ECLI:NL:RBNNE:2024:2247

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
LEE 23/4299
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van politieambtenaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van de korpschef van politie, waarbij aan eiser onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Eiser, werkzaam bij de politie sinds 5 november 2007, heeft zijn ex-partner mishandeld en emotionele schade toegebracht. De korpschef heeft op basis van een zorgvuldig onderzoek door het team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK) geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de korpschef bevoegd was om het ontslag op te leggen en dat de opgelegde straf evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank benadrukt dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en verantwoordelijkheid worden gesteld, en dat eisers gedragingen het vertrouwen in de politie ernstig hebben geschaad. De rechtbank komt tot de conclusie dat het onvoorwaardelijk strafontslag terecht is gehandhaafd, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om van het ontslag af te zien. De uitspraak is gedaan op 7 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4299

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Roose),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. H.J. de Wit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 13 september 2023. In dat besluit heeft de korpschef het besluit van 6 maart 2023, waarbij aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag is opgelegd en subsidiair ongeschiktheidsontslag is verleend, gehandhaafd.
1.1.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef, en namens de korpschef [naam leidinggevende] , leidinggevende.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser was sinds 5 november 2007 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van [functie] bij de dienst [dienst] , afdeling [afdeling] , standplaats [standplaats] .
2.1.
De korpschef heeft informatie ontvangen dat de leidinggevende van eisers ex-partner een zorgmelding heeft gedaan, inhoudende dat eiser haar in een bepaalde periode meerdere keren zou hebben mishandeld en na het einde van de relatie op verschillende manieren heeft lastiggevallen. Daarbij zou de ex-partner psychische schade hebben opgelopen en langdurig arbeidsongeschikt zijn geworden.
2.2.
Bij brief van 24 juni 2022 heeft de korpschef aan eiser meegedeeld dat door het team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK) een disciplinair onderzoek wordt ingesteld naar de door hem gepleegde gedragingen en naar het (ernstig) plichtsverzuim waaraan hij zich mogelijk schuldig heeft gemaakt. Daarbij is besloten eiser met onmiddellijke ingang buiten functie te stellen en hem voor de duur van de buiten functiestelling de toegang tot de gebouwen en terreinen van de politie te ontzeggen. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
2.3.
De bevindingen van het onderzoek van het VIK zijn neergelegd in een rapport van
23 september 2022.
2.4.
Op 3 februari 2023 heeft de korpschef aan eiser meegedeeld dat hij voornemens is om hem wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen, die onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiser ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd bestaande uit het (langdurig) mishandelen (huiselijk geweld) van zijn ex-partner, zowel in psychische als in fysieke zin, en het veroorzaken van imagoschade voor de politie. Eiser heeft vervolgens zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.5.
Met het besluit van 6 maart 2023 heeft de korpschef eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtverzuim. [1] Subsidiair heeft hij ongeschiktheidsontslag verleend. [2] Kort gezegd acht de korpschef aannemelijk dat eiser de aan hem onder 2.4 genoemde gedragingen heeft begaan. De korpschef heeft deze gedragingen aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en gesteld dat dit plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Gelet op de ernst van het verweten gedrag acht de korpschef de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan het plichtsverzuim. Hij heeft daarbij betrokken dat eiser eerder de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk strafontslag is opgelegd en dat eiser het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.6.
De korpschef heeft het bezwaar voorgelegd aan de bezwaaradviescommissie HRM (de commissie). Op 8 juni 2023 heeft de hoorzitting bij de commissie plaatsgevonden en op die datum heeft de commissie geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 6 maart 2023 te herroepen. Volgens de commissie kan op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens niet aannemelijk worden geacht dat eiser zich aan de hem verweten gedraging, te weten het (langdurig) mishandelen (huiselijk geweld) van zijn ex-partner, schuldig heeft gemaakt. Daarmee is volgens de commissie geen sprake van plichtsverzuim en bestaat geen grond voor het opleggen van een disciplinaire straf.
Het bestreden besluit
2.7.
Met het bestreden besluit heeft de korpschef, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag in stand gelaten. De korpschef acht op basis van het relaas van de ex-partner, ondersteund door verklaringen van getuigen, WhatsApp-berichten en eisers eigen verklaring, aannemelijk dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan huiselijk geweld en psychische en emotionele beschadiging van zijn ex-partner. De korpschef heeft deze gedragingen aangemerkt als ernstig plichtsverzuim, die de opgelegde maatregel rechtvaardigen. Daarbij heeft de korpschef meegewogen dat eiser eerder een disciplinaire maatregel voor voorwaardelijk strafontslag opgelegd heeft gekregen voor dezelfde gedragingen. Hij acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag passend en evenredig aan het geconstateerde plichtsverzuim.
Het standpunt van eiser
3. Eiser is het met het bestreden besluit van de korpschef niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, besproken.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de korpschef bevoegd was de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag aan eiser op te leggen wegens ernstig plichtsverzuim en zo ja, of deze straf evenredig is. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt zij uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Onzorgvuldigheid onderzoek
5. Eiser voert aan dat er geen zorgvuldig onderzoek door het VIK heeft plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is volgens hem niet objectief en vooringenomen. Hij stelt hiertoe dat bij de getuigenverhoren de feiten niet als gestelde feiten zijn gepresenteerd en dat door de wijze van vraagstelling de onderzoekers de getuigen een bepaalde richting op wilden sturen. Ook is volgens eiser het onderzoek te eenzijdig geweest.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet noch in het onderzoeksrapport noch in de wijze van de totstandkoming daarvan, aanwijzingen dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Voor de stelling van eiser dat uit de vraagstelling aan de getuigen sprake lijkt van vooringenomenheid, wat de korpschef op de zitting heeft weersproken, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden. Niet gebleken is dat door de vraagstelling de getuigen een bepaalde richting op zijn gestuurd. De korpschef heeft op de zitting toegelicht dat de onderzoekers vragen aan de getuigen hebben gesteld om opheldering te krijgen. Het enkele feit dat de ex-partner niet wilde meewerken aan het onderzoek van het VIK maakt het onderzoek nog niet onzorgvuldig. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de korpschef een tunnelvisie had, alleen al omdat daarvan niet is gebleken. De stelling van eiser dat de korpschef zonder meer is uitgegaan van de juistheid van de WhatsApp-berichten en dat het onderzoek te eenzijdig is geweest, slaagt niet. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Daarom heeft de korpschef zich bij het strafontslag op het onderzoeksrapport mogen baseren.
De verweten gedragingen
6. Om een disciplinaire maatregel op te kunnen leggen vanwege plichtsverzuim is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat – in dit geval – eiser de verweten gedragingen heeft begaan. In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Dit is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [3]
6.1.
De korpschef heeft eiser verweten dat hij in november 2018 zijn ex-partner – nadat zij hem een klap had gegeven – aan de hals heeft geduwd, waarna zij op de grond is gevallen, en dat hij haar in augustus 2020 een duw heeft gegeven tijdens een hoog oplopende ruzie. De korpschef heeft dit aangemerkt als fysiek (huiselijk) geweld.
6.2.
Eiser heeft erkend dat hij de onder 6.1 genoemde aan hem verweten gedragingen heeft begaan en dat hij zijn ex-partner emotionele en psychische schade heeft toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef op grond van de bij zijn onderzoek verkregen gegevens terecht de overtuiging heeft gekregen dat eiser zich aan de verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. De stelling van eiser dat hij op het moment van de incidenten de verkeerde emotie had, maakt dat niet anders. Van hem mag als ervaren politieman een
de-escalerend optreden, ook in privétijd, worden verwacht. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:11862), slaagt niet. De feiten en omstandigheden in die zaak zijn niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. Daarbij overweegt de rechtbank dat de korpschef in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij van het advies van de commissie is afgeweken.
Plichtsverzuim
7. Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid van dit artikel is plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
7.1.
Ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met wat een goed ambtenaar betaamt en daarmee plichtsverzuim opleveren. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn. Grensoverschrijdend gedrag kan zijn weerslag hebben op het aanzien van de politie. Dit is vaste rechtspraak van de Raad. [4]
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt ook dat de vraag of het plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim, een vraag is naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is van belang of eiser ten tijde van de gedraging in staat was de ontoelaatbaarheid daarvan in te zien en of hij in staat was overeenkomstig dat inzicht te handelen en de gedraging achterwege te laten. Het ligt op de weg van eiser aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. [5]
7.3.
De rechtbank kan de korpschef volgen in zijn standpunt dat eiser met de hem verweten gedragingen het in hem te stellen vertrouwen onherstelbaar heeft beschadigd. Daarbij is van belang dat aan politieambtenaren hoge eisen van normbesef, integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld. Eiser heeft tweemaal fysiek huiselijk geweld gebruikt tegen zijn ex-partner, haar psychische en emotionele schade toegebracht en zijn jaloerse gedrag uitte zich in vergaand controlerend gedrag. De korpschef heeft daarbij terecht gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen waartegen hij als politieagent juist moet optreden. Van hem mag worden verwacht dat hij zich in elke situatie, ook in privétijd, kan beheersen. Dat eiser, zoals hij op de zitting heeft gezegd, op het moment van de incidenten een verkeerde emotie had, verandert de zaak niet. De rechtbank kan de korpschef ook volgen in zijn standpunt dat het vertrouwen dat burgers mogen hebben in de politie en het daarbij behorende het imago van de politieorganisatie, door de handelwijze van eiser ernstig zijn geschaad. De korpschef heeft daarom de gedragingen terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. In wat eiser daarover op de zitting naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Toerekenbaarheid
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd en wat hij op de zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Daartoe overweegt zij dat eiser geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden of de gedragingen hem kunnen worden toegerekend. Anders dan eiser stelt, heeft de korpschef bij de toerekenbaarheid van het ernstig plichtsverzuim mogen uitgaan van de verklaringen van de ex-partner, de door haar in de tijdlijn beschreven incidenten, de inhoud van de WhatsApp-berichten en de getuigenverklaringen. De omstandigheid dat de ex-partner niet is verhoord door de onderzoekers omdat zij niet wilde meewerken aan het onderzoek, maakt dat niet anders. Voor de stelling van eiser dat de korpschef de feiten naar eigen inzicht heeft ingekleurd en dat de verklaringen van de ex-partner niet consistent zijn, zijn in het dossier geen concrete aanwijzingen te vinden. Hoewel uit de gedingstukken blijkt dat sprake was van een ongezonde relatie tussen eiser en zijn ex-partner, maakt deze omstandigheid niet dat eiser de ontoelaatbaarheid van de verweten gedragingen niet heeft kunnen inzien of niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Dat eiser de incidenten heeft uitgepraat met zijn ex-partner, verandert de zaak niet. Dit alles maakt dat de korpschef bevoegd was de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag aan eiser op te leggen.
Evenredigheid strafontslag
9. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag, gezien de ernst en de aard van de gedragingen van eiser en de betekenis hiervan voor zijn functioneren binnen de politieorganisatie, niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Daartoe acht zij van belang dat aan eiser als politieagent hoge eisen mogen worden gesteld op het gebied van integriteit en verantwoordelijkheid en dat hij door zijn handelwijze het in hem te stellen vertrouwen ernstig heeft geschaad. De korpschef heeft bij de beoordeling van de evenredigheid van het strafontslag het belang van een integere politieorganisatie zwaarder mogen laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser. Op de zitting heeft de korpschef toegelicht dat, hoewel hij inziet dat het strafontslag zwaar ingrijpt in het leven van eiser, de persoonlijke omstandigheden van eiser geen reden zijn om het opgelegde strafontslag niet te handhaven. Daar komt bij dat eiser eerder in 2009 voor dezelfde gedragingen een disciplinaire maatregel van voorwaardelijk strafontslag, met een proeftijd van drie jaar, opgelegd heeft gekregen. Dat tussen de straf van betrokkene in 2009 en de incidenten in november 2018 en augustus 2020 een periode van negen jaar is gelegen, maakt dat niet anders. De rechtbank verwijst daarbij naar de door de korpschef aangehaalde uitspraak van de Raad van 17 december 2020. [6] Wat eiser op de zitting naar voren heeft gebracht over de zwaarte van de opgelegde straf doet onvoldoende af aan de ernst van het plichtsverzuim om tot het oordeel te komen dat met een minder zware disciplinaire straf, zoals een schriftelijke waarschuwing, had moeten worden volstaan. Hoewel de rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag voor eiser ingrijpende (financiële) gevolgen heeft, omdat hij zijn baan heeft verloren, leidt dit niet tot een ander oordeel. Het belang bij het ontslag van eiser ligt, zoals de korpschef op de zitting heeft gesteld, in het hebben van een betrouwbare en integere politieorganisatie. Dit is een voldoende zwaarwegend belang, dat zwaarder heeft mogen wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn werk als politieagent.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het onvoorwaardelijk strafontslag gehandhaafd blijft. De rechtbank komt daardoor niet meer toe aan de bespreking van de subsidiaire ontslaggrond. Eiser krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en
mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:252.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1914.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1182.