ECLI:NL:CRVB:2021:1438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
20/1194 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting bij verkoop van puppy's via internet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 10 juni 2014 bijstand ontvangt, had geen melding gemaakt van haar verkoopactiviteiten van puppy's via internet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand herzien over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 en een terugvordering van € 9.198,28 ingesteld, omdat de appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden. De appellante voerde aan dat het college gehouden was om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen, maar de Raad oordeelde dat de aard van de verkoop zakelijk was en dat er geen recht op bijstand kon worden vastgesteld.

De Raad concludeerde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij slechts drie nestjes puppy's had verkocht en dat de verkoopprijs lager was dan € 650,-. De onderzoeksbevindingen toonden aan dat er in zes maanden tijd twaalf advertenties waren geplaatst, wat deed vermoeden dat er meer moederhonden waren dan bekend bij het college. Bovendien ontbraken gegevens over de verkopen en betalingen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, zelfs niet schattenderwijs. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

20.1194 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2020, 19/4088 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 1 juni 2021
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: J.B. Beerens
Namens appellante is mr. P.W.E. Ros, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Jim.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante ontvangt sinds 10 juni 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet, naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 11 december 2018 heeft het college de bijstand herzien over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 juni 2018 en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.617,66 teruggevorderd. Bij besluit van 2 januari 2019 heeft het college het terug te betalen bedrag over 2018 gebruteerd en vastgesteld op € 4.767,26. Bij besluit van 5 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard en toegelicht dat de terugvordering in totaal € 9.198,28 bedraagt. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit de verkoop van puppy’s. Over de maanden waarin appellante puppy’s heeft verkocht is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat het college gehouden was om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen.
3. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat in zes maanden tijd twaalf advertenties zijn geplaatst. Appellante heeft verklaard dat er drie nestjes met in totaal negen puppy’s zijn geweest. Ook heeft zij verklaard dat zij er een ‘werkje’ van wilde maken. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellante verklaard dat de advertenties op Marktplaats spreken van € 650,- per puppy. Er zijn echter ook advertenties geplaatst voor een bedrag van € 700,- per puppy.
4. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen inkomsten tijdig melding wordt gemaakt aan de bijstandverlenende instantie. De opbrengst van incidentele verkoop van privé-goederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
5. Gelet op de aard van de verkoop van de puppy’s, namelijk zakelijk, had appellante melding moeten maken van haar verkoopactiviteiten. Appellante heeft daarom de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de verkoop van puppy’s.
6. Schending van de inlichtingenverplichting is een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De betrokkene moet dan aannemelijk maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over die periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
7. Als na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie verplicht om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. Vergelijk de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
8. In het vooronderzoek heeft de Raad aan appellante verzocht om haar hoger beroepsgronden nader te onderbouwen en te stellen hoe een schatting van het recht op bijstand moet worden gemaakt door daartoe zelf een schatting te maken. Appellante heeft hierop geen reactie gegeven en is niet met nadere gegevens gekomen.
9. Het is gelet op de onderzoeksbevindingen niet aannemelijk dat sprake is geweest van slechts drie nestjes en dat appellante de puppy’s voor minder dan € 650,- heeft verkocht. Gelet op het tijdsverloop waarin twaalf advertenties zijn geplaatst, zes maanden, is het aannemelijk dat er meer moederhonden zijn geweest dan reeds bekend bij het college. Daarnaast ontbreken gegevens over de verkopen en de betalingen. Gelet hierop kan het recht op bijstand ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.B. Beerens (getekend) O.L.H.W.I. Korte