In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van twee onroerende zaken, een appartement en een hotel, gelegen op Ameland. De eiseres, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden door de heffingsambtenaar van de gemeente Ameland. De waarde van het appartement was vastgesteld op € 83.000 en die van het hotel op € 2.711.000, beide per waardepeildatum 1 januari 2018. Eiseres stelde dat de waarde van het hotel te hoog was en bepleitte een waarde van € 1.999.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en verklaarde de beroepen ongegrond. Eiseres had wel recht op een immateriële schadevergoeding (ISV) wegens overschrijding van de redelijke termijn, die werd vastgesteld op € 1.500 voor beide zaken. De rechtbank oordeelde dat de ISV en proceskostenvergoeding dienden te worden verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de Minister voor Rechtsbescherming, omdat beide partijen verantwoordelijk waren voor de termijnoverschrijding. De rechtbank kende ook een proceskostenvergoeding toe aan eiseres van € 379,50 per zaak, en droeg de vergoeding van het griffierecht van € 354 per zaak op aan de verweerders.