ECLI:NL:HR:2008:BC4846

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12149HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrechtelijke procedure inzake termijnstelling door curator en misbruik van recht

In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van Cantor Holding B.V. en Beleggingsmaatschappij Mercurius B.V. tegen de curator in het faillissement van Ebcon Holding N.V. De Hoge Raad behandelt de vraag of de curator misbruik van recht heeft gemaakt door een termijn te stellen voor de uitoefening van pandrechten door de verzoeksters. Op 10 juli 2001 werd Ebcon Holding N.V. failliet verklaard. Cantor en Mercurius, als schuldeisers, stelden een pandrecht te hebben op vorderingen van Ebcon. De curator stelde hen op 5 juli 2006 een termijn om hun rechten uit te oefenen, welke termijn meermaals werd verlengd. De verzoeksters verzochten de rechter-commissaris om vernietiging van deze termijnstelling, stellende dat de curator misbruik van recht maakte.

De rechter-commissaris verklaarde Cantor en Mercurius ontvankelijk in hun verzoek tot verlenging van de termijn, maar verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun verzoek tot vernietiging, omdat de termijnstelling door de curator was toegewezen. Cantor en Mercurius gingen in hoger beroep, maar de rechtbank wees hun verzoek af. De Hoge Raad oordeelt dat de curator, door het stellen van een termijn, niet in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel en dat de termijnstelling een vlotte afwikkeling van het faillissement bevordert. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de verzoeksters in de kosten van het geding.

Uitspraak

11 april 2008
Eerste Kamer
Nr. 07/12149HR
IV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. CANTOR HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ MERCURIUS B.V.,
gevestigd te Heerlen,
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
Mr. J.L.M. ARTS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Ebcon Holding N.V.,
kantoorhoudende te Breda,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Cantor en Mercurius en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 10 juli 2001 is Ebcon Holding N.V. in staat van faillissement verklaard.
Bij verzoekschrift van 1 mei 2007 hebben Cantor en Mercurius de rechter-commissaris verzocht:
1. primair: hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot verlenging van de termijn ex artikel 58 Fw omdat deze bepaling niet ziet op het pandrecht op vorderingen;
2. subsidiair: om vernietiging van de termijnstelling ex artikel 58 Fw dan wel bevel aan de curator tot intrekking van de door hem gestelde termijn ex artikel 69 Fw omdat de termijnstelling door de curator misbruik van recht oplevert;
3. meer subsidiair: om verlenging van de ex artikel 58 Fw gestelde termijn
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 31 mei 2007 Cantor en Mercurius ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot verlenging van de termijn en de door de curator onder voorbehoud van de betwisting van het pandrecht gestelde termijn verlengd met een termijn van zes maanden. Ten aanzien van de ontvankelijkheid heeft de rechter-commissaris overwogen dat artikel 58 Fw ook ziet op verpande vorderingen. Ten aanzien van het verzoek ex artikel 69 Fw heeft de rechter-commissaris overwogen dat Cantor en Mercurius geen belang meer hebben bij dit verzoek omdat het verzoek om verlenging van de termijn wordt toegewezen, zodat zij in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard
Met een op 5 juni 2007 ter griffie van de rechtbank Breda ingediend verzoekschrift hebben Cantor en Mercurius zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de beschikking van de rechter-commissaris van 31 mei 2007 te vernietigen.
De curator heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 september 2007 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank hebben Cantor en Mercurius beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator is niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Op 10 juli 2001 is Ebcon in staat van faillissement verklaard. Cantor en Mercurius zijn schuldeisers van Ebcon en stellen een pandrecht te hebben op vorderingen van Ebcon op Ebcon Components N.V. (thans geheten: Infraconcepts N.V.). De curator heeft Cantor en Mercurius bij brief van 5 juli 2006 op grond van art. 58 lid 1 F. een termijn gesteld om tot uitoefening van hun rechten over te gaan voor het geval er sprake mocht blijken te zijn van een rechtsgeldig pandrecht. Deze termijn is meermaals verlengd, laatstelijk tot 2 mei 2007.
3.2 Cantor en Mercurius hebben de rechter-commissaris op de voet van art. 69 F. verzocht om vernietiging van de termijnstelling dan wel om een bevel tot intrekking van de termijn, daartoe stellende dat de curator door het stellen van een termijn misbruik van recht maakte. Meer subsidiair verzochten zij verlenging van de termijn.
3.3 De rechter-commissaris heeft de door de curator onder voorbehoud van de betwisting van het pandrecht gestelde termijn verlengd met zes maanden. Op de grond dat in verband met deze verlenging geen belang meer bestond bij het verzoek op de voet van art. 69 F. heeft de rechter-commissaris Cantor en Mercurius in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
3.4 In hoger beroep hebben Cantor en Mercurius wederom gesteld dat het de curator niet vrijstond, en nog immer niet vrijstaat, om hen een termijn te stellen, onder meer omdat de termijnstelling van de curator zich niet met zijn gelijktijdige betwisting van het pandrecht van Cantor en Mercurius verdraagt.
3.5 De rechtbank heeft het op de voet van art. 69 F. gedane verzoek alsnog afgewezen (rov. 3.10) omdat geen sprake is van misbruik van recht door de curator om in de gegeven omstandigheden een termijn op grond van art. 58 F. te stellen. De rechtbank heeft als volgt overwogen (rov. 3.8).
"De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd aangevoerd dat Ebcon Holding ten tijde van het faillissement een vordering had op thans Infraconcepts, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de curator er in beginsel belang bij heeft om deze vordering namens de boedel te incasseren. Of al dan niet sprake is van een pandrecht van Cantor en Mercurius op deze vordering is in het kader van deze procedure niet vast te stellen. Voor het geval daarvan evenwel sprake zou zijn, zoals Cantor en Mercurius stellen, dan heeft de curator er belang bij dat binnen een redelijke termijn duidelijk wordt of dit al dan niet wordt uitgeoefend, opdat de curator vervolgens zelf kan beoordelen of hij de vordering namens de boedel wil incasseren. Slechts op deze wijze kan een vlotte afwikkeling van het faillissement worden gewaarborgd. Met een en ander is het belang van de curator bij het stellen van een termijn ex artikel 58 Fw gegeven. Dit belang wordt onderstreept doordat Cantor en Mercurius zich op het standpunt stellen dat ten tijde van het faillissement van Ebcon Holding geen sprake was van een vordering op Infraconcepts, waardoor ook niet te verwachten is dat zij een vordering zullen incasseren, maar dat zij anderzijds vasthouden aan hun pandrecht."
3.6 Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte de stelling van Cantor en Mercurius heeft verworpen dat een termijnstelling op grond van art. 58 F. zich niet verdraagt met het innemen van het standpunt dat van een pandrecht geen sprake is.
Het middel faalt. Indien een schuldeiser of een derde stelt een pandrecht te hebben op een tot de boedel behorend goed, staat geen rechtsregel eraan in de weg - dus ook art. 58 lid 1 F. niet - dat de curator niet alleen deze stelling betwist, maar bovendien met het oog op een vlotte afwikkeling van het faillissement aan degeen die zich op het pandrecht beroept, een redelijke termijn stelt om zijn beweerde recht uit te oefenen. Met deze beide bevoegdheden wordt immers op verschillende, onderling zeer wel verenigbare, wijze het belang van de boedel gediend; de betwisting strekt ter verzekering dat geen ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op het in art. 3:277 BW besloten liggende gelijkheidsbeginsel; de termijnstelling strekt tot een voortvarende afwikkeling van de boedel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Cantor en Mercurius in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 april 2008.