1.5.Verweerder heeft bij brief met dagtekening 28 juli 2021, eveneens geadresseerd aan het kantoor van eisers gemachtigde, het te ontvangen of te verrekenen bedrag van € 708 medegedeeld, alsmede het nader vastgestelde verzamelinkomen van € 22.314. Deze brief heeft verweerder ook aangeduid als een uitspraak op bezwaar en in de brief is ook een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
2. In geschil is op de eerste plaats of het beroep ontvankelijk is. Inhoudelijk is in geschil of de aanslag IB/PVV 2015 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is daarbij in geschil of de in de aangifte IB/PVV 2015 opgenomen negatieve belastbare winst van € 7.217 is aan te merken als nagekomen bedrijfskosten.
3. De rechtbank zal eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken.Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar.
5. Eiser voert aan dat de beroepstermijn is aangevangen met de brief met dagtekening 28 juli 2021. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij altijd het bericht van Heerlen, in dit geval de brief van 28 juli 2021, als startpunt neemt van de beroepstermijn.
6. Verweerder stelt dat de beroepstermijn is aangevangen met de brief van 14 juli 2021. Die brief voldoet volgens verweerder aan alle voorwaarden om te worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Dat (de aanhef van) de brief van 28 juli 2021 ook spreekt over een uitspraak op bezwaar en dat daarin een rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, doet daaraan niets af.
7. Naar het oordeel van de rechtbank moet de brief van 14 juli 2021 worden aangemerkt als de uitspraak op bezwaar. Die brief heeft als onderwerp vermeld “Uitspraak op het bezwaarschrift”. Onder het kopje “Uitspraak” is geschreven dat gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoet wordt gekomen en die beslissing is in de brief ook gemotiveerd. Verder is in de brief cijfermatig uitgewerkt hoe verweerder het verzamelinkomen heeft vastgesteld op € 22.314. In de brief is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen, waarbij is vermeld dat tegen de uitspraak op bezwaar in beroep kan worden gegaan binnen een termijn van zes weken na dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 14 juli 2021 redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan de uitspraak op bezwaar in de zin van artikel 26c van de AWR, nu verweerder in de brief onmiskenbaar te kennen geeft op het bezwaarschrift van eiser te beslissen en de brief alle elementen bevat van een uitspraak op bezwaar, in het bijzonder een gemotiveerde beslissing inzake het inhoudelijke geschil en een rechtsmiddelenverwijzing.
8. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelt, brengt mee dat met het doen van uitspraak op bezwaar de bezwaarfase eindigt.Die uitspraak op bezwaar is in dit geval de brief van 14 juli 2021. Reeds daarom kan de brief van 28 juli 2021 naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar. Ook om andere reden kan de brief van 28 juli 2021 niet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. In de brief van 14 juli 2021 is namelijk uitdrukkelijk vermeld: “
Binnenkort ontvangt uw cliënt de bij deze uitspraak behorende cijfermatige uitwerking vanuit Apeldoorn.” Deze cijfermatige uitwerking betreft de brief van 28 juli 2021. De inhoud van die brief is ook daarmee in lijn. Uit de inhoud van de brief van 28 juli 2021 in samenhang met (de inhoud van) de brief van 14 juli 2021, volgt dan ook naar het oordeel van de rechtbank dat de brief van 28 juli 2021 geen uitspraak op bezwaar betreft. Dat de brief van 28 juli 2021 door verweerder als een uitspraak op bezwaar is aangeduid en dat in de brief een rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, maakt voorgaande niet anders.
Beroepschrift tijdig ingediend?
9. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen.De rechtbank heeft het beroepschrift op 8 september 2021 ontvangen. Nu de beroepstermijn is aangevangen op 15 juli 2021, betekent dit dat het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn (van zes weken) door de rechtbank is ontvangen. Het beroep van eiser is om die reden niet-ontvankelijk. Dat is slechts anders indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
10. De rechtbank is van oordeel dat de ontvangst van het geschrift van 28 juli 2021
binnende beroepstermijn van zes weken na 14 juli 2021, eiser niet in onzekerheid heeft kunnen brengen over de aanvang van de beroepstermijn. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dus geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe dat de brief van 14 juli 2021 onmiskenbaar is aan te merken als de uitspraak op bezwaar (zie 7.). Verder acht de rechtbank van belang dat de brieven van 14 en 28 juli 2021 rechtstreeks zijn gestuurd naar het adres van de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser is een belastingadviseur die veelvuldig procedeert in belastingzaken. Van hem mag dan ook worden verwacht dat hij in het algemeen, en ook in dit geval in het bijzonder, kon beoordelen dat de brief van 14 juli 2021 als de uitspraak op bezwaar had te gelden. Ook kan van hem worden verwacht dat hij de brief van 28 juli 2021, gelet op de inhoud daarvan en (de inhoud van) de brief van 14 juli 2021, diende te beschouwen als een cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar.
11. De rechtbank acht in dit kader verder van belang dat de gemachtigde van eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij de brief van 28 juli 2021 als aanvangspunt van de beroepstermijn heeft genomen (en niet de brief van 14 juli 2021) omdat hij bij gegrond verklaarde bezwaren uitgaat van ‘het bericht uit Heerlen’. Daarbij heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hij over de twee opvolgende belastingjaren van eiser een soortgelijke brief als de brief van 14 juli 2021 heeft ontvangen, dat in die zaken verweerder de desbetreffende bezwaren ongegrond heeft verklaard en dat hij in die gevallen
welberoep heeft ingesteld naar aanleiding van die brieven. Enkel omdat in dit geval het beroep gegrond is verklaard, heeft de gemachtigde van eiser het bericht uit Heerlen afgewacht en is van de dagtekening van dat document uitgegaan wat betreft de aanvang van de beroepstermijn. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Blijkbaar was de inhoud van de brieven van 14 en 28 juli 2021 voor de gemachtigde van eiser niet leidend, maar de gestelde gebruikelijke werkwijze van verweerder bij gegronde bezwaren. Dat in dit geval is afgeweken van die gebruikelijke werkwijze, wat daar verder ook van zij, is onvoldoende om te kunnen spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De inhoud van de brieven van 14 en 28 juli 2021 is voldoende duidelijk voor de gemachtigde van eiser om daaruit het aanvangsmoment van de beroepstermijn te kunnen afleiden.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser gericht tegen de aanslag IB/PVV 2015 niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk zal beoordelen.
Immateriële schadevergoeding
13. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een verzoek gedaan om immateriële schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat in voorkomend geval, waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting alleen betrekking kan hebben op de procedure bij de rechtbank.Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechtbank anderhalf jaar heeft om op het beroep te beslissen.De rechtbank heeft het beroep van eiser ontvangen op 8 september 2021 en doet heden uitspraak. Dit betekent dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg niet is overschreden ten tijde van deze uitspraak, zodat de rechtbank het verzoek afwijst.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.