ECLI:NL:CRVB:2020:3213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
19-4571 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim door alcoholdelict

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de korpschef van politie die onvoorwaardelijk ontslag heeft gegeven aan een politieambtenaar wegens plichtsverzuim. De ambtenaar had in privétijd een auto bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was, wat resulteerde in een overschrijding van de toegestane alcoholwaarde. De Raad overweegt dat, ondanks de beperkte overschrijding van de alcoholnorm, het gedrag van de ambtenaar ernstige gevolgen heeft voor zijn integriteit en betrouwbaarheid als politieambtenaar. De Raad stelt vast dat de ambtenaar eerder al een voorwaardelijk ontslag had gekregen voor een vergelijkbaar delict, wat zijn huidige situatie verergert. De rechtbank had het eerdere besluit van de korpschef vernietigd en een lichtere straf opgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef in redelijkheid tot onvoorwaardelijk ontslag kon besluiten. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de korpschef ongegrond.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 oktober 2019, 19/378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.J.M. Suijs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R. Joppen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1 september 1973 in dienst bij de politie, laatstelijk in de
functie van [functie] bij de dienst regionale recherche van de eenheid [eenheid] .
1.2.
Bij besluit van 7 mei 2008 heeft de korpschef aan betrokkene de straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, omdat betrokkene op 27 oktober 2007 in privétijd een personenauto bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij onderzoek hoger bleek te zijn dan 220 ug/l, namelijk 355 ug/l. Bepaald is dat deze straf niet ten uitvoer behoefde te worden gelegd, indien betrokkene zich tot 20 februari 2011 niet opnieuw aan soortgelijk, dan wel aan ander ernstig plichtsverzuim schuldig zou maken.
1.3.
Op 22 juni 2017 is betrokkene, als bestuurder van een personenauto, in privétijd bij een
reguliere verkeerscontrole verzocht om mee te werken aan het afnemen van een ademtest. Uit de test is gebleken dat hij boven de toegestane alcoholwaarde van 220 ug/l uit kwam, namelijk op 300 ug/l. Hierop is een proces-verbaal ter zake artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) opgemaakt en is hem voor twee uur een rijverbod opgelegd. Betrokkene heeft hiervoor een boete gekregen van € 325,-. Betrokkene heeft het incident diezelfde avond telefonisch gemeld bij zijn teamchef.
1.4.
Bij besluit van 10 januari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
10 december 2018 (bestreden besluit), heeft de korpschef aan betrokkene de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van de datum van bekendmaking van dat besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en
griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit herroepen, en aan betrokkene de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaar opgelegd, tegelijk met een inhouding van salaris van een halve maand. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat betrokkene op 22 juni 2017 in privétijd een auto heeft bestuurd, terwijl de maximaal toegestane alcoholwaarde werd overschreden, en dat dit ernstig plichtsverzuim betreft. De korpschef heeft bij zijn afweging mogen betrekken dat betrokkene eerder onder invloed van alcohol een personenauto heeft bestuurd. Tegelijkertijd is de proefperiode van het eerder opgelegde voorwaardelijk ontslag al geruime tijd verstreken. Als een nieuwe vorm van ernstig plichtsverzuim automatisch tot onvoorwaardelijk ontslag zou leiden, zou de gestelde proeftijd zinledig zijn. De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van de korpschef, dat betrokkene de ernst van zijn gedrag niet inziet. Verder gaat het om een beperkte overschrijding van de toegestane alcoholwaarde. De rechtbank heeft de straf niet evenredig aan de verweten gedraging geacht, waarbij zij veel waarde heeft gehecht aan de adviezen van het Landelijk Strafmaat Overleg (LSMO) en de Bezwaaradviescommissie HRM (commissie), die de straf onevenredig vonden. Tot slot heeft de rechtbank daarbij ook het lange dienstverband van betrokkene in aanmerking genomen.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de
aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de evenredigheid van de opgelegde straf. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld mogen aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld; ook handelen buiten werktijd kan onder omstandigheden strijdig zijn met wat een goed ambtenaar betaamt (uitspraak van 30 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1379).
4.2.
Voor het antwoord op de vraag of een opgelegde straf als (on)evenredig moet worden beschouwd, zijn de feitelijke aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, bepalend (vergelijk de uitspraak van 5 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0516). Ook kan daarbij worden meegewogen dat de ambtenaar eerder plichtverzuim heeft gepleegd en daarvoor is bestraft en hij zo wederom het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd (vergelijk de uitspraak van 21 januari 2016, ECLI:CRVB:2016:293). Dat tussen de bestraffing van betrokkene in 2008 en het incident op 22 juni 2017 een periode van negen jaar is gelegen en de destijds opgelegde proeftijd is verstreken, maakt dit niet anders. Het meenemen van een eerdere bestraffing is niet aan te merken als een verlenging van de proeftijd. Het gaat erom dat betrokkene eerder soortgelijk gedrag heeft vertoond, en hij een gewaarschuwd man was.
4.3.
De Raad overweegt dat betrokkene door zijn gedrag, ook al is de overschrijding van de toegestane alcoholwaarde beperkt, ernstig afbreuk heeft gedaan aan de aan hem als politieambtenaar te stellen eisen. De Raad merkt daarbij op dat ook een beperkte overschrijding reeds een misdrijf in de zin van artikel 8 van de WVW oplevert. Daarmee is sprake van ernstig plichtsverzuim, juist omdat politieambtenaren zelf zijn belast met het handhaven van de wet. Gelet op de ernst van het verweten gedrag is de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig aan dit plichtsverzuim. Het langdurig dienstverband van betrokkene legt onvoldoende gewicht in de schaal en leidt niet tot een ander oordeel. De Raad is niet gebleken dat voor de beoordeling van zaken, als hier aan de orde waarbij sprake is van recidive, beleid is vastgesteld of een bestendige gedragslijn met betrekking tot de straftoemeting bestaat waaraan de korpschef is gebonden. Eerdere beslissingen in vergelijkbare gevallen zijn evenmin voorhanden. De korpschef mocht in redelijkheid bij het besluit tot ontslag van betrokkene afwijken van het advies van het LSMO.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en H. Lagas en A.T. Marseille als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B.H.B. Verheul