ECLI:NL:HR:2023:1752

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/03498
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verbindendheid van verordeningen inzake zuiveringsheffing en bekendmakingseisen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de aan [X] B.V. opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing voor de jaren 2018 en 2019. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verordeningen die ten grondslag lagen aan deze aanslagen niet verbindend waren, omdat de NEN-normen waarnaar in de verordeningen werd verwezen, niet correct waren bekendgemaakt volgens de eisen van artikel 73 van de Waterschapswet.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bekendmakingseisen die zijn opgenomen in de wet, essentieel zijn voor de verbindendheid van de verordeningen. De Hoge Raad benadrukte dat het niet voldoende is dat de NEN-normen ter inzage liggen op een kantoor van de heffingsambtenaar; dit moet expliciet in de verordening worden vermeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van het Waterschap falen en dat de verordeningen niet voldoen aan de vereisten voor bekendmaking, waardoor de aanslagen niet rechtsgeldig zijn.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en onderstreept het belang van transparantie en correcte bekendmaking in belastingzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/03498
Datum15 december 2023
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN HET WATERSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2022, nrs. 21/01715 en 21/01716, [1] op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. AMS 20/2470 en 20/2636) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de zuiveringsheffing.

1.Geding in cassatie

Het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.F. van der Muur en R.J. van der Zwan, heeft een verweerschrift ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
De heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen zuiveringsheffing bedrijven opgelegd (hierna: de aanslagen).
2.2
Op de aanslagen zijn toepasselijk de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2018, respectievelijk de Verordening Zuiveringsheffing Amstel, Gooi en Vecht 2019 (hierna: de Verordeningen).
2.3
De Verordeningen houden in dat de heffingsmaatstaf is de vervuilingswaarde, uitgedrukt in vervuilingseenheden, van stoffen die in het kalenderjaar worden afgevoerd. Voor de bepaling van het aantal vervuilingseenheden en de berekening ervan met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, verwijzen de artikelen 9 en 10 van de Verordeningen naar een tot de Verordeningen behorende Bijlage 1 (hierna: de Bijlage). In de Bijlage wordt verwezen naar normen aangeduid als NEN 6600-1 (hierna: de NEN-normen).

3.Procedure bij het Hof

3.1
Bij het Hof was de verbindendheid van de Verordeningen in geschil. Met name was in geschil of ten aanzien van de NEN-normen is voldaan aan de bekendmakingseis van artikel 73 Waterschapswet.
3.2.1
Het Hof heeft met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 [2] geoordeeld dat, behoudens verwijzing in een verordening naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van NEN-normen, een verordening waarin naar NEN-normen wordt verwezen onverbindend is indien die normen niet in de verordening zijn opgenomen, dan wel – in geval van terinzagelegging – in de verordening niet is vermeld dat (en waar) die normen ter inzage liggen en dat daarvan desgewenst afschriften worden verstrekt.
3.2.2
Voor het Hof stond vast dat in de Verordeningen niet is vermeld dat de NEN-normen ter inzage liggen. Naar aanleiding van het betoog van de heffingsambtenaar dat de NEN-normen in zijn kantoor ter inzage hebben gelegen, heeft het Hof overwogen dat daarmee niet is voldaan aan het bekendmakingsvereiste van de artikelen 73 en 111 Waterschapswet omdat die terinzagelegging niet in de Verordeningen is vermeld.
3.2.3
Voor het Hof stond tevens vast dat in de Verordeningen niet is verwezen naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst van de NEN-normen. Het Hof heeft geoordeeld dat, anders dan de heffingsambtenaar betoogde, de arresten van 1 februari 2019 [3] en van 7 juni 2019 [4] niet de ruimte laten de Verordeningen als verbindend te beschouwen op de grond dat in het individuele geval kan worden aangenomen dat de belanghebbende in voldoende mate op de hoogte is van de voor de heffing van belang zijnde NEN-normen.

4.Beoordeling van de klachten

4.1
De klachten zijn gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 genoemde oordeel.
4.2
Bij de beoordeling van de klachten moet worden vooropgesteld dat de wetgever met voorschriften inzake de bekendmaking van verordeningen die als grondslag voor het opleggen van belastingaanslagen moeten dienen, zoals destijds opgenomen in artikel 73 Waterschapswet en thans in de artikelen 2, lid 3, en 6 van de Bekendmakingswet, beoogt te verzekeren dat eenieder door die bekendmaking inzicht kan krijgen in de wijze waarop de omvang van de belastingschuld zal worden bepaald.
4.3
Indien een afwijking van de voorgeschreven wijze van bekendmaking tot gevolg heeft dat dit inzicht niet wordt verschaft, staat die afwijking aan verbindendheid van de verordening in de weg. Anders dan de klachten betogen, is daarbij niet van belang of de omstandigheden van het geval, zoals eigen deskundigheid van de belanghebbende of de voorlichting die haar zou zijn geboden, aanknopingspunten kunnen bieden voor de veronderstelling dat de belanghebbende op de hoogte was of kon zijn van hetgeen bepalend is voor de omvang van de belastingschuld.
4.4
In dit verband komt aan de hiervoor in 3.2.3 genoemde arresten geen verder strekkende betekenis toe dan dat bij verwijzing in een verordening naar in de Staatscourant gepubliceerde normen zonder correcte vermelding van de in de Staatscourant gebruikte titel, of zonder volledige vermelding van publicatiejaar of -nummer, van geval tot geval moet worden onderzocht of desalniettemin aan de kenbaarheidseisen is voldaan. Aan deze arresten kan derhalve niet worden ontleend dat de rechter ook bij andere gebreken in het bekendmaken van een verordening van geval tot geval dient te onderzoeken of de voor het naleven van de verordening relevante gegevens voor de belanghebbende voldoende kenbaar waren.
4.5
De klachten falen.

5.Proceskosten

Het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023.
Van het dagelijks bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht wordt een griffierecht geheven van € 548.