Uitspraak
Scholman,
Achmea,
1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Artikel 16 Aansprakelijkheid en garantie
De clausule luidt als volgt:
“
BA458 Leveringsvoorwaarden/algemene voorwaarden
Herstelkosten van de opstal, inclusief kosten beredderingskosten € 74.707,97
Herstellen en opnieuw aanschaffen inventarisgoederen € 20.572,09
Verplaatsings- en reparatiekosten van alle specialistische
tandartsapparatuur en -inventaris € 25.090,66
Verhuis- en inrichtingskosten van de tijdelijke locatie € 53.350,28
Omzetderving € 1.279,-
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
19 september 2018 de vorderingen van Scholman afgewezen en Scholman veroordeeld in de proceskosten.
4.4 De bespreking van de grieven
nieuwe grief. Scholman heeft niet toegelicht waarom zij deze grief niet in de memorie van grieven naar voren heeft gebracht. Achmea heeft er niet uitdrukkelijk mee ingestemd dat de grief in het debat wordt betrokken, zodat het hof de grief buiten beschouwing zal laten wegens de ‘in beginsel strakke regel’ dat grieven uiterlijk in de memorie van grieven naar voren dienen te worden gebracht.
grief 1 onder a en bover de feiten heeft opgemerkt. Scholman heeft bij de bespreking van deze subgrieven dan ook geen belang meer.
laatste subgrief van grief 1komt Scholman op tegen het oordeel van de rechtbank dat [A] geen natuurlijk persoon is die buiten beroep of bedrijf handelt, in de zin van artikel 4 van de clausule. Voordat het hof die grief behandelt, gaat het eerst in op de uitleg van de clausule, waarover partijen van mening verschillen. Het hof zal daarbij ook
grief 2betrekken.
Ook de uitleg verzekeringsvoorwaarden geschiedt op basis van de Haviltex-maatstaf. Het komt dus in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Verder stelt het hof voorop dat de clausule een nadere omschrijving geeft van de op het polisblad kort vermelde (aard van de) dekking onder de verzekeringsovereenkomst. Ingevolge de in rov. 2.3 genoemde voorrangsregeling gaat de clausule voor op de bijzondere voorwaarden en de algemene voorwaarden van de verzekering
De verzekering biedt volgens deze bepaling, die de hoofdregel van de dekking onder de verzekering beschrijft, dan ook alleen dekking in de situatie dat Scholman schade heeft veroorzaakt in een situatie waarin op de overeenkomst tussen Scholman en haar opdrachtgever algemene voorwaarden van toepassing zijn, die de aansprakelijkheid van Scholman voor gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken uitsluiten.
Van belang is dat de bepaling niet nauwkeurig omschrijft op welke manier de algemene voorwaarden de aansprakelijkheid voor deze gevolgschade dienen uit te sluiten. Vereist is slechts dat de aansprakelijkheid voor deze schadesoort “uitdrukkelijk” wordt uitgesloten.
In de situatie waarin geen algemene voorwaarden toepasselijk zijn - de situatie die zich hier voordoet - verleent de verzekering, gelet op de bewoordingen van deze bepaling, slechts dekking voor de schade die de verzekerde aan zijn opdrachtgever zou moeten vergoeden indien de in lid 1 bedoelde voorwaarden - de woorden “deze voorwaarden” in lid 2 verwijzen naar de in lid 1 omschreven algemene voorwaarden - wel van toepassing zouden zijn geweest. Dat betekent dat de verzekering in die situatie geen dekking verleent voor aansprakelijkheid voor gevolgschade, die voortvloeit uit schade aan zaken. De aansprakelijkheid voor gevolgschade diende door de algemene voorwaarden immers (“minimaal”) te zijn uitgesloten.
Deze uitleg ligt ook voor de hand. Indien de verzekerde wel had voldaan aan het bepaalde in lid 1 (en algemene voorwaarden met daarin een beding waarin de gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken wordt uitgesloten, van toepassing zouden zijn) zou hij immers ook niet aansprakelijk zijn voor deze gevolgschade - die zou dan zijn uitgesloten - en zou de verzekeraar om die reden de facto ook geen dekking hoeven te verlenen voor deze schade.
Anders dan Scholman veronderstelt, is voor de omvang van de dekking in de situatie van lid 2 niet relevant wat de algemene voorwaarden die de verzekerde hanteert precies bepalen over de gevolgschade en of de verzekerde in bepaalde situaties toch een deel van de gevolgschade zou moeten vergoeden. Lid 2 ziet, zoals gezegd, niet op de concrete algemene voorwaarden van de verzekerde, maar op de voorwaarden als bedoeld in lid 1, voorwaarden die aansprakelijkheid voor gevolgschade die uit schade aan zaken voortvloeit uitsluiten.
Airconditioning en koeltechnische installatiebedrijven”). Lid 2 van deze clausule bepaalt:
“
Niet verzekerd is de gevolgschade die verband houdt met of voortvloeit uit werkzaamheden ten behoeve van koeltechniek voor de opslag van voedingsmiddelen.”
Scholman miskent dat in deze clausule iedere gevolgschade ten gevolge van werkzaamheden ten behoeve van koeltechniek wordt uitgesloten en niet alleen gevolgschade, als gevolg van de beschadiging van zaken. De beperking van de dekking voor gevolgschade vanwege deze werkzaamheden is dan ook ruimer dan de in de clausule geregelde beperking van de dekking.
Scholman heeft ook gewezen op de bepaling over het eigen risico in clausule BA360 (“
Dekking brandgevaarlijke werkzaamheden dakdoorvoer”). Bij deze werkzaamheden geldt een eigen risico van € 25.000,- voor “
schade aan zaken (inclusief de gevolgschade)”.
Scholman ziet eraan voorbij dat in de clausule de dekking voor gevolgschade voortvloeiend uit de schade aan zaken niet categorisch wordt uitgesloten. De hierna te bespreken leden 3 en 4 van de clausule bevatten een uitzondering op de beperking van de dekking voor deze gevolgschade. In dat licht bezien is het feit dat andere clausules bepalingen bevatten over (al dan niet deze vorm van) gevolgschade niet in strijd met de hoofdregel van de clausule, dat deze gevolgschade niet onder de dekking van de verzekering valt.
De clausule en de andere verzekeringsvoorwaarden bevatten geen definitie van het begrip “natuurlijk persoon, die buiten beroep of bedrijf handelt”. Dit begrip lijkt aan te sluiten bij het in het Burgerlijk Wetboek gebruikte begrip van de natuurlijke persoon die handelt “anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf” (vgl. artikel 7:943 lid 3 en 7:963
lid 6 BW ).
a. de overeenkomst uitsluitend wordt verstrekt ten behoeve van het bedrijf
b. de opdrachtgever uitsluitend handelt ten behoeve van het bedrijf, waarin
c. de opdrachtgever zelf participeert of werkt.
Aan deze uitleg, die erop neerkomt dat in alle gevallen waarin niet aan deze voorwaarden is voldaan, een opdracht met een natuurlijk persoon onder lid 4 valt, is Achmea gebonden, aldus Scholman.
Het hof volgt Scholman niet in dit betoog, omdat het is gebaseerd op een eenzijdige en selectieve lezing van de processtukken van Achmea, waarin Achmea zich niet kan vinden. Achmea benadrukt inderdaad, zoals Scholman aanvoert, dat [A] de opdracht uitsluitend ten behoeve van de tandartspraktijk van zijn partner heeft gegeven. Maar Achmea doet dat in het kader van het debat tussen partijen over de feitelijke vraag naar de functie van het pand waarin de cv-ketel is geplaatst. Zij gebruikt haar stelling dat het pand uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van de tandartspraktijk dus als argument voor haar stelling dat lid 4 van de clausule toepassing mist.
Voor zover Achmea (in punt 13 van de conclusie van antwoord) onduidelijkheid heeft laten ontstaan over haar uitleg van lid 4, heeft zij die onduidelijkheid in haar memorie van antwoord weggenomen, door op te merken (nr. 25):
“
Anders dan Scholman betoogt en daarbij Avéro een bedoeling toedicht, legt Avéro de polisclausule niet zodanig uit dat het moet gaan om uitsluitend handelen ten behoeve van de onderneming bij het verstrekken van een opdracht in het kader van een bedrijf of beroep, noch moet de natuurlijke persoon die de opdracht geeft participeren of werkzaam zijn in de onderneming.”
De tekst van lid 4 bevat geen aanknopingspunt voor de stelling dat alleen wanneer een natuurlijk persoon de opdracht
uitsluitendten behoeve van een beroep of bedrijf geeft lid 4 toepassing mist en dat wanneer de opdrachtgever ook maar enigszins, hoe gering ook, mede ten behoeve van een privébelang handelt, aan de omschrijving van lid 4 is voldaan. In dit verband overweegt het hof dat, zoals Achmea heeft aangevoerd, het risico van de gevolgschade bij bedrijven veel groter is dan het risico van gevolgschade bij particulieren en dat Achmea met de clausule nu juist heeft willen uitsluiten dat de verzekering ook dekking biedt voor gevolgschade van bedrijven. Een redelijke en bij de tekst van en de hiervoor vermelde ratio van de clausule aansluitende uitleg is dat doorslaggevend is of de opdrachtgever mede ten behoeve van een beroep of bedrijf handelt of niet. Alleen in het laatste geval wordt hij aangemerkt als een natuurlijke persoon die handelt buiten bedrijf of beroep.
- in het pand een tandartspraktijk was gevestigd;
- de tandartspraktijk werd geëxploiteerd door [B] , de partner van [A] ;
- het pand bedrijfsmatig was verzekerd bij Nationale Nederlanden;
- het pand eigendom was van [A] en [B] en 65% van de aankoopprijs van het pand is geactiveerd op de balans van de tandartspraktijk van [B] ;
is onvoldoende aannemelijk dat [A] de opdracht tot het vervangen van de cv-ketel in het pand heeft gegeven als een natuurlijk persoon buiten beroep of bedrijf, als bedoeld in lid 4 van de clausule. Scholman heeft hier tegenover geen andere feiten en omstandigheden gesteld die erop duiden dat [A] bij het geven van de opdracht louter als particulier en buiten beroep of bedrijf handelde.
grief 3 en grief 4 (onderdeel a),waarin de uitleg door de rechtbank van de ALIB-voorwaarden ter discussie wordt gesteld.
Grief 4 (onderdeel b)strandt daarop.
5.5 De beslissing
€ 1.978,- aan verschotten en op € 2.782,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 157,- aan nasalaris, verhoogd met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;