[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 november 2008, 08/483 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 september 2009, waar partijen, zoals tevoren aangekondigd, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontvangt vanaf 14 maart 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.3. Op 19 november 2007 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanschaf van een wasmachine, een televisie en een bril.
1.4. Bij besluit van 12 december 2007 heeft het College aan appellant een bedrag van € 375,- aan bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van een wasmachine, inclusief € 5,- verwijderingsbijdrage en € 20,- bezorgkosten. Voorts is bij dat besluit afwijzend beslist op de aanvraag van bijzondere bijstand voor een televisie en een bril. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 december 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 24 januari 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Met betrekking tot het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine stelt de Raad vast dat tussen partijen uitsluitend in geschil is de hoogte van het bedrag van de toegekende bijstand.
4.1. Het College hanteerde ten tijde hier van belang bij bijstandverlening in de kosten van woninginventaris de Prijzengids Nibud 2007-2008, waarin een bedrag van € 350,- is opgenomen voor een wasmachine. Appellant heeft aangevoerd dat volgens het Nibud voor een wasmachine een bedrag van € 400,--, exclusief verwijderingsbijdrage en bezorgingskosten nodig is.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft het College de in de Prijzengids Nibud 2007-2008 genoemde prijzen als uitgangspunt voor de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand kunnen nemen. De Raad is niet gebleken dat, zoals appellant stelt, het Nibud, in afwijking van zijn prijzengids, ten tijde hier van belang voor een wasmachine een bedrag van € 400,--, exclusief bijkomende kosten hanteerde. Voorts is de Raad niet gebleken dat zich ten aanzien van appellant omstandigheden voordeden op grond waarvan het College in het geval van appellant van deze richtprijs had moeten afwijken. Naar aanleiding van de grief van appellant dat de uitvoering van de WWB per gemeente leidt tot verschillen, merkt de Raad op dat de WWB voorziet in een gedecentraliseerde uitvoering, waardoor een verschillende uitvoering per gemeente mogelijk is.
5. Met betrekking tot het recht op bijzondere bijstand voor een televisie overweegt de Raad het volgende.
5.1. Blijkens het besluit van 24 januari 2008 rekent het College deze kosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten, die volgens het College in dit geval niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Uit de verkregen informatie van de Stadsbank Midden Nederland heeft het College opgemaakt dat appellant de mogelijkheid heeft een lening af te sluiten.
5.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden het standpunt van het College voor onjuist te houden. Daarbij merkt de Raad op dat uit de gedingstukken niet blijkt dat appellant zich tot genoemde bank heeft gewend om zich te vergewissen of hij in aanmerking kan komen voor een lening.
6. Met betrekking tot de gevraagde bijzondere bijstand voor de bekostiging van bril stelt de Raad vast dat appellant niet betwist dat deze kosten volledig worden vergoed op basis van zijn ziektekostenverzekering. Appellant beoogt uitsluitend van het College een voorschot te krijgen om de aankoop van de bril mogelijk te maken. De Raad onderschrijft het standpunt van het College en de rechtbank dat de WWB geen regeling kent op basis waarvan voorschotverlening mogelijk is als, zoals in dit geval, sprake is van een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, geacht wordt toereikend en passend te zijn. In dat geval bestaat ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB immers geen recht op bijstand.
7. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 6 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
8. De Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger