ECLI:NL:RBNNE:2022:100

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
LEE 20/2636, LEE 20/2642, LEE 20/2643, LEE 20/2644, LEE 20/2647, LEE 20/3192, LEE 20/3193 en LEE 20/3194
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering door het college van burgemeester en wethouders van Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, zijn de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering aan de orde. De rechtbank heeft op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers LEE 20/2636, LEE 20/2642, LEE 20/2643, LEE 20/2644, LEE 20/2647, LEE 20/3192, LEE 20/3193 en LEE 20/3194. Eisers hebben aangevoerd dat het college een mondelinge toezegging heeft gedaan over hun recht op bijzondere bijstand, maar de rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat deze toezegging is gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt verworpen. Daarnaast wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat het college niet in strijd heeft gehandeld door eisers anders te behandelen dan andere groepen. De rechtbank concludeert dat de GKB als een toereikende en passende voorliggende voorziening kan worden aangemerkt en dat de aanvragen van eisers om bijzondere bijstand terecht zijn afgewezen. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de bestreden besluiten blijven in stand. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beleidsregels van het college te toetsen aan de aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, omdat deze niet bindend zijn. De rechtbank heeft ook geen inbreuk op het privéleven van eisers vastgesteld, aangezien zij de keuze hebben om bij hun huidige bewindvoerder te blijven, maar de kosten zelf moeten dragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van eisers en de rol van de GKB in de bewindvoering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/2636, LEE 20/2642, LEE 20/2643, LEE 20/2644, LEE 20/2647, LEE 20/3192, LEE 20/3193 en LEE 20/3194

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaken tussen

[eiser 1] te [woonplaats] , eiser 1

[eiser 2]te [woonplaats] , eiser 2
[eiseres 1]te [woonplaats] , eiseres 1
[eiseres 2]te [woonplaats] , eiseres 2
[eiseres 3]te [woonplaats] , eiseres 3
[eiseres 4]te [woonplaats 2] , eiseres 4
[eiser 3]te [woonplaats 2] , eiser 3
[eiseres 5]te [woonplaats 2] , eiseres 5
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange),
en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college),

(gemachtigden: K. Polman en mr. E.F. Verhagen).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen van eisers tegen het niet toekennen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
1.1.
Bij afzonderlijke beschikkingen heeft de kantonrechter van deze rechtbank bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan eisers en [organisatie 2] [woonplaats] B.V. ( [organisatie 2] ) tot bewindvoerder benoemd. Eisers hebben ieder een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering.
1.2.
Het college heeft deze aanvragen met de besluiten van 24 september 2019, 2 oktober 2019, 3 oktober 2019, 31 oktober 2019, 31 januari 2020 en 12 februari 2020 afgewezen. Bij afzonderlijke besluiten van 7 augustus 2020 en 28 september 2020 op het bezwaar van eisers (de bestreden besluiten) heeft het college vastgehouden aan de afwijzing van hun aanvragen.
1.3.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het college heeft daarop gereageerd met (aanvullende) verweerschriften.
1.4.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 november 2021 samen op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, twee bewindvoerders van [organisatie 2] en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is of het college terecht de aanvragen van eisers om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering heeft afgewezen, omdat volgens het college bewindvoering uitgevoerd door de Groninger Kredietbank (GKB) als een passende en toereikende voorziening dient te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 15 van de PW. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de in de gronden van beroep aangevoerde argumenten.
3. De voor de beoordeling van het beroep wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mondelinge toezegging
4. Eisers voeren aan dat de stadsadvocaat van het college een mondelinge toezegging heeft gedaan, namelijk dat onderbewindgestelden die al voor 1 januari 2014 een (externe) bewindvoerder hadden, hun recht op bijzondere bijstand behouden omdat er sprake zou zijn van een verknochte relatie met die bewindvoerder. Zij wijzen in dat verband op de gesprekken tussen de stadsadvocaat en een collega van hun gemachtigde, in het bijzonder de brief van de gemachtigde van eisers van 10 december 2019. Door de mondelinge toezegging niet na te komen handelt het college in strijd met het vertrouwensbeginsel.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 4 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:559) en 23 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2928).
4.2.
Het college heeft gemotiveerd betwist dat zijn stadsadvocaat een dergelijke mondelinge toezegging heeft gedaan. Het is dan aan eisers om aannemelijk te maken dat de stadsadvocaat die mondelinge toezegging wel heeft gedaan. Eisers zijn hierin niet geslaagd. Zij hebben in beroep gewezen op de gesprekken tussen de stadsadvocaat en een collega van hun gemachtigde. Uit de inhoud van die gesprekken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat aan (de gemachtigde van) eisers een mondelinge toezegging zou zijn gedaan door de stadsadvocaat dat zij op grond van de hardheidsclausule mochten blijven bij hun huidige bewindvoerder omdat zij voor 1 januari 2014 onder bewind waren gesteld. Zoals het college in de verweerschriften heeft gesteld, blijkt ook naar het oordeel van de rechtbank uit de correspondentie dat er daarover een verschil van mening was tussen de stadsadvocaat en de collega van de gemachtigde van eisers.
4.3.
Voor zover eisers verwijzen naar correspondentie van de kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers op 10 december 2019 blijkt daaruit, anders dan eisers betogen, naar het oordeel van de rechtbank dat er namens eisers een voorstel is gedaan over de toepassing van de hardheidsclausule. Zo schrijft de collega van de gemachtigde van eisers op die dag aan de gemachtigde van verweerder: “Kennelijk is er toch nog wat weerstand bij uw cliënte (…). “Ik hecht er aan te benadrukken dat
wat ons betreftde schikking inhoudt dat de oude gevallen onder de hardheidsclausule vallen”. Verder wordt er in de brief in die brief door de gemachtigde van eisers voorgesteld om nog eens bij elkaar te komen als het niet ‘langs de lijn’ van de hardheidsclausule kan worden opgelost. In de correspondentie van de gemachtigde van verweerder, bijvoorbeeld de brief van 3 februari 2020, wordt gemotiveerd gereageerd op deze voorstellen en wordt uitdrukkelijk ontkend dat in afwijking van gemaakte afspraken zou worden gehandeld.
4.4.
Eisers hebben in beroep in het kader van een toezegging over de hardheidsclausule verder gewezen op een uitspraak van een voormalig wethouder tijdens een raadsvergadering op 14 februari 2018. Die wethouder heeft op die raadsvergadering het volgende gezegd: “De hardheidsclausule zorgt ervoor dat in alle gevallen een oplossing wordt bereikt”. Uit deze algemene mededeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook niet van een gedane toezegging van de zijde van het college over de (toepassing van de) hardheidsclausule voor mensen die voor 2014 onder bewind zijn gesteld. De rechtbank volgt eisers dus niet in hun standpunt dat de wethouder met deze zin heeft bedoeld te zeggen dat eisers op grond van de hardheidsclausule bij hun bewindvoerder mogen blijven. Wat de wethouder tijdens de raadsvergadering heeft gezegd kan niet worden aangemerkt als een toezegging waaraan het college gebonden zou zijn. Op de zitting heeft het college uitgelegd dat alleen toepassing wordt gegeven aan de hardheidsclausule in zeer bijzondere gevallen en dat het niet zo is dat in alle gevallen de hardheidsclausule geldt. Het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eisers betogen dat verweerder in 2019 in lopende bezwaarprocedures een schikking heeft getroffen waarbij een a-, b- en c-lijst is opgesteld. Categorie a blijft bij de eigen bewindvoerder, b gaat naar de gemeentelijke bewindvoerder en over c wordt doorgeprocedeerd. Eisers voeren aan dat zij op dezelfde wijze dienen te worden behandeld als de personen die op de a-lijst staan. Door eisers niet op dezelfde wijze te behandelen, handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat het college verplicht is om gelijke gevallen op dezelfde wijze te behandelen. De omstandigheid dat personen in het kader van een schikking op
de a-lijst zijn geplaatst, maakt niet dat eisers op dezelfde wijze dienen te worden behandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het kader van voormelde schikking is overeengekomen dat personen die voor 1 januari 2014 onder bewind waren gesteld, in samenhang met hun specifieke persoonlijke omstandigheden, hun recht op bijzondere bijstand zouden behouden. Om die reden zijn de desbetreffende personen op de a-lijst geplaatst, zoals het college op de zitting heeft toegelicht. Dat is tussen partijen niet in geschil. Het college heeft er in dat verband verder op gewezen dat eisers in 2018 geen bezwaar hebben gemaakt, dat met hen geen schikking is getroffen en dat zij daarom niet op de a-lijst zijn geplaatst. Gelet hierop valt niet in te zien dat het college een ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt.
Artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
6. Eisers voeren aan dat zij zelf geen bezwaar hebben kunnen maken tegen de Beleidsregels en dat zij ook niet betrokken zijn geweest bij de vaststelling van deze voor hen ingrijpende Beleidsregels. Zij stellen dat geen sprake is geweest van een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. Volgens eisers dient alsnog een inhoudelijke toetsing plaats te vinden van de door het college vastgestelde Beleidsregels. Zij vinden dat het college de Beleidsregels buiten toepassing had moeten laten.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat met ingang van 1 maart 2018 de gemeente nieuwe Beleidsregels Bijzondere bijstand beschermingsbewind heeft ingevoerd. Deze houden in dat de kosten van beschermingsbewind niet langer worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand. Volgens de toelichting bij artikel 2 van deze Beleidsregels wordt geen bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind verstrekt en is de reden daarvan dat de gemeente Groningen deze dienst kosteloos verleent. Verder is daarin opgenomen dat de dienst (GKB) wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat de doelgroep overeenkomt met de doelgroep van het draagkrachtbeleid in dezen. De rechtbank acht het door het college gehanteerde beleid, zoals neergelegd in artikel 2 van de Beleidsregels, dat voor de kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, niet kennelijk onredelijk.
6.2.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat tegen de Beleidsregels geen effectief rechtsmiddel openstaat als bedoeld in artikel 13 van het EVRM. De rechtbank begrijpt de stelling van eisers namelijk zo dat zij vragen om een exceptieve toetsing van de Beleidsregels. Zo’n toetsing houdt in dat Beleidsregels die geen wet in formele zin zijn door de rechter in een zaak over een besluit dat op zulke Beleidsregels berust, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid. De bestuursrechter komt tevens de bevoegdheid toe om te bezien of de Beleidsregels een voldoende deugdelijke grondslag bieden voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van de Beleidsregels vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de CRvB is uiteengezet in zijn uitspraak van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016). De rechtbank zal hierna ingaan op de inhoudelijke gronden die eisers hebben aangevoerd in het kader van de exceptieve toetsing.
Algemeen belangbesluit, Mededingingswet
7. Eisers voeren aan dat het college met de keuze van bewindvoering door de GKB in strijd handelt met het mededingingsrecht. Zij stellen dat de Mededingingswet (Mw) mede beoogt de belangen van de consumenten te beschermen en dat het algemeen belangbesluit van 25 juni 2014 van de gemeente Groningen in strijd is met die wet. Eiser wijzen in dat verband op de totstandkomingsgeschiedenis van de Mw, de literatuur en het arrest van het Hof van Justitie van 13 februari 1979 in de zaak Hoffmann-La Roche (ECLI:EU:C:1979:36). Zij menen dat er geen toereikende wettelijke grondslag is voor het vaststellen van Beleidsregels en dat daarom niet kan worden volgehouden dat de GKB een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW.
7.1.
In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Hierin is het relativiteitsvereiste neergelegd, dat inhoudt dat een belanghebbende in een beroepsprocedure alleen met succes een beroep kan doen op een norm, indien die norm strekt tot bescherming van zijn belangen.
7.2.
Vast staat dat de raad van de gemeente [woonplaats 2] bij besluit van 25 juni 2014 (algemeen belangbesluit) - onder meer - het aanbieden van beschermingsbewind door de GKB op grond van artikel 25h, vijfde lid, van de Mw heeft aangemerkt als een activiteit in het kader van het algemeen belang. De rechtbank is van oordeel dat de Mw en in het bijzonder artikel 25h, vijfde lid, van de Mw, kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers in deze procedure. Zoals de CRvB heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 13 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1064) ziet de Mw op bescherming van het belang van eerlijke mededinging bij het verrichten van economische activiteiten en heeft als doel de (markt)concurrentie te beschermen. De rechtbank heeft in de totstandkomingsgeschiedenis bij voormelde bepaling geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat (de ingeroepen norm van) artikel 25h, vijfde lid, van de Mw een ander belang zou beschermen dan voornoemd belang.
7.2.1.
Voor zover eisers stellen dat de Mw (mede) de belangen van consumenten beoogt te beschermen – wat daar ook van zij - overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de CRvB in de voormelde uitspraak heeft overwogen strekt het belang van eerlijke mededinging niet tot bescherming van het belang van eisers bij het verkrijgen van bijzondere bijstand. Dat eisers in hun hoedanigheid van afnemers van diensten van bewindvoerders consumenten zouden zijn, betekent naar het oordeel van de rechtbank – overeenkomstig voormelde uitspraak – evenmin dat deze bepalingen eiser in de hoedanigheid van aanvrager van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering eveneens beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank strekt de ingeroepen norm dan ook niet tot bescherming van de belangen van eisers bij het verkrijgen van bijzondere bijstand voor bewindvoering. Het beroep van eisers op het onder 7 genoemde arrest Hoffmann-La Roche, gaat niet op. In dat arrest gaat het, anders dan in de zaken van eisers, over het verbod van ondernemingen om misbruik te maken van een economische machtspositie in de zin van artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
7.2.2.
De stelling van eisers dat op de zitting bij de CRvB in die zaak geen inhoudelijke gronden over de Mw naar voren zijn gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De CRvB is in zijn uitspraak gemotiveerd ingegaan op het doel van de Mw. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Het betoog van eisers slaagt dus niet.
7.3.
Gelet op wat in 7.2 en 7.2.1 is overwogen, kan de beroepsgrond dat sprake is van strijd met de Mw op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepsgrond over de gestelde onverbindendheid van het algemeen belangbesluit wordt daarom verder buiten bespreking gelaten. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende beroepsgrond over de uitzondering op de formele rechtskracht van dat besluit.
7.4.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het college niet bevoegd was om de Beleidsregels vast te stellen. Het college was op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW en artikel 4:81 van de Awb daartoe bevoegd. Het betoog slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
8. Eisers voeren aan dat sprake is van inmenging in het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zij stellen dat onder het recht op privéleven ook het recht valt om een bewindvoerder te kunnen kiezen. Eisers wijzen erop dat met bewindvoering op zeer vergaande wijze wordt ingegrepen in hun (financiële) leven. Het is aan eisers om hun eigen bewindvoerder te kiezen en niet aan het college om die keuze te maken. Volgens eisers vormt het (nieuwe) beleid een inbreuk op hun recht van vrije keuze om hun eigen passende bewindvoerder te kiezen, omdat alleen voor bewindvoering via de GKB bijzondere bijstand wordt verstrekt.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat artikel 8 van het EVRM niet zover gaat dat daardoor een recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ontstaat. Anders dan eisers betogen, worden zij niet in hun keuzevrijheid worden beperkt. Zoals het college terecht in de verweerschriften heeft gesteld, staat het eisers namelijk vrij om bij hun huidige bewindvoerder van [organisatie 2] te blijven, maar de kosten die dat met zich meebrengt moeten zij dan wel zelf betalen. De rechtbank acht daarbij van belang dat het college op de zitting heeft toegelicht dat de GKB meerdere bewindvoerders heeft en dat wordt gekeken welke bewindvoerder het beste bij eisers past. De rechtbank begrijpt dit zo dat het college bij de keuze voor een bewindvoerder via de GKB maatwerk levert en daarbij rekening houdt met de persoonlijke en individuele omstandigheden van eisers. Binnen de GKB-organisatie bestaat dus ook keuzevrijheid voor eisers. Dat de kosten van de bewindvoerder niet worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank verwijst naar de in 7.2 aangehaalde uitspraak van de CRvB van 13 maart 2018. Niet kan worden gezegd dat in het geval van eisers sprake is van een inbreuk op het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
‘Principles concerning the legal protection of incapable adults’
9. Eisers voeren aan dat het college zich niet heeft gehouden aan de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, ‘Principles concerning the legal protection of incapable adults (principles)’. Zij wijzen erop dat uit de principles volgt dat het college zich verplicht heeft om maatregelen te nemen. Het gaat daarbij om beschermingsbewind waarbij rekening dient te worden gehouden met de belangen van eisers als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de principles. De Beleidsregels zijn volgens eisers met die artikelen in strijd, omdat bewindvoering uitgevoerd door de GKB alleen is bedoeld als een besparingsmaatregel voor het college.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 6 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2562), dat – hoewel de aanbevelingen een zekere mate van consensus weerspiegelen – deze niet bindend zijn, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de beleidsregels hieraan te toetsen.
Hardheidsclausule
10. Eisers voeren aan dat niet toepassen van de Beleidsregels door het college in hun geval leidt tot een ernstige onbillijkheid of onredelijkheid als bedoeld in artikel 7 (de hardheidsclausule). Zij wijzen in dat verband op hun persoonlijke en medische omstandigheden.
10.1.
De rechtbank overweegt dat uit de methodiek van artikel 7 van de Beleidsregels volgt dat het college alleen in zeer bijzondere gevallen bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering kan toekennen, namelijk als toepassing van de Beleidsregels leidt tot ernstige onbillijkheid of onredelijkheid. Het college heeft in de bestreden besluiten naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het niet toepassen van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 7 van de Beleidsregels in het geval van eisers (afzonderlijk) niet leidt tot een ernstige onbillijkheid of onredelijkheid. Daarbij heeft het college er in de eerste plaats op kunnen wijzen dat de GKB voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen en dat bij een soepele overdracht tussen de huidige bewindvoerder van eisers en de GKB, zij zo min mogelijk worden geconfronteerd met de veranderingen. Dat is door eisers niet gemotiveerd bestreden.
10.2.
De door eisers in de gronden van beroep genoemde persoonlijk en medische omstandigheden, maken naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat eisers geen gebruik zouden kunnen maken van bewindvoering uitgevoerd door de GKB. Hoewel niet in geschil is dat eisers al geruime tijd gebruik maken van bewindvoering uitgevoerd door [organisatie 2] , betekent deze enkele omstandigheid dat niet dat de GBK eisers geen adequaat beschermingsbewind kan bieden en evenmin dat de ontwikkeling van een vertrouwensband met de GKB niet mogelijk is (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1326). Het college heeft op de zitting bovendien uitgelegd dat er maatwerk plaatsvindt, in die zin dat zal worden bekeken welke bewindvoerder het beste bij eisers past, waarbij rekening zal worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden.
Eiser 3
10.3.
Eiser 3 heeft in beroep een ondersteunende verklaring van 30 september 2021 van zijn begeleider van Lentis ingebracht. In die verklaring staat dat bewindvoering al acht jaar wordt uitgevoerd door [organisatie 2] en dat de huidige psychische situatie van eiser 3 dusdanig is dat het niet verstandig is om te veranderen van bewindvoerder. De begeleider wijst er in dat verband op dat [organisatie 2] erg goed op de hoogte is van de persoonlijke situatie van eiser 3, dat eiser 3 problemen met zijn gehoor heeft en dat de samenwerking met [organisatie 2] prettig verloopt.
10.4.
Het college heeft op de zitting aangegeven dat eiser 3 een eigen netwerk heeft en dat het contact loopt via de begeleider van eiser 3. Dat het niet verstandig is dat eiser 3 vanwege zijn psychische problematiek verandert van bewindvoerder, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bewindvoering door de GKB niet mogelijk is. Eiser 3 heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat vanwege psychische problemen niet van hem gevergd kan worden dat de GKB zijn bewind uitvoert. Dat [organisatie 2] goed op de hoogte is van de persoonlijke situatie van eiser 3, brengt hierin geen verandering. Daarbij komt dat het college op de zitting heeft uitgelegd dat bekeken zal worden welke bewindvoerder het beste past bij eiser 3.
Eiseres 5
10.5.
Eiseres 5 heeft in beroep een verklaring van haar begeleider, werkzaam bij Roodbergen Advies, van 1 april 2021 ingebracht. In die verklaring staat dat eiseres 5 PDD-NOS en een verstandelijke beperking heeft en dat het daarom niet verstandig is dat zij voor bewindvoering overstapt naar de GKB. De begeleider wijst er daarbij op dat eiseres 5 behoefte heeft aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. Verder heeft eiseres 5 een goede band met haar bewindvoerder en vertrouwt zij [organisatie 2] .
10.6.
Het college heeft naar aanleiding van die verklaring aanvullend onderzoek gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres 5. In het kader van dat onderzoek heeft op 15 juli 2021 een telefonisch gesprek met haar begeleider en haar bewindvoerder plaatsgevonden. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat er geen objectieve medische informatie is overgelegd waaruit de medische problematiek van eiseres 5 blijkt. Daarbij is van belang dat het college heeft opgemerkt dat als [organisatie 2] en de GKB zorgdragen voor een soepele overdracht, eiseres 5 zo min mogelijk met de overstap naar de GKB zal worden geconfronteerd. Ook heeft het college daarbij benadrukt dat bij aanvang van het bewind altijd wordt gekeken of er begeleiders betrokken zijn bij een persoon en dat deze worden betrokken in het contact met de cliënt. In het geval van eiseres 5 zal het contact verlopen via haar begeleiders, zoals dat nu ook bij [organisatie 2] het geval is. Daarnaast heeft het college erop gewezen dat de GKB aan alle wettelijke kwaliteitseisen voldoet en dat die beschikt over de nodige kennis om te kunnen omgaan met de specifieke persoonlijke omstandigheden van eiseres 5. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat bewindvoering door de GKB in haar geval niet mogelijk is. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres 5 een vertrouwensband heeft met haar huidige bewindvoerder, wil dat – zoals onder 10.2 is overwogen – nog niet zeggen dat de GKB geen adequaat beschermingsbewind kan bieden en dat het opbouwen van een vertrouwensband met de GKB niet mogelijk is.
10.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eisers geen toepassing te geven aan de in artikel 7 van de Beleidsregels neergelegde hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht het standpunt inneemt dat bewindvoering door de GKB in het geval van eisers kan worden aangemerkt als een toereikende en passende voorliggende voorziening, waardoor het college hun aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering terecht heeft afgewezen.
12. De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten blijven in stand.
13. Omdat de beroepen ongegrond zijn, hoeft het college het griffierecht niet aan eisers te vergoeden en krijgen zij ook geen vergoeding voor hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en
mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 20 januari 2022. De beslissing wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Wettelijk kader en beleidsregels

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder e, van de PW wordt onder voorliggende voorziening verstaan: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Met ingang van 1 maart 2018 zijn de Beleidsregels bijzondere bijstand beschermingsbewind (Beleidsregels) in werking getreden.
Volgens artikel 2 van de Beleidsregels wordt voor de kosten van beschermingsbewind geen bijzondere bijstand verstrekt. Kosten van beschermingsbewind worden uitsluitend vergoed in de in artikel 4 tot en met 7 bedoelde gevallen.
In de toelichting bij deze bepaling is aangegeven dat de hoofdregel is dat geen bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind wordt verstrekt. De reden hiervoor is dat de gemeente [woonplaats 2] deze dienst “gratis” verleent. Dat wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening omdat de doelgroep overeenkomt met de doelgroep van het draagkrachtbeleid in dezen.
Volgens artikel 7 van de Beleidsregels kan het college in zeer bijzondere gevallen, al dan niet tijdelijk, bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind verstrekken indien toepassing van deze beleidsregels leidt tot ernstige onbillijkheid of onredelijkheid.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.