ECLI:NL:GHARL:2020:5286

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.252.811/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over dekking van gevolgschade onder bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en uitleg clausule

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Scholman Servicebedrijf B.V. en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van gevolgschade onder een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. Scholman, een installatiebedrijf, had een cv-ketel geïnstalleerd in een pand dat eigendom was van de heer [A] en mevrouw [B], waarbij waterschade ontstond door een foutieve installatie. Scholman had de schade gemeld bij Achmea, maar deze weigerde de volledige schadevergoeding te betalen, met een beroep op de algemene voorwaarden die gevolgschade uitsluiten. Scholman vorderde in hoger beroep betaling van het niet vergoede schadebedrag, maar het hof oordeelde dat de verzekering geen dekking biedt voor gevolgschade, omdat de algemene voorwaarden niet van toepassing waren. Het hof bevestigde dat Scholman niet had aangetoond dat de heer [A] handelde als een natuurlijk persoon buiten beroep of bedrijf, wat een uitzondering op de uitsluiting van dekking zou kunnen rechtvaardigen. De vordering van Scholman werd afgewezen, en het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij Scholman werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.811/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/158206)
arrest van 7 juli 2020
in de zaak van
Scholman Servicebedrijf B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Scholman,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul, kantoorhoudend te Eindhoven,
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Achmea,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga, kantoorhoudend te Eindhoven.
Het hof neemt het tussenarrest van 9 juli 2019 hier over.

1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In genoemd arrest heeft het hof een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie heeft op 9 juni 2020 - via een digitale beeld- en geluidsverbinding tussen het hof en partijen - plaatsgevonden. Het proces-verbaal van de comparitie, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van mr. Van Buul, bevindt zich bij de stukken.
1.2
Partij hebben geen minnelijke regeling bereikt. Het hof heeft daarop arrest bepaald op de ter voorbereiding op de comparitie overgelegde processtukken, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Scholman exploiteert een installatiebedrijf dat zich onder meer bezig houdt met het aanleggen en onderhouden van verwarmingsinstallaties. Scholman werkt vooral voor particulieren, maar heeft ook bedrijven als opdrachtgever. Scholman is aangesloten bij Uneto-VNI en hanteert de algemene voorwaarden van deze beroepsvereniging, de ALIB2007. Hierin staat voor zover van belang het volgende vermeld:
"
Artikel 16 Aansprakelijkheid en garantie
(…)
2. Is de technisch aannemer (…) aansprakelijk, dan is hij slechts gehouden tot vergoeding van de door de klant dientengevolge geleden, directe materiële schade.
3. Tot directe materiële schade behoren in geen geval: gevolgschade, bedrijfsschade, productieverlies, omzet- of winstderving of waardevermindering of verlies van producten (…)
5. Voor vergoeding van andere schade dan in dit artikel genoemd, is de technisch aannemer slechts aansprakelijk indien en voor zover de klant bewijst, dat deze te wijten is aan opzet of schuld van de technisch aannemer.(…)
8. De omvang van de door de technisch aannemer te vergoeden schade is beperkt tot het bedrag van de in de Overeenkomst vastgelegde prijs of indien bij het sluiten van de Overeenkomst geen prijs is bepaald, zoals bij regieovereenkomsten, tot het bedrag van de vermoedelijke prijs. (…).9. In geen geval zal de schadevergoeding echter meer bedragen dan het totaal van de bedragen van het eigen risico van de verzekering van de technisch aannemer en de door de verzekeraar gedane uitkering tot ten hoogste € 1.000.000,00.
(…)"
2.3
Scholman heeft sinds 1 januari 2013 haar verzekeringspakket ondergebracht bij Avéro, een onderdeel van Achmea. De verzekering "Aansprakelijkheid Bedrijven" maakt hier onderdeel van uit. Op het polisblad is vermeld dat de verzekering dekking verleent voor “aansprakelijkheid bedrijven” tot een verzekerd bedrag van € 2.500.000,- maximaal per gebeurtenis en van € 5.000.000,- maximaal per jaar. Op de verzekeringsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden Zaken Zekerplan van toepassing, de Zaken Zekerplan Bijzondere voorwaarden en enkele clausules, waaronder clausule BA458, verder te noemen de clausule. In de algemene voorwaarden is bepaald dat bij onderlinge afwijking tussen de sets voorwaarden, de clausules voor de bijzondere voorwaarden gaan en de bijzondere voorwaarden voor de algemene voorwaarden.
De clausule luidt als volgt:

BA458 Leveringsvoorwaarden/algemene voorwaarden
1. Deze verzekering geschiedt onder het beding, dat op alle levering van zaken en/of diensten algemene voorwaarden van toepassing zijn. In deze voorwaarden dient minimaal bepaald te zijn dat gevolgschade die uit schade aan zaken voortvloeit, uitdrukkelijk is uitgesloten.
2. Ingeval op een levering van zaken en/of diensten deze voorwaarden niet van toepassing zijn of de wederpartij een aansprakelijkheidsbeperkend beding vernietigt, dan is de aansprakelijkheid van verzekerde slechts gedekt voor zover verzekerde ook aansprakelijk zou zijn als de algemene voorwaarden of het beding wel van toepassing waren geweest.
3. De eventuele aansprakelijkheid van verzekerde op deze polis blijft verzekerd als de algemene voorwaarden of een beding in deze voorwaarden niet van toepassing zijn als gevolg van een terzijdestelling door de Nederlandse rechter.
4. De verplichting tot het hanteren van algemene voorwaarden geldt niet als de opdrachtgever een natuurlijke persoon is die buiten bedrijf of beroep handelt.
2.4
In het najaar van 2014 heeft Scholman een cv-ketel geleverd en geïnstalleerd in de woning van de heer [A] (hierna: [A] ).
2.5
[A] en zijn partner mevrouw [B] - hierna: [B] - zijn ook eigenaar van een pand aan de [a-straat 1] te [C] (hierna: het pand). Het pand is een tussenwoning en wordt gebruikt voor de tandartspraktijk van [B] . Een deel van het pand (een deel van de eerste verdieping en de zolder) wordt voor privédoeleinden gebruikt door [A] en [B] . 65% van de aankoopprijs van het pand is geactiveerd op de balans van de onderneming van [B] .
2.6
Scholman heeft op 2 december 2014 op basis van een mondelinge opdracht van [A] op 1 december 2014 een nieuwe cv-ketel geïnstalleerd in het pand. De cv-installatie staat op de zolderverdieping van het pand. De opdracht is gegeven nadat een monteur van Scholman, naar aanleiding van een storingsmelding op 1 december 2014, had vastgesteld dat de oude cv-installatie vervangen moest worden.
2.7
In de nacht van 2 op 3 december 2014 is een koppeling losgesprongen tussen de waterleiding en de cv-ketel, waardoor op alle onderliggende verdiepingen waterschade is opgetreden. De monteur van Scholman had bij de installatie de koppeling niet goed gemonteerd.
2.8
Scholman heeft op 3 december 2014 de oorzaak van de lekkage verholpen en de cv-installatie gereset en getest.
2.9
Zowel Scholman als [A] en [B] hebben de schade gemeld bij hun verzekeraars, respectievelijk Achmea en Nationale Nederlanden. Achmea heeft een schade-expert ingeschakeld, Dekra Experts (hierna: Dekra). Nationale Nederlanden heeft EMN Expertises (hierna: EMN) ingeschakeld.
2.1
Dekra en EMN hebben overeenstemming bereikt over de schadevaststelling. De schade is – blijkt uit een rapport van Dekra van 25 februari 2016 – vastgesteld op een bedrag van € 175.000,-, dat als volgt is opgebouwd:
Herstelkosten van de opstal, inclusief kosten beredderingskosten € 74.707,97
Herstellen en opnieuw aanschaffen inventarisgoederen € 20.572,09
Verplaatsings- en reparatiekosten van alle specialistische
tandartsapparatuur en -inventaris € 25.090,66
Verhuis- en inrichtingskosten van de tijdelijke locatie € 53.350,28
Omzetderving € 1.279,-
2.11
Achmea heeft in een brief van 12 mei 2016 aan Scholman met een beroep op de ALIB2007 en de verzekeringsvoorwaarden (in het bijzonder de clausule) meegedeeld dat alleen de materiële schade - het betreft de eerste twee hiervoor vermelde schadeposten, met
een totaalbedrag van € 95.280,06 - voor vergoeding is aanmerking komt. Achmea heeft een
bedrag van € 94.780,06 (het hiervoor vermelde bedrag minus een bedrag van € 500,- aan eigen risico) aan Scholman uitbetaald.
2.12
Achmea was niet bereid haar standpunt te heroverwegen en alsnog het volledige vastgestelde schadebedrag (minus het eigen risico) uit te betalen.
2.13
Nationale Nederlanden heeft Scholman aangesproken tot betaling van een bedrag van € 175.000,-. Scholman heeft dit bedrag inmiddels aan Nationale Nederlanden betaald.

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Scholman heeft Achmea gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van €79.060,33, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Aan haar vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat Achmea ten onrechte heeft geweigerd het volledige vastgestelde schadebedrag te vergoeden.
3.2
Nadat Achmea verweer had gevoerd, heeft de rechtbank in een vonnis van
19 september 2018 de vorderingen van Scholman afgewezen en Scholman veroordeeld in de proceskosten.

4.4 De bespreking van de grieven

reikwijdte van de grieven4.1 Scholman heeft vier grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij grief 1 drie subgrieven bevat. Daarnaast heeft zij in de memorie van grieven aangevoerd dat “op grond van de devolutieve werking van het appel” al haar stellingen uit de eerste aanleg in de beoordeling betrokken moeten worden.
4.2
Dat betoog van Scholman is onjuist. De rechter in hoger beroep dient slechts te oordelen over behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grieven. Het moet duidelijk zijn op welke gronden de appellant meent dat de uitspraak waartegen hij in beroep is gekomen onjuist is. De enkele verwijzing door appellant naar wat hij in eerste aanleg heeft aangevoerd, is onvoldoende
4.3
Het hof zal dan ook de grieven van Scholman, voor zover die van belang zijn voor de uiteindelijke beslissing, bespreken. Voor zover Scholman in haar toelichting op de grieven heeft verwezen naar wat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd, zal het hof dat ook bij de bespreking betrekken.
4.4
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt wel mee dat het hof stellingen en verweren van Achmea in eerste aanleg, die door de rechtbank zijn verworpen of niet zijn behandeld en die in hoger beroep niet uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, alsnog dient te behandelen wanneer een of meer van de grieven van Scholman succes hebben. Indien al op voorhand vaststaat dat zo’n stelling of verweer van Achmea in de weg staat aan toewijzing van de vordering van Scholman, is het vanuit proceseconomische overwegingen zinvol om
die stelling of dat verweer eerst te behandelen. Op die manier wordt voorkomen dat grieven behandeld worden terwijl al op voorhand vaststaat dat het met de grieven beoogde doel, toewijzing van de vordering van Scholman, niet kan worden behaald.
nieuwe grief4.5 In punt 8 van de spreekaantekeningen van mr. Van Buul wordt betoogd dat Achmea (in de onderhandelingen met Nationale Nederlanden) de aansprakelijkheid voor en de omvang van de schade heeft erkend. Daaraan dient de conclusie te worden verbonden dat de volledige schade (ook het niet door Achmea uitgekeerde bedrag) onder de dekking valt. Indien dat niet het geval is, dan kan Achmea, die op grond van artikel 12 van de polisvoorwaarden van de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering rekening dient te houden met de belangen van Scholman, zich in redelijkheid niet onttrekken aan vergoeding van de door haar erkende schade. Aldus stelt mr. Van Buul namens Scholman.
4.6
Scholman heeft deze stelling niet (ook niet indirect, door een verwijzing naar de processtukken in eerste aanleg) betrokken in de memorie van grieven. Het is dan ook een
nieuwe grief. Scholman heeft niet toegelicht waarom zij deze grief niet in de memorie van grieven naar voren heeft gebracht. Achmea heeft er niet uitdrukkelijk mee ingestemd dat de grief in het debat wordt betrokken, zodat het hof de grief buiten beschouwing zal laten wegens de ‘in beginsel strakke regel’ dat grieven uiterlijk in de memorie van grieven naar voren dienen te worden gebracht.
feiten4.7 Het hof heeft hiervoor de feiten vastgesteld, en daarbij rekening gehouden met wat Scholman in
grief 1 onder a en bover de feiten heeft opgemerkt. Scholman heeft bij de bespreking van deze subgrieven dan ook geen belang meer.
uitleg van de clausule4.8 In de
laatste subgrief van grief 1komt Scholman op tegen het oordeel van de rechtbank dat [A] geen natuurlijk persoon is die buiten beroep of bedrijf handelt, in de zin van artikel 4 van de clausule. Voordat het hof die grief behandelt, gaat het eerst in op de uitleg van de clausule, waarover partijen van mening verschillen. Het hof zal daarbij ook
grief 2betrekken.
4.9
AG Hartlief heeft recent de rechtspraak van de Hoge Raad over de uitleg van een verzekeringsovereenkomst samengevat (ECLI:NL:PHR:2019:1153, nrs. 326-3.29). Zijn samenvatting, waarbij het hof zich aansluit, komt op het volgende neer:
Ook de uitleg verzekeringsvoorwaarden geschiedt op basis van de Haviltex-maatstaf. Het komt dus in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Wanneer over de polisvoorwaarden niet is onderhandeld, biedt de Haviltex-maatstaf echter maar weinig aanknopingspunten. Daarom heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 16 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2793) geoordeeld dat het bij de uitleg van zulke polisvoorwaarden met name aankomt op de bewoordingen van de bepaling gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.
Behalve aan bewoordingen van een bepaling, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting, kan bij een dergelijke met name op objectieve factoren gebaseerde uitleg bijvoorbeeld ook acht geslagen worden op:
- de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik;
- de betekenis van het gebruikte begrip in een specifieke setting (bijvoorbeeld bij een beurspolis, de betekenis die op de beurs gebruikelijk is);
- het met de bepaling beoogde doel en de aard van de verzekering.
4.1
Bij de uitleg van de clausule zal het hof de hiervoor vermelde maatstaf hanteren. Het hof merkt daarbij op dat tussen partijen niet ter discussie staat dat in dit geval niet over de tekst van de clausule is onderhandeld en dat gesteld noch gebleken is dat de clausule een toelichting bevat, zodat het bij de uitleg van de clausule met name aankomt op de bewoordingen van de clausule gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel.
Verder stelt het hof voorop dat de clausule een nadere omschrijving geeft van de op het polisblad kort vermelde (aard van de) dekking onder de verzekeringsovereenkomst. Ingevolge de in rov. 2.3 genoemde voorrangsregeling gaat de clausule voor op de bijzondere voorwaarden en de algemene voorwaarden van de verzekering
4.11
In lid 1 van de clausule is vastgelegd dat de (bedrijfsaansprakelijkheids)verzekering alleen dekking verleent wanneer op de levering van zaken en diensten door de verzekerde algemene voorwaarden van toepassing zijn. In die algemene voorwaarden dient ten minste (“minimaal”) de aansprakelijkheid van de verzekerde voor gevolgschade, die voortvloeit uit schade aan zaken, uitdrukkelijk te zijn uitgesloten.
De verzekering biedt volgens deze bepaling, die de hoofdregel van de dekking onder de verzekering beschrijft, dan ook alleen dekking in de situatie dat Scholman schade heeft veroorzaakt in een situatie waarin op de overeenkomst tussen Scholman en haar opdrachtgever algemene voorwaarden van toepassing zijn, die de aansprakelijkheid van Scholman voor gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken uitsluiten.
Van belang is dat de bepaling niet nauwkeurig omschrijft op welke manier de algemene voorwaarden de aansprakelijkheid voor deze gevolgschade dienen uit te sluiten. Vereist is slechts dat de aansprakelijkheid voor deze schadesoort “uitdrukkelijk” wordt uitgesloten.
4.12
Lid 2 van de clausule geeft een regeling voor de situatie dat schade is ontstaan in het kader van de uitvoering van een overeenkomst waarbij de verzekerde zaken of diensten levert, maar op deze overeenkomst “deze voorwaarden” niet van toepassing zijn of de opdrachtgever een aansprakelijkheidsbeperkend beding vernietigt. In die situatie is, volgens lid 2, de aansprakelijkheid van de verzekerde slechts gedekt “voor zover verzekerde ook aansprakelijk zou zijn als de algemene voorwaarden of het beding wel van toepassing waren geweest”.
In de situatie waarin geen algemene voorwaarden toepasselijk zijn - de situatie die zich hier voordoet - verleent de verzekering, gelet op de bewoordingen van deze bepaling, slechts dekking voor de schade die de verzekerde aan zijn opdrachtgever zou moeten vergoeden indien de in lid 1 bedoelde voorwaarden - de woorden “deze voorwaarden” in lid 2 verwijzen naar de in lid 1 omschreven algemene voorwaarden - wel van toepassing zouden zijn geweest. Dat betekent dat de verzekering in die situatie geen dekking verleent voor aansprakelijkheid voor gevolgschade, die voortvloeit uit schade aan zaken. De aansprakelijkheid voor gevolgschade diende door de algemene voorwaarden immers (“minimaal”) te zijn uitgesloten.
Deze uitleg ligt ook voor de hand. Indien de verzekerde wel had voldaan aan het bepaalde in lid 1 (en algemene voorwaarden met daarin een beding waarin de gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken wordt uitgesloten, van toepassing zouden zijn) zou hij immers ook niet aansprakelijk zijn voor deze gevolgschade - die zou dan zijn uitgesloten - en zou de verzekeraar om die reden de facto ook geen dekking hoeven te verlenen voor deze schade.
Anders dan Scholman veronderstelt, is voor de omvang van de dekking in de situatie van lid 2 niet relevant wat de algemene voorwaarden die de verzekerde hanteert precies bepalen over de gevolgschade en of de verzekerde in bepaalde situaties toch een deel van de gevolgschade zou moeten vergoeden. Lid 2 ziet, zoals gezegd, niet op de concrete algemene voorwaarden van de verzekerde, maar op de voorwaarden als bedoeld in lid 1, voorwaarden die aansprakelijkheid voor gevolgschade die uit schade aan zaken voortvloeit uitsluiten.
4.13
Op grond van de bewoordingen van de leden 1 en 2 lijkt de dekking voor gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken, te zijn uitgesloten. Volgens Scholman volgt uit enkele andere clausules dat de dekking van deze gevolgschade niet is uitgesloten. Zij wijst allereerst op clausule BA330 (“
Airconditioning en koeltechnische installatiebedrijven”). Lid 2 van deze clausule bepaalt:

Niet verzekerd is de gevolgschade die verband houdt met of voortvloeit uit werkzaamheden ten behoeve van koeltechniek voor de opslag van voedingsmiddelen.
Scholman miskent dat in deze clausule iedere gevolgschade ten gevolge van werkzaamheden ten behoeve van koeltechniek wordt uitgesloten en niet alleen gevolgschade, als gevolg van de beschadiging van zaken. De beperking van de dekking voor gevolgschade vanwege deze werkzaamheden is dan ook ruimer dan de in de clausule geregelde beperking van de dekking.
Scholman heeft ook gewezen op de bepaling over het eigen risico in clausule BA360 (“
Dekking brandgevaarlijke werkzaamheden dakdoorvoer”). Bij deze werkzaamheden geldt een eigen risico van € 25.000,- voor “
schade aan zaken (inclusief de gevolgschade)”.
Scholman ziet eraan voorbij dat in de clausule de dekking voor gevolgschade voortvloeiend uit de schade aan zaken niet categorisch wordt uitgesloten. De hierna te bespreken leden 3 en 4 van de clausule bevatten een uitzondering op de beperking van de dekking voor deze gevolgschade. In dat licht bezien is het feit dat andere clausules bepalingen bevatten over (al dan niet deze vorm van) gevolgschade niet in strijd met de hoofdregel van de clausule, dat deze gevolgschade niet onder de dekking van de verzekering valt.
4.14
Lid 3 van de clausule bevat een uitzondering op de hoofdregel van lid 1 voor de situatie dat de verzekerde wel algemene voorwaarden van toepassing heeft verklaard, maar hij zich ten gevolge van een uitspraak van de rechter niet met succes op een beding uit zijn algemene voorwaarden kan beroepen dat de aansprakelijkheid voor deze gevolgschade uitsluit. De situatie van lid 3 doet zich hier niet voor, omdat op de overeenkomst tussen Scholman en [A] geen algemene voorwaarden van toepassing waren.
4.15
Lid 4, ten slotte, bevat ook een uitzondering. De in lid 1 bepaalde verplichting tot het van toepassing verklaren van algemene voorwaarden geldt niet als de verzekerde contracteert met een natuurlijk persoon die buiten bedrijf of beroep handelt. In dat geval geeft de verzekering, in uitzondering op de hoofdregel, ook dekking voor gevolgschade die voortvloeit uit schade aan zaken.
De clausule en de andere verzekeringsvoorwaarden bevatten geen definitie van het begrip “natuurlijk persoon, die buiten beroep of bedrijf handelt”. Dit begrip lijkt aan te sluiten bij het in het Burgerlijk Wetboek gebruikte begrip van de natuurlijke persoon die handelt “anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf” (vgl. artikel 7:943 lid 3 en 7:963
lid 6 BW ).
4.16
Volgens Scholman legt Achmea zelf lid 4 van de clausule zo uit dat sprake is van een zakelijke overeenkomst wanneer:
a. de overeenkomst uitsluitend wordt verstrekt ten behoeve van het bedrijf
b. de opdrachtgever uitsluitend handelt ten behoeve van het bedrijf, waarin
c. de opdrachtgever zelf participeert of werkt.
Aan deze uitleg, die erop neerkomt dat in alle gevallen waarin niet aan deze voorwaarden is voldaan, een opdracht met een natuurlijk persoon onder lid 4 valt, is Achmea gebonden, aldus Scholman.
Het hof volgt Scholman niet in dit betoog, omdat het is gebaseerd op een eenzijdige en selectieve lezing van de processtukken van Achmea, waarin Achmea zich niet kan vinden. Achmea benadrukt inderdaad, zoals Scholman aanvoert, dat [A] de opdracht uitsluitend ten behoeve van de tandartspraktijk van zijn partner heeft gegeven. Maar Achmea doet dat in het kader van het debat tussen partijen over de feitelijke vraag naar de functie van het pand waarin de cv-ketel is geplaatst. Zij gebruikt haar stelling dat het pand uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van de tandartspraktijk dus als argument voor haar stelling dat lid 4 van de clausule toepassing mist.
Voor zover Achmea (in punt 13 van de conclusie van antwoord) onduidelijkheid heeft laten ontstaan over haar uitleg van lid 4, heeft zij die onduidelijkheid in haar memorie van antwoord weggenomen, door op te merken (nr. 25):

Anders dan Scholman betoogt en daarbij Avéro een bedoeling toedicht, legt Avéro de polisclausule niet zodanig uit dat het moet gaan om uitsluitend handelen ten behoeve van de onderneming bij het verstrekken van een opdracht in het kader van een bedrijf of beroep, noch moet de natuurlijke persoon die de opdracht geeft participeren of werkzaam zijn in de onderneming.”
4.17
Het hof volgt Scholman niet in het betoog dat alleen dan geen sprake is van een opdrachtgever die handelt buiten beroep of bedrijf indien aan de hiervoor vermelde drie vereisen is voldaan.
De tekst van lid 4 bevat geen aanknopingspunt voor de stelling dat alleen wanneer een natuurlijk persoon de opdracht
uitsluitendten behoeve van een beroep of bedrijf geeft lid 4 toepassing mist en dat wanneer de opdrachtgever ook maar enigszins, hoe gering ook, mede ten behoeve van een privébelang handelt, aan de omschrijving van lid 4 is voldaan. In dit verband overweegt het hof dat, zoals Achmea heeft aangevoerd, het risico van de gevolgschade bij bedrijven veel groter is dan het risico van gevolgschade bij particulieren en dat Achmea met de clausule nu juist heeft willen uitsluiten dat de verzekering ook dekking biedt voor gevolgschade van bedrijven. Een redelijke en bij de tekst van en de hiervoor vermelde ratio van de clausule aansluitende uitleg is dat doorslaggevend is of de opdrachtgever mede ten behoeve van een beroep of bedrijf handelt of niet. Alleen in het laatste geval wordt hij aangemerkt als een natuurlijke persoon die handelt buiten bedrijf of beroep.
4.18
Lid 4 bevat, zoals hiervoor is aangegeven, een uitzondering op de hoofdregel. De verzekerde die zich op deze uitzondering beroept, en in een situatie waarin geen algemene voorwaarden van toepassing zijn aanspraak maakt op dekking van gevolgschade die voortvloeit uit schade aan een zaak, dient feiten of omstandigheden te stellen - en bij betwisting te bewijzen - die de gevolgtrekking kunnen dragen dat hij heeft gecontracteerd met een natuurlijk persoon die buiten beroep of bedrijf handelde.
handelde [A] buiten beroep of bedrijf?4.19 Partijen verschillen van mening over de vraag of [A] buiten beroep of bedrijf handelde in de door hem met Scholman aangegane overeenkomst tot het leveren en installeren van de cv- ketel. Zoals hiervoor is overwogen, rusten stelplicht en bewijslast op dit punt op Scholman.
4.2
In het licht van de onbetwiste feiten, dat:
- de cv-ketel geplaatst moest worden in een pand waarin [A] en [B] niet zelf woonden (zij woonden in een pand waar Scholman kort daarvoor een cv-ketel had vervangen, een omstandigheid waarmee Scholman op het moment van het verstrekken van de onderhavige opdracht dus bekend was);
- in het pand een tandartspraktijk was gevestigd;
- de tandartspraktijk werd geëxploiteerd door [B] , de partner van [A] ;
- het pand bedrijfsmatig was verzekerd bij Nationale Nederlanden;
- het pand eigendom was van [A] en [B] en 65% van de aankoopprijs van het pand is geactiveerd op de balans van de tandartspraktijk van [B] ;
is onvoldoende aannemelijk dat [A] de opdracht tot het vervangen van de cv-ketel in het pand heeft gegeven als een natuurlijk persoon buiten beroep of bedrijf, als bedoeld in lid 4 van de clausule. Scholman heeft hier tegenover geen andere feiten en omstandigheden gesteld die erop duiden dat [A] bij het geven van de opdracht louter als particulier en buiten beroep of bedrijf handelde.
4.21
Daargelaten of Scholman haar stelling dat [A] wel als zodanig heeft gehandeld, gelet op het gevoerde verweer van Achmea en de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende heeft onderbouwd, moet worden vastgesteld dat Scholman in hoger beroep slechts een algemeen bewijsaanbod heeft gedaan, waarin dit onderwerp niet wordt genoemd en ook geen getuigen worden genoemd die over dit onderwerp zouden kunnen verklaren. Het hof zal het algemene bewijsaanbod van Scholman dan ook passeren.
4.22
De conclusie is dat lid 4 van de clausule toepassing mist. Dat betekent dat de laatste subgrief onder 1 faalt.
de betekenis van de ALIB-voorwaarden4.23 Omdat de uitzondering van lid 4 van de clausule gelet op wat hiervoor is overwogen toepassing mist, en gesteld noch gebleken is dat de uitzondering van lid 3 geldt, is de hoofdregel van de leden 1 van toepassing. Het staat niet ter discussie dat geen algemene voorwaarden van toepassing waren. Dat betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarde van lid 1 van de clausule en dat de schade dus dient te worden afgehandeld overeenkomstig lid 2. Zoals hiervoor (vgl. rov. 4.12) bij de uitleg van lid 2 is overwogen, betekent dit dat de verzekering in die situatie geen dekking verleent voor gevolgschade, die voortvloeit uit schade aan zaken.
4.24
Anders dan Scholman meent, is dus niet van belang wat de ALIB-voorwaarden precies bepalen over gevolgschade en of deze schade op grond van de ALIB-voorwaarden toch (gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking zou zijn gekomen. Indien de algemene voorwaarden van de verzekerde niet van toepassing zijn, valt de verzekerde voor de omvang van de dekking terug op lid 2 van de clausule, inhoudende dat geen dekking bestaat voor gevolgschade, voortvloeiend uit schade aan zaken.
4.25
Uit het voorgaande volgt dat de door Scholman opgeworpen discussie over de uitleg van de ALIB-voorwaarden, en of indien die voorwaarden wel van toepassing zouden zijn geweest, [A] aanspraak had kunnen maken op vergoeding van de hier bedoelde gevolgschade, niet relevant is voor het antwoord op de vraag of deze gevolgschade in dit geval onder de dekking van de verzekering valt. Het antwoord op die vraag blijft, wat er ook zij van de stellingen van Scholman over de ALIB-voorwaarden, ontkennend. Dat betekent dat Scholman geen belang heeft bij bespreking van
grief 3 en grief 4 (onderdeel a),waarin de uitleg door de rechtbank van de ALIB-voorwaarden ter discussie wordt gesteld.
4.26
Dat Achmea ondanks het bepaalde in artikel 16 lid 8 van de ALIB-voorwaarden haar dekking niet heeft beperkt tot de prijs van een verwarmingsketel is, gelet op wat hiervoor is overwogen over de uitleg van lid 2, voorstelbaar. Op grond van deze bepaling diende Achmea dekking te verlenen voor de claim van [A] , behoudens voor het deel van de claim dat betrekking had gevolgschade, voortvloeiend uit schade aan zaken.
de conclusie
4.27
De slotsom is dat de vordering van Scholman niet toewijsbaar is. Die vordering betreft immers, naar niet ter discussie staat tussen partijen, de gevolgschade voortvloeiend uit schade aan zaken. De vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten is evenmin toewijsbaar, alleen al vanwege het feit dat de hoofdvordering niet toewijsbaar is.
Grief 4 (onderdeel b)strandt daarop.
4.28
De grieven falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank, gedeeltelijk onder verbetering van gronden (voor wat betreft de betekenis die de rechtbank toekent aan de ALIB-voorwaarden), bekrachtigen. Scholman zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief IV), te vermeerderen met nasalaris.

5.5 De beslissing

Het hof:
bekrachtigt, gedeeltelijk onder verbetering van gronden, het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2018;
veroordeelt Scholman in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten op
€ 1.978,- aan verschotten en op € 2.782,- voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 157,- aan nasalaris, verhoogd met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, G. van Rijssen en W.P. Sprenger en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juli 2020, in aanwezigheid van de griffier.