Uitspraak
21.1063 AW
OVERWEGINGEN
- het optreden van appellant – onheuse bejegening van burgers – en zijn taalgebruik;
- het feit dat appellant in twee gevallen burgers heeft bedreigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een politieambtenaar, was sinds 1984 werkzaam bij de politie en werd geconfronteerd met beschuldigingen van plichtsverzuim, waaronder onheuse bejegening van burgers en ongepast taalgebruik. Naar aanleiding van klachten over zijn gedrag werd er een intern onderzoek ingesteld, wat leidde tot zijn buiten functie stellen en uiteindelijk tot de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag. De korpschef van politie legde deze straf op na het constateren van meerdere gedragingen die als plichtsverzuim werden aangemerkt, waaronder bedreigingen en ongepast gedrag tegenover burgers en collega's. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de korpschef terecht de disciplinaire straf had opgelegd, en dat de ernst van de gedragingen niet onevenredig was aan de opgelegde straf. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet had aangetoond dat zijn gedragingen niet aan hem konden worden toegerekend. De Raad concludeerde dat de appellant had gefaald in zijn verplichtingen als ambtenaar en dat de opgelegde straf gerechtvaardigd was.