Uitspraak
17.7784 AW
OVERWEGINGEN
25 november 2015, heeft het bestuur appellant met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder k, van het ARAR, wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang een schorsing opgelegd voor de duur van acht weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met inhouding van de bezoldiging gedurende twee weken. Bij afzonderlijk besluit van 25 november 2015 heeft het bestuur appellant met toepassing van artikel 58, eerste lid, van het ARAR, in het belang van de dienst, met ingang van 27 juli 2015 tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen. Bij beslissing op bezwaar van 24 maart 2016 heeft het bestuur de schorsing teruggebracht naar twee weken onvoorwaardelijk met behoud van bezoldiging. Bij uitspraak van 20 januari 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:271) heeft de rechtbank
Noord-Holland het beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.