Uitspraak
Uitspraak
Onderzoek van de zaak
12Naar aanleiding hiervan is een parlementaire enquête gehouden.
3De Parlementaire enquête opsporingsmethoden, IRT (1994-1996) concludeert in haar rapport van 1 februari 1996 dat van criminele burgerinfiltranten die onder regie van politie en justitie strafbare feiten plegen - geen gebruik moet worden gemaakt.
4
5In de motie wordt overwogen dat het werken met een criminele burgerinfiltrant een hoog processueel afbreukrisico kent. Het handelen van de criminele burgerinfiltrant is daarnaast in het algemeen slecht controleerbaar. Door de vaak voorkomende zogenaamde "dubbele agenda" bij een criminele burgerinfiltrant is slecht te controleren of zijn handelen voldoet aan het Tallon-criterium.
6De motie is op 26 november 1998 door de Tweede Kamer aanvaard.
7
8
- als voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- onder een zeer streng regime van waarborgen;
- bij zeer gesloten criminele groeperingen die zich schuldig maken aan de ernstigste vormen van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit;
- in korte trajecten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van groei-infiltranten;
- na toestemming van de minister van Veiligheid en Justitie.
- algemeen dossier, pagina 1 tot en met 17449;
- algemeen dossier nazending februari 2021, pagina 9368 tot en met 9556;
- algemeen dossier nazending oktober 2021, pagina 9557 tot en met 9975;
- algemeen dossier nazending december 2021, pagina 9976 tot en met 10007;
- beslag dossier, pagina 1 tot en met 1005;
- beslag dossier nazending oktober 2021, pagina 1006 tot en met 1091;
- beslag dossier nazending december 2021, pagina 1092 tot en met 1114;
- methodieken dossier, pagina 1 tot en met 7663;
- methodieken dossier nazending februari 2021, pagina 7087 tot en met 7098; - methodieken dossier nazending oktober 2021, pagina 7099 tot en met 7106.
- het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerkenen/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, strafbaar gesteld in artikel 2, aanhef en onder A en/of B en/of D van de Opiumwet en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumweten/of
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis en/of artikel 420ter en/of artikel 420quater van het Wetboekvan Strafrecht;
- in of omstreeks de periode van 28 juni 2019 tot en met 30 juni 2019 een bedrag van ongeveer €35.000,00 en/of
- op of omstreeks 3 augustus 2019 een bedrag van in elk geval € 5.000,00 en/of
- in of omstreeks de periode van 21 september 2019 tot en met 24 september 2019 een bedrag vanongeveer € 20.000,00 en/of
- in of omstreeks de periode van 18 oktober 2019 tot en met 20 oktober 2019 een bedrag van in elkgeval € 11.000,00 en/of
- in of omstreeks de periode van 22 november 2019 tot en met 24 november 2019 een bedrag van inelk geval € 15.000,00,
1.Standpunt van de verdediging
2.Standpunt van de officieren van justitie
3.Oordeel van de rechtbank
De inzet van A-4110 als burgerpseudokoper/-dienstverlener en burgerinformant
10De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat A-4110 in de periode van 4 juli 2018 tot en met 28 februari 2019 niet tegen verdachte is ingezet, maar tegen [medeverdachte 5] en anderen. De resultaten van het onderzoek die door deze inzet zijn verkregen worden niet gebruikt voor het bewijs van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Onder deze omstandigheden is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte door het gestelde vormverzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
11Het verweer wordt verworpen.
crimineleburger als burgerinfiltrant. Immers, een criminele burger betreft eveneens een persoon die geen opsporingsambtenaar is.
12blijkt zonneklaar dat de wetgever de inzet van de criminele burgerinfiltrant op grond van het bepaalde in artikel 126w Sv niet heeft willen uitsluiten. In artikel 126w Sv is daarom geen onderscheid gemaakt tussen criminele en niet-criminele burgerinfiltranten.
13Zowel de niet-criminele als de criminele burgerinfiltrant valt onder deze bepaling en kan in beginsel dus worden ingezet.
14In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet Bob wordt bovendien nadrukkelijk vermeld dat in de wet geen expliciete beperkingen zijn gesteld aan de inzet van criminele burgerinfiltranten.
15
16Eén van die vereisten is een "streng regime van waarborgen". Ook de inhoud van de Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden
17(hierna: de Aanwijzing), waarin het openbaar ministerie zijn eigen handelen inzake de inzet van onder meer de criminele burgerinfiltrant (nader) heeft genormeerd, zou volgens de verdediging in dit verband niet toereikend zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
1819Een aangenomen motie is een advies aan de minister en heeft derhalve vooral politieke betekenis, in het bijzonder voor wat betreft de staatsrechtelijke verhouding tussen de regering en het parlement.
2021Het negeren van een motie kan politieke consequenties hebben, maar is voor een rechterlijke toetsing niet direct relevant.
22Indien de rechtbank zich bij de interpretatie van wettelijke bepalingen telkens zou moeten laten leiden door uitlatingen van de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) of door politieke (meerderheids)opvattingen, zou afbreuk worden gedaan aan de rol van de rechtsprekende macht binnen de
trias politica.
23Beleidsregels
24Per 1 september 2014 is voornoemd verbod komen te vervallen. Sindsdien is het weer toegestaan om in bepaalde situaties criminele burgerinfiltranten in te zetten. In de thans geldende Aanwijzing wordt verwezen naar de vereisten uit de al eerder genoemde motieRecourt c.s., zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het openbaar ministerie zich aan die vereisten heeft willen binden. Deze vereisten komen erop neer dat inzet van de criminele burgerinfiltrant enkel is toegestaan bij de aanpak van zware criminelen en criminele organisaties, die hun criminele activiteiten zeer succesvol afschermen en met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt. Uit de Aanwijzing blijkt verder dat de inzet alleen in hoge uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen mag plaatsvinden. Voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verder moet de inzet kortdurend zijn en mag er geen gebruik worden gemaakt van groei-infiltranten. Voor de inzet is bovendien toestemming nodig van de Minister.
25
2627en daarmee tevens een vormverzuim opleveren ex artikel 359a Sv.
2829
3031De rechtbank beschikt daarmee over voldoende instrumenten om de rechtmatigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant te kunnen beoordelen.
handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel, maar ook om ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een btw-carrousel.
32Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving. Ook minder ernstige misdrijven kunnen een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, doordat zij in combinatie met andere misdrijven worden gepleegd, bijvoorbeeld valsheid in geschrifte in combinatie met omkoping van ambtenaren met het oog op verkrijging van vergunningen voor bedrijven, of kleine fraudes waarvan, gelet op de aard, kan worden vermoed dat deze deel uitmaken van een omvangrijke en ernstige vorm van fraude. Het dient te gaan om samenhang met andere door verdachte begane misdrijven.
33
3435Het gaat hier om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
36
37Een dergelijke groep kan dus verschillende gedaanten aannemen.
38Niet is vereist dat sprake is van een criminele organisatie of georganiseerd verband.
39
40Voorts speelt ook het doel dat met de infiltratie wordt nagestreefd een rol.
4142
de beslissingom over te gaan tot criminele burgerinfiltratie, in het licht van de tegen de betreffende verdachte bestaande verdenkingen, waaruit naar voren komt dat leden van de Hells Angels (waaronder een prominent lid van charter North Coast: [medeverdachte 1] ) bij de internationale handel in harddrugs betrokken zijn, alsmede de aard en ernst van dit misdrijf, als proportioneel kan worden aangemerkt.
middle man) van [medeverdachte 1] . Tijdens de besprekingen met de groep [medeverdachte 1] c.s. hield A-4110 zich overwegend afzijdig. A-4110 nam zelf geen belangrijke beslissingen, maar verleende voornamelijk medewerking vanaf de zijlijn.
de wijzewaarop de opsporingsbevoegdheid criminele burgerinfiltratie is ingezet als proportioneel kan worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het hoofddoel van het onderzoek, de aard en ernst van de betreffende misdrijven, de wijze waarop en de (relatief beperkte) mate waarin is geïnfiltreerd, alsmede de duur van die infiltratie (ongeveer een jaar). De rechtbank merkt in dit verband op dat A-4110 is geïnfiltreerd in een gesloten groep die zich succesvol afschermt. Teneinde deel te nemen of medewerking te verlenen aan die groep en deze in kaart te kunnen brengen moest eerst een vertrouwensbasis ontstaan tussen A-4110 en [medeverdachte 1] c.s. Het is een feit van algemene bekendheid dat in geval van internationale handel in harddrugs in de regel gebruik wordt gemaakt van bestaande contacten en dat nieuwkomers doorgaans niet worden vertrouwd. Het spreekt voor zich dat het opbouwen van een dergelijke vertrouwensbasis niet binnen enkele weken zal plaatsvinden. A-4110 moest eerst laten zien dat hij van waarde kon zijn voor de groep en te vertrouwen was. Hier was enige tijd mee gemoeid.
43
4445Er zijn situaties denkbaar waarin infiltratie noodzakelijk is, maar niet goed of met te veel risico door een opsporingsambtenaar kan worden verricht, bijvoorbeeld omdat de politie niet beschikt over een functionaris die beschikt over een zeer specifieke deskundigheid om zich in een bepaalde omgeving geloofwaardig te kunnen handhaven, of over andere speciale kwaliteiten, zoals
in casueen bepaalde reputatie in het criminele circuit.
464748Voornoemd vereiste is vastgelegd in artikel 126w, tweede lid, Sv. Met deze eis wordt tot uitdrukking gebracht dat (criminele) burgerinfiltratie een uitzondering zal zijn.
49Met de inzet van (criminele) burgerinfiltratie dient dan ook terughoudend om te worden gegaan.
50
51met veel internationale contacten. Een politiële infiltrant dan wel een burgerinfiltrant heeft deze reputatie niet en zou dit vertrouwen niet zonder meer genieten. De inzet van een "losse" politiële infiltrant of een niet-criminele-burgerinfiltrant in de groep zou bovendien argwaan hebben kunnen opwekken met alle veiligheidsrisico's van dien. Een lichtere vorm van infiltratie zou naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet effectief zijn geweest.
52Het College dient vervolgens vooraf en schriftelijk in te stemmen met een overeenkomst tot burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 126w Sv, een wijziging of een verlenging daarvan.
53Daarnaast dient het College de Minister op de hoogte te stellen van voornemens tot het inzetten van burgerinfiltranten.
54Voorts brengt het College beslissingen omtrent dit voornemen ter kennis van de Minister voordat zij worden uitgevoerd.
55
56Voor de rechtbank blijft echter van belang de wet die de bevoegdheid tot criminele burgerinfiltratie aan de officier van justitie geeft, en niet aan het College.
57De rechtbank zal de beslissing van de officier van justitie ten aanzien van de inzet tot criminele burgerinfiltratie zelfstandig moeten beoordelen. De rechtbank hoeft daarbij niet zo ver te gaan dat zij ook de zorgvuldigheid van de beslissing van het College onderzoekt.
58Voldoende is dat de rechtbank nagaat of de in de wet neergelegde (interne) procedure correct is bewandeld.
5960Daarbij is tevens van belang dat de Minister verantwoordelijk is voor het doen en laten van het openbaar ministerie en kan worden aangesproken op het (niet-) uitoefenen van zijn aanwijzingsbevoegdheden die hij aan zijn positie als ambtelijk chef of aan artikel 127 Wet RO ontleent.
6162
63
64
65Tijdens die presentatie is de inzet van criminele burgerinfiltrant A-4110 besproken.
66
67De rechtbank constateert dat hier sprake is geweest van een vormverzuim.
68De verbetering van de informatiepositie kan hoogstens een tussengelegen doel zijn, maar mag nooit een doel op zichzelf zijn.
69
70Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel zullen bij de internationale drugshandel naar algemene ervaringsregels per definitie zware criminelen en criminele organisaties zijn betrokken. De rechtbank doelt daarbij in het bijzonder op de personen aan de top van de organisatie, dan wel de personen die het middenkader van de organisatie vormen. In het onderzoek Vidar is daarvan ook sprake geweest. Dat de zaak Vidar niet hetzelfde "niveau" zware criminaliteit haalt als dat in de zaken Passage, Marengo en Eris doet aan het vorenstaande niet af. Dergelijke zaken zijn een uitzondering in de Nederlandse strafrechtspraak en zeker niet de minimumstandaard voor hetgeen onder de noemer "zware criminaliteit" dient te worden verstaan. Een vergelijking met deze zaken is dan ook volstrekt misplaatst. Het gaat in de zaak Vidar nog steeds om aanmerkelijke handelshoeveelheden harddrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de internationale handel in harddrugs de samenleving ernstig kan ontwrichten omdat achter die handel doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat, waarbij het gebruik van (excessief) geweld niet geschuwd wordt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan deze randvoorwaarde is voldaan.
71Aan deze subsidiariteitseis is reeds voldaan, zoals hierboven is toegelicht.
72Aan deze voorwaarde is reeds voldaan, zoals hierboven is toegelicht.
73In de Aanwijzing is ten behoeve daarvan opgenomen dat bij de inzet van een criminele burgerinfiltrant steeds bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de betrouwbaarheid en de stuurbaarheid van de in te zetten burger. De burgerinfiltrant zal dan ook altijd begeleid moeten worden door een opgeleide begeleider van de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid.
74
briefingvan het begeleidingsteam van A-4110. Dit begeleidingsteam bestond uit daartoe opgeleide WOD-begeleiders.
75Tijdens de briefing werden de opdracht en het doel van de inzet besproken. Na afloop van de inzet vond een
debriefingplaats. Van de (de)briefings en inzetten zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook is A-4110 over de inzetten gehoord. Van deze verhoren zijn eveneens processen-verbaal opgemaakt. A-4110 heeft naast de geplande inzetten contactmomenten met verdachten gehad zonder dat hiervoor opdracht is gegeven. A-4110 woonde gedurende het onderzoek Vidar in de nabije omgeving van enkele verdachten en maakte deel uit van hun sociale netwerk. Van deze spontane contacten heeft A-4110 het begeleidingsteam op de hoogte gesteld. Ook deze contacten zijn vastgelegd in processen-verbaal. De inzetten van A-4110 zijn, voor zover operationeel mogelijk, opgenomen met opnameapparatuur.
76In de loop van het traject werd bovendien opnameapparatuur geplaatst in de woning van A-4110 en in diens voertuig (waarin zich ook een camera bevond). De vele opgenomen gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt en aan het dossier toegevoegd. Van de inzet is dus ruimschoots verslag opgemaakt.
explicietverwezen naar een uitlating van Minister Opstelten hieromtrent ("Zie pag. 20, Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 195"). De rechtbank leidt hieruit af dat het College daarmee tot uitdrukking brengt dat aan voornoemde voorwaarde de volgende uitleg gegeven dient te worden:
77
78
79namelijk het doordringen tot criminele groepen zodat informatie kan worden verkregen vanuit de kern van de criminele groepering zelf: over de hoofdrolspelers, hun criminele activiteiten en over hun geldstromen, opdat deze hoofdrolspelers en criminele groeperingen aangepakt kunnen worden.
80Inherent aan infiltratie is dat sprake zal zijn van beïnvloeding van de groepering. Om geloofwaardig te zijn dient de infiltrant vaak een actieve rol te spelen in de groep. Hij dient betrokken te raken bij de groep van personen of de criminele organisatie om er vervolgens deel van uit te gaan maken, zodat hij informatie en bewijsmateriaal kan vergaren die nodig is in het belang van het onderzoek.
81Daartoe zal hij in meer of mindere mate in de groepering moeten groeien.
82
83Achterliggend belang van het "verbod" op criminele groei-infiltranten is namelijk dat geen afbreuk wordt gedaan aan de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing. Daarvan is, zoals uit het voorgaande mag blijken, geen sprake geweest. Anders dan bij de IRT-affaire is de opsporing niet "ontspoord" en evenmin zijn er onder verantwoordelijkheid van een officier van justitie (grote) hoeveelheden drugs op de markt terecht gekomen, zoals ten tijde van de IRT-affaire. Ten slotte kan niet worden gezegd dat door de wijze waarop en de mate waarin A-4110 is ingezet in strijd is gehandeld met het proportionaliteitsbeginsel.
84De facto is dit echter niet het geval.
85Indien de Minister van de inzet op de hoogte wordt gesteld draagt hij immers reeds een zwaardere politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Hij kan in dat geval worden aangesproken op het nietuitoefenen van zijn aanwijzingsbevoegdheden. De randvoorwaarde dat de Minister expliciet toestemming moet verlenen voor de inzet van een criminele burgerinfiltrant lijkt dan ook vooral symbolisch te zijn.
8687De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de gegeven toestemming te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan deze randvoorwaarde is voldaan.
1.Standpunt van de officieren van justitie
2.Standpunt van de verdediging
3.Oordeel van de rechtbank
in dubio pro reo-beginsel zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
1.Inbeslaggenomen voorwerpen
8889Dit zijn de volgende voorwerpen:
- een cryptotelefoon van het merk BQ (20-0217-116);
- een usb-stick met daarop foto's (gemaakt tijdens de doorzoeking).
2.Standpunt van de officieren van justitie
3.Standpunt van de verdediging
4.Oordeel van de rechtbank
9394De rechtbank acht het ongecontroleerde bezit van deze telefoon door verdachte dan ook in strijd met het algemeen belang.
Kamerstukken II1995/96, 24 072, nrs. 10-11.
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Het Nederlandse parlement, Deventer: Wolters Kluwer 2017, pagina 366.
Infiltratie in het recht en in de praktijk(reeks Onderzoek en beleid), Den Haag: WODC, pagina 38.
Kamerstukken II2012/13, 29 911, 83;
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 173;
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195.
Stcrt.2001, 39;
Stcrt.2004, 227;
Stcrt.2004, 227;
Stcrt.2005, 252;
Stcrt.2006, 201;
Stcrt.2007, 48;
Stcrt.2007, 239;
Stcrt.2009, 18014;
Stcrt.2011, 3240;
Stcrt.2012, 10486;
Stcrt.2013, 22031.
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
NJ1991/119, m.nt. M. Scheltema, Th.W. van Veen, r.o. 5.1.
Jurisprudentie strafrecht select, Den Haag; SDU Uitgevers 2008, pagina 63.
Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, pagina 69.
NJ2011/530.
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 29 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 74 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 11 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 30 (MvT).
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 121 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 46 (MvT).
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 68.
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 47 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 46 en 47 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 15 (MvT).
Stcrt.1999, 106
Stcrt.1999, 106 56
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 28.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 28.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 15 en 16 (MvT).
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 5.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 5.
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 3.
Inburgeren in de opsporing. Over de juridische positie van de burger in de opsporing van strafbare feiten(diss. Rotterdam), Rotterdam: E.M. Moerman 2016, pagina 139.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 3 (MvT).
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195, pagina 20.
Kamerstukken II1995-1996, 24 072, nrs. 10-11, pagina 74.
TPWS2017/3, onder 7.2.
Kamerstukken II2012/13, 29 911, nr. 83, pagina 1, 2 en 3.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 31 en 32 (MvT).
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195, pagina 17.