ECLI:NL:HR:2022:42
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vergoeding immateriële schade en proceskosten bij niet-ontvankelijk beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Noordwijk en [X] B.V. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 augustus 2020, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. Belanghebbende had eerder een bezwaarschrift ingediend bij de heffingsambtenaar, die dit bezwaar ongegrond verklaarde. De Rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar immateriële schade moest vergoeden wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, evenals de proceskosten.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet bevoegd was om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade in dit geval, omdat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank op verzet vernietigd voor zover deze betrekking had op de veroordeling tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten.
De Hoge Raad heeft het principale beroep in cassatie gegrond verklaard en het incidentele beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op verzet is vernietigd, maar alleen voor zover deze de veroordeling van de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten betreft. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.