2.2.De rechtbank verklaart deze stelling van eiseres tardief. De rechtbank overweegt daartoe dat (i) deze stelling een nieuwe beroepsgegrond betreft die niet eerder aan bod is gekomen en (ii) dat de gemachtigde van verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat hij zonder eerst nadere stukken op te vragen niet inhoudelijk kan reageren op deze beroepsgrond. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Dit betekent dat de rechtbank deze beroepsgrond niet zal behandelen.
3. In geschil is of de aanslag rioolheffing terecht aan eiseres is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op volgende vragen:
Is de Verordening op de heffing en invordering rioolheffing 2017 geheel dan wel partieel onverbindend omdat de opbrengstlimiet is overschreden?
Heeft de gemeente in strijd met het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur gehandeld door met betrekking tot bepaalde percelen een begunstigend beleid te voeren door geen aanslagen rioolheffing op te leggen, terwijl eiseres voor alle percelen in de heffing is betrokken?
Heeft de gemeente artikel 9 van de Kaderrichtlijn Water (de KRW) niet, niet tijdig, dan wel onjuist geïmplementeerd?
4. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de beroepsgronden met betrekking tot de opbrengstlimiet (zie i.) zich beperken tot de door haar geuite twijfel aangaande de hoogte van de geraamde baten. Die twijfel is daarin gelegen dat uit de jaarrekening van de gemeente Menterwolde van het jaar 2017 blijkt dat er meer baten zijn gerealiseerd dan geraamd, en daarnaast in het feit dat in de voorgaande jaren een hoger aantal percelen in de ramingen is betrokken. Aan deze omstandigheid verbindt eiseres de conclusie dat de opbrengstlimiet is overschreden. Verder voert eiseres aan dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door voor bepaalde percelen een begunstigend beleid te voeren en geen aanslagen rioolheffing op te leggen, terwijl de percelen van eiseres wel in de heffing zijn betrokken. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder aan haar, als eigenaar van de percelen, ten onrechte een aanslag rioolheffing heeft opgelegd omdat de Verordening – die ten grondslag ligt aan de aanslag – in strijd is met artikel 9 van de KRW.
5. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat met betrekking tot de geraamde baten sprake is van een omissie omdat abusievelijk 410 percelen niet zijn betrokken in de raming van de baten. De overige beroepsgronden van eiseres, onder ii en iii, heeft verweerder gemotiveerd weersproken.
Wettelijk kader en bewijslastverdeling
6. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 228a van de Gemeentewet, onder de naam rioolheffing, door de gemeente een belasting kan worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand.
7. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a van de Gemeentewet en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen. De rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet kan overeenkomstig worden toegepast.Daaruit volgt dat dezelfde regels inzake stelplicht en bewijslast in acht dienen te worden genomen als de regels die gelden voor de toetsing aan de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet voorgeschreven opbrengstlimiet. Deze regels zijn door de Hoge Raad geformuleerd in onder andere zijn arresten van 4 april 2014, 18 april 2009 en 24 april 2009 en kunnen als volgt worden samengevat.Indien eiseres overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van verweerder inzicht te geven in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de eiseres rust, dient zij, nadat verweerder aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “bate” of een “last ter zake”. Vervolgens dient verweerder nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat verweerder naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiseres betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien eiseres vervolgens stelt dat de in deze nadere inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiseres de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.