Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
4.De grieven
5.De beoordeling van het beroep
grief III, die zich richt tegen het oordeel van de rechter-commissaris dat de door de curator gestelde termijn niet zal worden verlengd, faalt. De resterende verzoeken van de maatschap aan de rechter-commissaris (sub 1, 3, 5 en 6) moeten naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als verzoeken ex artikel 69 Fw, waartegen hoger beroep open staat. De maatschap kan derhalve in het hoger beroep tegen de afwijzing van deze verzoeken worden ontvangen.
grief VIzal om die reden worden gepasseerd.
bevoegdom een aflopende termijn op verzoek van de hypotheekhouder een of meerdere malen te verlengen, bij welke beslissing een afweging moet worden gemaakt tussen het belang van de hypotheekhouder bij verlenging en dat van de curator bij een voortvarende afwikkeling van de boedel.
tijdigom verlenging van de door de curator aanvankelijk gestelde termijn te verzoeken. Deze termijn was fataal, nu verlenging van een eenmaal verstreken termijn rechtens niet mogelijk is. De maatschap wist op 31 maart 2020 al dat de door de notaris geplande openbare verkoop pas op 28 mei 2020, derhalve (ruim) na het verstrijken van de gestelde termijn, kon plaatsvinden. Indien - zoals in dit geval - de maatschap vervolgens nalaat om verlenging van de (aflopende) termijn te verzoeken, dan komen de gevolgen daarvan, zoals het verliezen van haar positie als separatist en het ontstaan van de mogelijkheid voor de curator om het onderpand op te eisen, voor rekening en risico van de maatschap. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat de maatschap een professionele juridische partij is, met meerdere aan haar kantoor verbonden curatoren, zodat zij bij uitstek geacht mag worden op de hoogte te zijn van de gang van zaken bij een termijnstelling ex artikel 58 lid 1 Fw.
grief I.
daarnaastsprake zijn van bijzondere omstandigheden die maken dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Anders dan in het hoger beroep besloten ligt, is hiervan niet reeds sprake door de omstandigheid dat afwikkeling van de verkoop van het onderpand na opeising door de curator via de boedel plaatsvindt en de maatschap alsdan dient bij te dragen in de algemene faillissementskosten.
grief IV, in alle onderdelen. In het verlengde hiervan strandt ook
grief II,die ten betoge strekt dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft geoordeeld dat nog geen definitieve koopovereenkomst tussen de maatschap en DK Group tot stand was gekomen ten tijde van de opeising. Zelfs al zou dat zo zijn, dan kan dat de maatschap in het licht van het voren overwogene niet (meer) baten.