ECLI:NL:RBNNE:2023:4023

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 22/2520
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 28 september 2023, is het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eisers, die een bijstandsuitkering ontvingen op grond van de Participatiewet, de gemeente niet op de hoogte hadden gesteld van hun activiteiten, waaronder het runnen van een kroeg en de handel in crossauto's. Tijdens een fraudeonderzoek kwam aan het licht dat deze activiteiten al jaren plaatsvonden zonder dat de gemeente hierover was geïnformeerd. Eisers stelden dat hun activiteiten hobbymatig waren en dat zij er geen geld mee verdienden, maar de rechtbank oordeelde dat het niet relevant was of er daadwerkelijk inkomsten waren, aangezien de activiteiten op geld waardeerbaar waren. De rechtbank wees erop dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden door geen melding te maken van deze activiteiten, wat leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder ontvangen bedragen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had gehandeld en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Daarnaast werd de afwijzing van een nieuwe bijstandsaanvraag door de rechtbank bevestigd, omdat er geen relevante wijziging van omstandigheden was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2520

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 september 2023 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M. Goosen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn, het college
(gemachtigden: S.M. Brouwer en Z. Sinninghe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (de PW) in verband met schending van de inlichtingenverplichting. Daarnaast beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 mei 2022 op het bezwaar van eisers is het college
bij deze intrekking, terugvordering en afwijzing gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college te laten bezien of er ruimte was voor overleg tussen partijen.
1.4.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2023 heeft het college de rechtbank bericht dat die ruimte er niet was. Dit bericht is doorgestuurd aan eisers.
1.5.
Bij brief van 6 juli 2023 hebben eisers een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden. Hierin hebben zij aangegeven dat een nadere zitting niet nodig wordt geacht.
1.6.
Bij e-mailbericht van 6 juli 2023 heeft het college aan de rechtbank medegedeeld dat een nadere zitting niet nodig wordt gevonden. Dit bericht is doorgestuurd aan eisers.
1.7.
Bij brief van 17 augustus 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving in de periode van 26 mei 2009 tot en met 22 mei 2018 een
bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 23 mei 2018 is hij gaan samenwonen met eiseres, waarna de bijstandsuitkering is omgezet naar de norm voor gehuwden.
3. Met het besluit van 25 maart 2021 (het primaire besluit I) heeft het college
de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken over de periode van 26 mei 2009 tot en met 25 maart 2021. Hiertoe heeft het college overwogen dat eisers een autohandel en een kroeg hadden op het perceel waarop zij wonen en dat zij hiermee inkomsten hebben gegenereerd dan wel dat zij hiermee op loon waardeerbare arbeid hebben verricht. Nu eisers hiervan geen verifieerbare boekhouding hebben verstrekt is het recht op de uitkering en/of de hoogte van de uitkering niet vast te stellen.
4. Met het besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit II) heeft het college
de ontvangen bijstand teruggevorderd. Hierbij heeft het college aangegeven dat het over de periode 26 mei 2009 tot en met 22 mei 2018 gaat om een bruto bedrag van € 165.931,90. Over de periode 23 mei 2018 tot en met 31 december 2020 gaat het om een bruto bedrag van € 51.956,12. Voor dit bedrag zijn eisers hoofdelijk aansprakelijk. Over de periode 1 januari 2021 tot en met 31 januari 2021 gaat het over een netto bedrag van € 1.536,34. Ook voor dit bedrag zijn eisers hoofdelijk aansprakelijk.
5. Met het besluit van 30 juni 2021 (het primaire besluit III) heeft het college de
aanvraag van eisers van 9 april 2021 om een uitkering op grond van de PW afgewezen. Hiertoe heeft het college overwogen dat de uitkering per 1 februari 2021 is ingetrokken en dat aan de situatie niets is veranderd.
6. Op 5 juli 2021 hebben eisers een verzoek om een voorlopige voorziening
ingediend. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 het verzoek, gelet op de actuele financiële omstandigheden van eisers, toegewezen en het primaire besluit III van 30 juni 2021 geschorst tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar.
7. Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college aan eisers vanaf 1 juli 2021 een
uitkering op grond van de PW toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt allereerst het beroep van eisers tegen de intrekking van
de bijstandsuitkering over de perioden 26 mei 2009 tot en met 31 januari 2021 en 1 februari 2021 tot en met 25 maart 2021 en de terugvordering van de bijstandsuitkering over deze perioden. Deze terugvordering betreft een bruto bedrag van in totaal € 217.888,02 en een netto bedrag van in totaal € 1.536,34. Vervolgens zal de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering van 9 april 2021 beoordelen. Zij beoordeelt het beroep aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
9. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te
vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking van de bijstandsuitkering
10. Bij het bestreden besluit heeft het college met betrekking tot de besluiten van 25
maart 2021 en 21 april 2021 aangegeven dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Hiertoe heeft het college overwogen dat genoegzaam is komen vast te staan dat geen sprake was van hobbymatige uitbating van de kroeg en autohandel. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het college aangegeven dat eiser zelf heeft verklaard dat hij jarenlang een kroeg heeft gehad, dat uit internetonderzoek blijkt dat er al 16 jaar een kroeg op het adres van eisers zit en dat getuigen hebben verklaard dat de kroeg al voor 16 mei 2009 geopend was voor publiek. Het uitbaten van de kroeg en de autohandel zijn aan te merken als op geld waardeerbare arbeid. Nu eisers geen boekhouding hebben bijgehouden kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
11. De te beoordelen periode loopt van 26 mei 2009 tot en met 31 januari 2021 en van 1 februari 2021 tot en met 25 maart 2021, dit zijn de perioden waarover de bijstandsuitkering van eiser(s) is ingetrokken. In geschil is de vraag of het college terecht de verstrekte bijstand over de te beoordelen perioden heeft ingetrokken wegens schending van de inlichtingverplichting. Aangezien het gaat om een voor eisers belastend besluit, rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen [1] .
11.1.
De rechtbank overweegt dat het volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) voor ontvangers van bijstand niet verboden is om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privé-goederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan [2] .
12. Eisers betogen dat zij de inlichtingenplicht niet hebben geschonden. Hiertoe hebben zij – onder meer en samengevat – aangevoerd dat het college op de hoogte was van de op het perceel aanwezige kroeg en van de activiteiten in het kader van de autocross. Deze activiteiten waren slechts een hobby en hieraan hebben zij geen geld overgehouden. Ook geven eisers aan dat zij de hobby autocross al jaren uitoefenen en dat er op enig moment een kroeg is opgericht bij de woning. Deze kroeg was er enkel voor de gezelligheid, waarbij vrienden van de autocross en familie samen kwamen. Hierbij hebben eisers aangegeven dat de kroeg geen bedrijfsmatig karakter had en dat er, anders dan het college stelt, geen prijslijst werd gehanteerd, maar dat sprake was van een ‘all-in prijs’ voor bezoekers van de kroeg. Bezoekers konden voor € 10,- per persoon onbeperkt drinken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden door bij het college geen melding te maken van de op het perceel aanwezige kroeg, van de activiteiten in het kader van de autocross en van de internethandel. Hiertoe overweegt zij als volgt.
13.1.
Dat eisers, zoals zij hebben gesteld, uit deze activiteiten geen opbrengsten hebben ontvangen is niet van belang. Volgens vaste rechtspraak [3] is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten namelijk een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Uit het onderzoeksrapport zoals dat door het college is opgesteld en de processen-verbaal van de verhoren van eisers van 2 maart 2021 blijkt dat de kroeg al 17 jaar op het perceel aanwezig was, dat er een entreeprijs betaald moest worden en dat er met enige regelmaat live optredens waren. Ten aanzien van de autohandel blijkt uit het dossier en de processen-verbaal van verhoor van eisers dat zowel eiser als eiseres in de periode waarin zij een bijstandsuitkering ontvingen veel kentekens voor korte tijd op naam heeft gehad. Ook blijkt uit het dossier dat eiser geregeld auto’s en auto-onderdelen te koop aanbood op het internet. Deze feiten worden door eisers op zichzelf ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college over de te beoordelen periode aan zijn bewijslast voldaan en was sprake van op geld waardeerbare activiteiten. Eisers betwisten weliswaar dat het om bedrijfsmatig verrichte activiteiten gaat, maar gelet op bovengenoemde jurisprudentie maakt het voor de PW geen verschil of sprake is van bedrijfsmatig verrichte activiteiten of bij wijze van hobby uitgeoefende activiteiten.
13.1.1.
Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank eveneens dat volgens vaste jurisprudentie [4] uit kentekenregistraties, zoals hier aan de orde, de directe betrokkenheid bij de registraties van degene op wiens naam het voertuig geregistreerd staat of heeft gestaan volgt. Indien een persoon betrokken is geweest bij twee wijzigingen van de tenaamstelling van hetzelfde motorvoertuig binnen een betrekkelijk korte periode en bij diverse motorvoertuigen, dan is aannemelijk dat met die voertuigen handelstransacties hebben plaatsgevonden. De datum van de tweede wijziging van de tenaamstelling - met ingang waarvan de kentekenregistratie op naam van de betrokkene is geëindigd - wordt aangemerkt als de datum waarop de voor het recht op bijstand relevante transactie heeft plaatsgevonden. Dit is eveneens vaste rechtspraak [5] . In dat kader wordt de aanbieding voor export of sloop van de auto’s op één lijn gesteld met de overdracht aan derden.
13.1.2.
Eisers hebben betoogd dat het college op de hoogte was dan wel kon zijn van de kroeg die op het perceel aanwezig was en van de activiteiten in het kader van de autocross. Hiertoe hebben eisers erop gewezen dat de wijkagent meerdere keren per week langskwam, dat er in 2018 een huisbezoek heeft plaatsgevonden omdat er meerdere auto’s op naam van eisers stonden en dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen eiser en de burgemeester over een feest en een zendmarathon in 2017. Aan dit betoog kan de rechtbank niet de waarde toekennen die eisers hieraan graag toegekend zouden zien. De rechtbank overweegt dat er op verschillende momenten weliswaar contact is geweest met eisers, maar dat dit steeds betrekking had op specifieke vraagstukken die geen rechtstreeks verband hielden met de bijstandsuitkering van eisers of de naleving van de daaraan verbonden voorschriften. Dit betekent dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat deze informatie ook bekend was of hoorde te zijn bij de afdeling sociale zaken van de gemeente. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de inlichtingenplicht, zoals opgenomen in artikel 17, eerste lid, van de PW, aan de belanghebbende de plicht oplegt om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Eisers zijn meerdere keren op deze plicht gewezen gedurende de periode van bijstandsverlening. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eisers ter zitting op vragen van de rechtbank hebben bevestigd dat het college hun nooit heeft medegedeeld dat de kroeg en de autohandel ter plaatse zijn toegestaan.
13.1.3.
Met het besluit van 25 maart 2021 is de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken tot en met 25 maart 2021. Ter zitting heeft het college toegelicht dat deze datum is gebaseerd op het einde van het onderzoek naar de vraag of eisers de inlichtingenplicht al dan niet hadden geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid van deze datum kunnen uitgaan.
13.1.4.
Gelet op het bovenstaande had het naar het oordeel van de rechtbank voor eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hun activiteiten van belang konden zijn voor de verlening van bijstand. Door het college niet van deze activiteiten op de hoogte te stellen hebben eisers in strijd gehandeld met de voor hen geldende inlichtingenverplichting.
13.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Daarin zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Zij hebben geen deugdelijke boekhouding of administratie bijgehouden van de door hen verrichte activiteiten in de kroeg en in het kader van de autocross en de internethandel. De rechtbank concludeert dat eisers onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie, waardoor het college niet heeft kunnen beoordelen of zij middelen hadden die van invloed konden zijn op hun recht op uitkering. Het komt voor rekening en risico van eisers dat zij, zoals zij hebben aangegeven, niet alle gevraagde gegevens kunnen reproduceren omdat er inmiddels geruime tijd is verstreken.
Terugvordering van de bijstandsuitkering
14. Zoals hiervoor is vastgesteld, hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden. Als gevolg daarvan was het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW gehouden om over te gaan tot terugvordering van de te veel betaalde bijstand. Gelet op het verplichtende karakter van dit artikel, bestaat in beginsel geen ruimte voor een toets aan het evenredigheidsbeginsel [6] . In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarover in dit geval anders te oordelen.
15. Eisers hebben een beroep gedaan op de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie. Hiertoe hebben zij aangegeven dat het college op geen enkele wijze adequaat heeft gereageerd op meerdere signalen van eisers waaruit afgeleid had kunnen worden dat aan hen ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, een bijstandsuitkering werd verstrekt. Daarom kan het college ten onrechte verstrekte bijstand slechts over een periode van zes maanden na het eerste signaal terugvorderen.
15.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Hiertoe overweegt zij als volgt. Het is vaste rechtspraak van de CRvB [7] dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing is wanneer sprake is van een verplichting tot terugvordering, zoals hier het geval is. De zesmaandenjurisprudentie heeft enkel betrekking op wettelijke bepalingen waarin sprake is van een bevoegdheid van het bestuursorgaan om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Omdat, zoals hierboven is overwogen, in dit geval sprake is van een verplichting tot terugvordering en niet van een terugvorderingsbevoegdheid, kunnen eisers zich niet met succes beroepen op deze jurisprudentie.
16. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW is alleen sprake als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eisers heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zich in hun geval dringende redenen voordoen. Ter zitting hebben eisers benadrukt dat zij in een zeer penibele situatie zitten. De rechtbank begrijpt dat een terugvorderingsbesluit financiële gevolgen heeft voor eisers. Die gevolgen zijn er door de invordering van de schuld van eisers aan het college. De gemachtigde van het college heeft er ter zitting op gewezen dat het college beleid heeft dat na vijf jaar terugbetalen een verzoek tot kwijtschelding kan worden ingediend. Niet is gebleken dat eisers als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie komen. Het college heeft terecht geen dringende redenen gezien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW.
Conclusie intrekking en terugvordering
17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW, hebben geschonden. Het college was dan ook gehouden om de bijstandsuitkering, op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, in te trekken. Het college was op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW eveneens verplicht om het ten onrechte betaalde bedrag aan bijstand van eisers terug te vorderen. Van dringende omstandigheden om van die terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien is niet gebleken.
De afwijzing van de nieuwe aanvraag
18. Eisers hebben op 9 april 2021 een nieuwe bijstandsuitkering aangevraagd. Dit
nadat zij alle door het college aangehaalde activiteiten per direct hebben gestopt en alle auto’s van het terrein hebben gehaald. Indien het college van mening was dat er nog onduidelijkheden waren lag het, aldus eisers, op de weg van het college om nader onderzoek te verrichten. Ten slotte betogen eisers dat het college na een nieuwe aanvraag op 1 juli 2021 wel een bijstandsuitkering heeft verleend. Dit terwijl er tussen 9 april 2021 en 1 juli 2021 niets is veranderd.
19. In het bestreden besluit heeft het college – met betrekking tot het besluit van 30 juni 2021 – aangegeven dat de kroeg op 26 maart 2021 is afgebrand. Het uitbaten van de kroeg was echter slechts één onderdeel van de activiteiten die op geld waardeerbaar zijn. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er niets is veranderd in de autohandel en de internethandel. Met betrekking tot een aantal gestorte bedragen geeft het college aan dat eisers onvoldoende helderheid hebben gegeven over het totale gestorte bedrag van € 6.000,-. Hiertoe heeft het college aangegeven dat de aangeleverde bonnen op naam van vijf verschillende personen staan en geen datumstempel hebben. Daarnaast heeft het college aangegeven dat het gaat om een vereniging in oprichting, hetgeen inhoudt dat er nog geen vereniging was en de handelingen zijn gedaan uit naam van eisers. In het verweerschrift heeft het college hieraan toegevoegd dat bij de tweede aanvraag om een bijstandsuitkering een ingangsdatum van 1 juli 2021 is opgenomen op het aanvraagformulier en dat deze uitkering daarom per die datum is toegekend.
20. De rechtbank overweegt dat indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken
en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een latere datum, het op de weg van betrokkene ligt om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. [8]
21. De te beoordelen periode loopt van de datum melding voor een bijstandsuitkering
tot de datum van het primaire besluit III. De door de rechtbank te beoordelen periode loopt dus van 9 april 2021 (datum melding) tot 30 juni 2021 (datum primaire besluit III).
22. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen heeft het college bij het besluit van 25 maart 2021 terecht en op goede gronden de eerder verstrekte uitkering op grond van de PW ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting. Nu de onderhavige aanvraag gericht is op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum ligt in deze procedure, gelet op de hiervoor genoemde vaste rechtspraak van de CRvB, uitsluitend ter beoordeling voor of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. Het college stelt terecht dat uit niets is gebleken dat er – ten opzichte van de intrekking van de eerder aan eisers toegekende bijstandsuitkering – in deze periode iets is veranderd in de autohandel en de internethandel. Hierbij heeft het college terecht aangegeven dat eisers ook onvoldoende helderheid hebben verschaft met betrekking tot het bedrag van € 6.000,- dat op hun rekening is gestort en met betrekking tot de vereniging in oprichting. Eisers hebben ook in beroep niet onderbouwd dat van een gewijzigde situatie sprake is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat eisers in de beoordelingsperiode wel voldoen aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. Om die reden heeft het college de bijstandsaanvraag voor deze periode terecht afgewezen omdat het recht op bijstand niet is vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Dat betekent dat de herziening en de terugvordering in stand blijven en dat ook de afwijzing van de bijstandsuitkering ongewijzigd blijft. Omdat het beroep ongegrond is bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgen eisers het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. T.A. Oudenaarden en mr. R. Tesfai, leden, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (de PW)
Artikel 17, eerste lid, van de PW:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid, van de PW:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid, van de PW:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van
bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1017
2.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1438
3.uitspraak van de CRvB van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1255
4.uitspraak van de CRvB van 28 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1537
5.uitspraak van de CRvB van 29 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK8306
6.zie de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1183
7.uitspraak van de CRvB van 12 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1001
8.uitspraak van de CRvB van 14 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2344, r.o. 4.2