ECLI:NL:RBNNE:2023:3369

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 22/4405
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van studenten voor de eenmalige energietoeslag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een student en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De student had verzocht om een eenmalige energietoeslag, maar het college had dit verzoek afgewezen op basis van de Beleidsregels, die studenten uitsluiten van deze toeslag. De student was van mening dat deze uitsluiting in strijd was met het discriminatieverbod en dat hij ten onrechte werd behandeld als een niet-student. Hij voerde aan dat zijn inkomen, dat bestond uit studiefinanciering en een bijbaan, niet in aanmerking genomen had mogen worden bij de beoordeling van zijn recht op de energietoeslag.

De rechtbank overwoog dat de categoriale energietoeslag bedoeld is voor mensen die niet in hun noodzakelijke kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. De studiefinanciering, die de student ontving, werd beschouwd als een voorliggende voorziening en moest worden meegerekend bij het inkomen. De rechtbank volgde de lijn van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en oordeelde dat de student niet in aanmerking kwam voor de energietoeslag, omdat zijn inkomen hoger was dan de beleidsregels toestonden. De rechtbank verklaarde het beroep van de student ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om bijstandsverlening te baseren op het inkomen en de voorliggende voorzieningen, en bevestigt dat de uitsluiting van studenten voor de energietoeslag legitiem is, gezien de beleidsregels en de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4405

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: M. Bosman en W. Heesen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigden: mr. R. Snel, F.H. Grommers en W. Ravenshorst).

Inleiding en procesverloop

1. Het college heeft met het besluit van 16 september 2022 besloten dat eiser geen eenmalige energietoeslag krijgt. Met het bestreden besluit van 11 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld, voorzien van gronden.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigden W. Heesen en C.J.A. van Vliet en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft het college verzocht hem een eenmalige energietoeslag toe te kennen. Eiser heeft aangegeven dat hij student is en aanspraak maakt op studiefinanciering. Eiser is tevens werkzaam voor [naam bedrijf] en hij heeft daar ook inkomsten uit. Het college heeft deze aanvraag afgewezen met het primaire besluit, zoals vermeld in de Inleiding.

Standpunten van partijen

3. Eiser voert aan dat de categoriale uitsluiting van de eenmalige energietoeslag in strijd is met het discriminatieverbod, zoals onder meer vervat in artikel 14 van het EVRM. [1] Eiser wordt namelijk als student ten onrechte anders behandeld dan niet-studenten die in dezelfde situatie verkeren. Eiser verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:4263), de rechtbank Amsterdam van
14 februari 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:726) en de rechtbank Midden-Nederland van
17 april 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:1716). Eiser vindt dat artikel 2, vierde lid, onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag 2022 gemeente Groningen (de Beleidsregels) buiten toepassing moet worden gelaten. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat hem een eenmalige energievergoeding van € 1300,- wordt toegekend. Eiser stelt voorts dat ten onrechte de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor studiefinanciering wordt meegenomen bij het bepalen van het inkomen. In artikel 33, tweede lid, van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat inkomen uit studiefinanciering naar het normbedrag inkomen betreft, maar dit artikel is gebaseerd op het gegeven dat studiefinanciering bij de invoering van die wet nog een niet terug te betalen basisbeurs was. Toen in 2015 het leenstelsel werd ingevoerd, is de Pw ten onrechte niet mee veranderd. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, die aanleiding moeten geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Eiser heeft hiertoe gewezen op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Volgens eiser moet artikel 33 van de Pw buiten toepassing worden gelaten.
4. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat studenten op grond van de Beleidsregels geen recht hebben op de energietoeslag. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Uitsluiting van studenten voor de toepasselijkheid van de categoriale bijstand in de vorm van een energietoeslag acht het college legitiem, doelmatig en proportioneel en om die reden dan ook gerechtvaardigd. Daarnaast is eisers inkomen hoger dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens van 140% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.
Het college heeft gewezen op de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523. Volgens deze uitspraak moet in het kader van bijzondere bijstand het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) in aanmerking worden genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud. Door te verwijzen naar het normbedrag voor levensonderhoud blijft de in de studiefinanciering begrepen tegemoetkoming voor lesgeld of collegegeld hier buiten beschouwing. Het normbedrag is een voorliggende voorziening omdat daarover redelijkerwijs kan worden beschikt. Dit is vaste rechtspraak, die onder de Pw zijn gelding heeft behouden, aldus de CRvB.

Wat is het beoordelingskader?

5. Ingevolge artikel 15 van de Pw bestaat er geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
5.1.
Artikel 33, tweede lid, van de Pw bepaalt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000 en, indien een toeslag als bedoeld in artikel 3.5 van die wet is toegekend, het bedrag aan toeslag, genoemd in artikel 3.18 van die wet. Ten tijde hier van belang bedroeg het normbedrag voor een student HBO € 932,87.
5.2.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
5.3.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan in afwijking van het eerste lid tot en met 30 juni 2023 bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had.
5.4.
Het college heeft voor de verstrekking van de eenmalige energietoeslag de Beleidsregels opgesteld
.
5.5.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Beleidsregels, zoals die luidden ten tijde hier van belang, wordt verstaan onder inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 5.3, vierde lid, van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.
5.6.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels is de eenmalige energietoeslag 2022 van € 1.500,- bedoeld voor een huishouden met een laag inkomen en wordt deze ambtshalve of op aanvraag als bijzondere bijstand verleend.
5.7.
Op grond van artikel 2, derde lid, van de Beleidsregels heeft een huishouden een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen in minimaal een volledige maand niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
5.8.
Op grond van artikel 2, vierde lid, onder c, van de Beleidsregels wordt tot een huishouden niet gerekend de persoon die op de peildatum aanspraak maakt op studiefinanciering anders dan een levenlanglerenkrediet, op grond van de Wsf 2000.
5.9.
Op grond van artikel 2a, tweede lid, van de Beleidsregels heeft een huishouden een hoger inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen in minimaal een volledige maand hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, maar niet hoger dan 140% van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval bestaat recht op een eenmalige energietoeslag van € 600,-.
5.10.
Artikel 5 van de Beleidsregels bevat een hardheidsclausule. Het college kan, als de aanvrager niet in aanmerking komt voor een eenmalige energietoeslag, gelet op alle omstandigheden, in het individuele geval beoordelen of de aanvrager in afwijking van de beleidsregels alsnog in aanmerking komt voor een eenmalige energietoeslag, indien dringende redenen hiertoe noodzaken.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat in de Beleidsregels aansluiting is gezocht bij het inkomensbegrip uit de Pw. In de artikelen 32 en 33 van de Pw in combinatie met artikel 3.18 van de Wsf 2000 is geregeld dat en welk bedrag aan inkomen uit studiefinanciering meegerekend wordt bij het in aanmerking te nemen inkomen.
7. Van belang is dat artikel 33, tweede lid, van de Pw een bepaling is van dwingendrechtelijke aard. Het college was dan ook gehouden het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als inkomen van eiser aan te merken. Daarbij geldt naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:331 en 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523) dat de tot de studiefinanciering behorende component ‘rentedragende lening’ als middel dient te worden beschouwd, waarover in het kader van de voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt.
De studiefinanciering is daarbij meegeteld naar het normbedrag genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Daarmee komt eisers inkomen uit op een bedrag dat hoger is dan de uit de beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder gebruik heeft gemaakt van onjuiste bedragen en eiser heeft de juistheid van de bedragen ook niet betwist. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft gesteld, op het moment van de aanvraag feitelijk maar € 300,- leende, en daarmee samen met zijn inkomen bij [naam bedrijf] in totaal slechts zo’n € 1000,- per maand aan inkomsten had, maakt dat niet anders, omdat ook inkomen waarover redelijkerwijs
kanworden beschikt als voorliggende voorziening wordt beschouwd. Dat betekent dat niet bepalend is wat eiser feitelijk leende, maar wat hij maximaal kon lenen. Dat hij met dat bedrag, samen met zijn inkomen van [naam bedrijf] , op een bedrag uitkwam van meer dan 140% van de bijstandsnorm, heeft hij niet bestreden.
8. De rechtbank overweegt dat een bijstandsuitkering is bedoeld om te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De uitkering is slechts bedoeld als vangnet wanneer niet op een andere manier in de noodzakelijke kosten kan worden voorzien. De Wsf 2000 is een uitkering die voorliggend is aan andere voorzieningen vanuit de overheid, zoals in dit geval een uitkering op grond van de Pw. Dat de studiefinanciering die eiser ontvangt in feite een lening dan wel voorschot is die respectievelijk dat moet worden terugbetaald, maakt dat niet anders. Eisers betoog dat hij de dupe is geworden van het sociaal leenstelsel volgt de rechtbank niet. Het sociaal leenstelsel is in september 2015 in het leven geroepen, en de juistbedoelde uitspraak van de CRvB is dus gedaan toen het leenstelsel al lang en breed van kracht was. Er mag dus van uit worden gegaan dat deze ontwikkeling in die uitspraak is meegewogen. In die uitspraak oordeelt de CRvB juist dat de component ‘rentedragende lening’, die destijds onderdeel uitmaakte van de studiefinancieringsaanspraken, bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking moeten worden genomen.
9. In het aangevoerde ziet de rechtbank geen reden voor de verwachting dat het besluit onevenredige gevolgen zal hebben voor eiser. De rechtbank ziet ook geen aanleiding aan te nemen dat de gevolgen van de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Pw, in dit geval niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de eenmalige energietoeslag moet worden aangemerkt als categoriale bijzondere bijstand. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BK1043) dienen algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals de energielasten, te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. De rechtbank ziet, gelet hierop, niet in dat niet bedoeld of voorzien zou zijn dat eiser gebruik moet maken van de volledige leenmogelijkheid in het kader van de studiefinanciering om zijn energielasten te kunnen voldoen. Eisers stelling dat de studiefinanciering alleen bedoeld is voor studiekosten, volgt de rechtbank niet. Het betreft geld waarvan eiser gebruik kan maken om de algemeen noodzakelijke kosten van levensonderhoud te betalen.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat eiser niet concreet heeft gemaakt wat de energielasten zijn (geweest) en dat hij niet heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om die lasten te dragen. Ook in die zin is niet gebleken van bijzondere omstandigheden of van dringende redenen in de zin van de Beleidsregels. Ook bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat artikel 33 van de Pw buiten toepassing gelaten moet worden.
10. Eisers beroep op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 april 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:3412) slaagt evenmin. In die zaak was er sprake van een heel specifieke situatie, namelijk een kwetsbare jonge vrouw die onder curatele was gesteld. Dat de curator, om haar beloning voor de werkzaamheden voor de vrouw zoveel mogelijk voldaan te krijgen, verplicht zou worden voor eiseres een studielening bij DUO aan te vragen en haar op die manier te belasten met extra schulden, deed volgens de rechtbank in die zaak in ernstige mate afbreuk aan de bescherming van de onder curatele gestelde. Dat strookte niet met wat de wetgever kon hebben bedoeld of voorzien, aldus de rechtbank. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich evenwel hier niet voor zodat een beroep op deze uitspraak eiser niet kan baten.

Conclusie en gevolgen

11. Reeds omdat eisers inkomen hoger is dan de uit de beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens, komt eiser niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag. Dat betekent dat het college de aanvraag voor de energietoeslag op juiste gronden heeft afgewezen. Hetgeen eiser verder nog in beroep heeft aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking meer.
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzitter, mr. J. Boerlage-van den Bosch en mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, leden, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.