Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag. Met het bestreden besluit van
27 januari 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het ontslagbesluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 op zitting behandeld, waarna zij het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek onder toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend teneinde eiser te laten onderzoeken door een psychiater.
De rechtbank heeft bij brief van 6 januari 2022 prof. dr. R.A. Schoevers, psychiater te Groningen (hierna: Schoevers), gevraagd haar van verslag en advies te dienen. Schoevers heeft op 26 juli 2022 gerapporteerd, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld op de rapportage te reageren. Eiser heeft gereageerd bij brief van 22 augustus 2022 en verweerder heeft dat gedaan bij brief van 24 augustus 2022.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens opnieuw gesloten.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als Senior Gebiedsgebonden Politiezorg (Senior
GGP), met als rang brigadier, verbonden aan het Basisteam Ommelanden-West van de eenheid Noord-Nederland. Verweerder heeft hem bij besluit van 23 maart 2020 onvoorwaardelijk strafontslag verleend vanwege ernstig plichtsverzuim. Eiser kan zich niet met dit ontslag verenigen.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Op 9 mei 2018 heeft eiser telefonisch aan [naam3] ( [naam3] ), inspecteur van politie van de eenheid Noord-Nederland, bericht dat hij op 8 mei 2018 naar de tijdelijke woning van zijn (inmiddels ex-) echtgenote [naam1] (hierna: [naam1] ) is gereden en daar de man waarmee [naam1] een verhouding had ( [naam2] , hierna: [naam2] ) een klap in het gezicht heeft gegeven en hem heeft bedreigd.
3. Op 15 juni 2018 hoorde de leiding van het Basisteam van twee politiemedewerkers, werkzaam in Sneek, van een nieuw incident, op 14 juni 2018, waarbij eiser [naam1] stevig bij haar polsen zou hebben gepakt, haar handen op haar rug zou hebben gehouden, haar naar de grond zou hebben gewerkt en geroepen zou hebben dat hij haar af zou maken. Verder was ook bekend geworden dat eiser [naam1] lastig zou vallen door middel van het sturen van WhatsApp-berichten en het regelmatig zonder noodzaak langs haar tijdelijke woning en de kapsalon waar zij werkte rijden, mogelijk gebruikmakend van politiedienstvoertuigen en gekleed in uniform.
4. In verband met deze incidenten is een disciplinair onderzoek naar eiser en zijn gedrag ingesteld. In het kader van het disciplinair onderzoek zijn diverse personen gehoord, waaronder eiser en [naam1] . [naam1] heeft bij het onderzoek een bestand met 152 WhatsApp-berichten overgelegd, waaronder WhatsApp-berichten met aanwijzingen dat eiser de politiesystemen heeft geraadpleegd voor privédoeleinden. Eén van de personen die is gehoord, meldde in haar gehoor voorts een nieuw incident: tijdens de Rodermarkt op
21 september 2018 zou eiser ruzie hebben gekregen met [naam1] en daarbij een vriend genaamd [naam4] een duw of klap hebben gegeven. Daarop is het bestaande disciplinaire onderzoek uitgebreid.
5. Op 18 oktober 2018 zijn loggegevens van eiser opgevraagd bij de afdeling Forensisch Digitaal Onderzoek (FDO) van de Landelijke Eenheid, stafafdeling VIK.
Die informatie is opgevraagd omdat eiser op de hoogte bleek van de naam, het adres, de voertuigen, de burgerlijke staat en het antecedent van [naam2] . Uit de loggegevens bleek dat eiser vanaf 10 januari 2018 tot en met 25 september 2018 meerdere keren verschillende personen, kentekens en adressen heeft nagetrokken, voornamelijk met zijn telefoon, maar ook een enkele keer op een vaste werkplek. Eiser heeft zichzelf, [naam1] , zijn dochter [naam5] , [naam2] , de echtgenote van [naam2] en de twee kinderen van [naam2] nagetrokken. Verder heeft hij twee voertuigen die op naam van [naam2] staan, nagetrokken. Uit de loggegevens blijkt verder dat [naam2] een keer met alcohol op in zijn auto is aangehouden. Die informatie is door eiser via Whatsapp met [naam1] gedeeld.
6. Op 30 april 2019 heeft verweerder eiser een voornemen tot strafontslag vanwege ernstig plichtsverzuim uitgereikt. Eiser heeft zich volgens verweerder schuldig gemaakt aan verschillende (ernstige) vormen van plichtsverzuim. Hij heeft zich meermaals - ook na te zijn gewaarschuwd - schuldig gemaakt aan het plegen van fysiek geweld. Voorts acht verweerder aannemelijk dat eiser bij die gelegenheden door zijn houding en zijn uitlatingen bedreigend heeft gehandeld, dan wel bedreigend is overgekomen. Verweerder heeft verder gesteld dat eiser meerdere malen de politiesystemen heeft geraadpleegd voor privédoeleinden en deze informatie gedeeltelijk heeft gedeeld met derden. Daartoe heeft eiser onder meer zijn diensttelefoon misbruikt. Verder heeft hij zijn diensttelefoon misbruikt door het veelvuldig sturen van privéberichten aan [naam1] . Eiser heeft verder misbruik gemaakt van diensttijd en dienstvoertuigen door deze in te zetten voor privédoeleinden. Verweerder acht verder aannemelijk dat eiser op een ontoelaatbare wijze [naam1] heeft lastiggevallen en daarmee inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Verweerder is ten slotte van mening dat het plichtsverzuim volledig aan eiser kan worden toegerekend en dat de opgelegde straf evenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
7. Eiser heeft op 6 juni 2019 in een zienswijzegesprek verzocht om een
toerekenbaarheidsonderzoek, omdat hij in het verleden een herseninfarct en een burn-out heeft gehad en dat dit volgens hem van invloed is geweest op zijn gedrag. Verweerder heeft naar aanleiding van dit verzoek een onderzoek naar de toerekenbaarheid laten uitvoeren door psychiater W.H.J. Mutsaers (hierna: Mutsaers). Op 22 oktober 2019 heeft Mutsaers van zijn onderzoek verslag gedaan en daarbij geconcludeerd dat er bij eiser geen sprake was van een zodanig defect dat hij zijn wil en handelen, bestaande uit het hem verweten plichtsverzuim, niet kon bepalen of dat hij de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag niet kon inzien.
8. Op 9 december 2019 heeft op verzoek van eiser opnieuw een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Hij heeft om dat gesprek verzocht, omdat bij hem een mogelijk beroepsgerelateerde posttraumatische stressstoornis (PTSS) is vastgesteld. Verweerder heeft naar aanleiding van deze melding van eiser Mutsaers om een reactie gevraagd. Mutsaers heeft op 3 december 2019 aan verweerder medegedeeld dat hij bij eiser geen PTSS heeft kunnen vaststellen en dat mogelijke PTSS-elementen in zijn klachten en gedrag niet gerelateerd kunnen worden aan zijn relationele problemen.
Wat heeft verweerder besloten?
9. Verweerder heeft zich in het ontslagbesluit – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende (ernstige) vormen van plichtsverzuim en dat de PTSS van eiser niet tot de conclusie leidt dat de in het voornemen genoemde gedragingen hem niet volledig zijn toe te rekenen. Verweerder acht voorts de opgelegde straf evenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
Wat stelt eiser in beroep?
10. Eiser heeft aangevoerd dat niet alle hem verweten gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim. Hij heeft er daarbij op gewezen dat het politieambtenaren is toegestaan om hun diensttelefoon voor privédoeleinden te gebruiken.
Eiser is verder van mening dat de omvang van zijn gebruik van diensttijd en dienstvoertuigen voor privédoeleinden en het feit dat hij personen heeft geduwd en onvoldoende afstand heeft gehouden tot [naam1] niet als plichtsverzuim dienen te worden aangemerkt. Eiser heeft voorts vraagtekens gezet bij het door Mutsaers verrichte onderzoek naar de toerekenbaarheid van het plichtsverzuim. Naar zijn mening is Mutsaers niet ingegaan op zijn PTSS-klachten. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij voorbij is gegaan aan het oordeel van de bezwaarcommissie over de evenredigheid van het opgelegde strafontslag. Niet duidelijk is dat de negatieve gevolgen van het herseninfarct van eiser zijn meegewogen. Voorts had meegewogen moeten worden dat eiser als gevolg van het herseninfarct en de PTSS-klachten niet op een juiste wijze zijn relationele problemen heeft aangepakt en niet op een juiste wijze heeft gereageerd op de hem aangeboden hulp en de hem gegeven waarschuwingen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?