ECLI:NL:RBAMS:2014:5330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
HA ZA 12-1524
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van incidentele vorderingen in faillissementszaak met betrekking tot pandrecht op aluminium

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een aantal incidenten die voortvloeien uit de faillissementsprocedure van de naamloze vennootschap Zeeland Aluminium Company N.V. (Zalco). De eiser, Glencore AG, heeft verschillende incidentele vorderingen ingediend, waaronder verzoeken op basis van artikel 843a Rv, artikel 223 Rv en artikel 22 Rv. De rechtbank heeft de vorderingen van Glencore afgewezen, onder meer omdat er onvoldoende rechtmatig belang was aangetoond voor de gevraagde inzage in documenten en omdat de curatoren hun bevoegdheden correct hebben uitgeoefend. De rechtbank oordeelde dat Glencore haar positie als separatist had verloren door het verstrijken van de termijn voor het uitoefenen van haar pandrecht, waardoor de curatoren nu de exclusieve bevoegdheid hebben om het in geschil zijnde aluminium op te eisen en te verkopen. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen van Glencore onvoldoende onderbouwd waren en dat de enkele mogelijkheid dat de gevorderde stukken informatie zouden bevatten ter ondersteuning van haar stellingen niet volstond voor toewijzing. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de curatoren en NB/ZSP toegewezen aan Glencore, die in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechten van pandhouders in faillissementssituaties en de rol van curatoren in de afwikkeling van boedels.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/532537 / HA ZA 12-1524
Vonnis in incidenten van 16 juli 2014
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
GLENCORE AG,
gevestigd te [vestigingsplaats] ([land]),
eiseres in de hoofdzaak,
tevens eiseres in de incidenten ex artikel 843a Rv, 223 Rv en 22 Rv,
en verweerster in (voorwaardelijke) reconventie in tussenkomst in het incident ex artikel 843a Rv,
advocaat mr. drs. D.A.M.H.W. Strik en mr. L.R. Prins,
tegen
1. de naamloze vennootschap
N.V. NATIONALE BORG-MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
interveniënt en verweerster in het incident ex artikel 843a Rv tevens
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie in tussenkomst in het incident ex artikel 843a Rv,
verweerster in het incident ex artikel 22 Rv;
advocaat mr. P.F. Hopman en mr. S.A. Gijsbertsen,
2. de naamloze vennootschap
N.V. ZEELAND SEAPORTS,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde in de hoofdzaak,
interveniënt en verweerster in het incident ex artikel 843a Rv tevens
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie in tussenkomst in het incident ex artikel 843a Rv,
verweerster in het incident ex artikel 22 Rv,
advocaat mr. P.F. Hopman, en mr. A. van Hees,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTB HOLDING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.J. Kemps,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UTB INDUSTRY B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.J. Kemps,
5.
[curator 1]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap Zeeland Aluminium Company N.V.,
kantoorhoudend te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
tevens gedaagde in de incidenten ex artikel 843a Rv, 223Rv en 22 Rv,
advocaat mr. M.A.J.G. Janssen,
6.
[curator 2]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap Zeeland Aluminium Company N.V.,
kantoorhoudend te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
tevens gedaagde in de incidenten ex artikel 843a Rv, 223Rv en 22 Rv,
advocaat mr. M.A.J.G. Janssen.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna Glencore genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak sub 1 en 2, sub 3 en 4, sub 5 en 6 zullen hierna achtereenvolgens tezamen worden aangeduid als NB/ZSP, UTB en de curatoren.

1.De procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 17 juli 2013 in het door UTB opgeworpen incident ex artikel 223 Rv;
- de conclusie van antwoord met producties van de zijde van UTB;
- het tussenvonnis van 11 september 2013 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is gelast;
- de incidentele conclusie houdende het instellen van een provisionele vordering ex artikel 223 Rv met producties van de zijde van Glencore;
- de incidentele conclusie houdende de vordering ex artikel 843a Rv met producties van de zijde van Glencore;
- het proces-verbaal van de op 23 januari 2014 gehouden comparitie en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst en tot voeging in het door Glencore opgeworpen 843a Rv incident van de zijde van NB/ZSP;
- de rolbeslissing van 21 februari 2014 waarbij een plaatsopneming is gelast;
- het proces-verbaal van de op 21 februari 2014 gehouden descente en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen;
- de conclusie van antwoord van de zijde van Glencore in het door NB/ZSP opgeworpen incident tot tussenkomst en voeging;
- de conclusie van antwoord met producties van de zijde van de curatoren in het door Glencore opgeworpen incident ex artikel 223 Rv;
- de conclusie van antwoord met producties van de zijde van de curatoren in het door Glencore opgeworpen incident ex artikel 843a Rv;
- de conclusie van antwoord met een productie van de zijde van de curatoren in het door NB/ZSP opgeworpen incident tot tussenkomst en voeging;
- de rolbeslissing van 12 maart 2014 waarbij de door NB/ZSP gevorderde tussenkomst en voeging door de rolrechter is toegestaan;
- de akte uitlating gerechtelijke plaatsopneming tevens houdende aanvulling conclusie van antwoord in de hoofdzaak en overlegging producties van de zijde van NB/ZSP;
- de akte uitlating gerechtelijke plaatsopneming tevens houdende akte aanvulling conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties van de zijde van UTB;
- de conclusie van eis in tussenkomst en antwoord als gevoegde partij van de zijde van NB/ZSP in het door Glencore opgeworpen incident ex artikel 843a Rv;
- de akte aanvulling conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens akte uitlating na descente met producties van de zijde van de curatoren;
- de akte na descente met producties van de zijde van Glencore;
- de conclusie van antwoord met een productie van de zijde van de curatoren betreffende de eis in (voorwaardelijke) tussenkomst van de zijde van NB/ZSP;
- de conclusie van antwoord met een productie van de zijde van Glencore betreffende de eis in tussenkomst van de zijde van NB/ZSP tevens houdende eis in reconventie jegens NB/ZSP in het door Glencore opgeworpen incident ex artikel 843a Rv;
- de incidentele conclusie houdende verzoek tot bevel op grond van artikel 22 Rv met producties van de zijde van Glencore;
- de conclusie van antwoord in reconventie in tussenkomst van de zijde van NB/ZSP met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 22 Rv met producties van de zijde van UTB en de curatoren;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 22 Rv van de zijde van NB/ZSP;
- het proces-verbaal van het op 3 juni 2014 gehouden pleidooi in de incidenten ex artikel 843a Rv en 223 Rv en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten ex artikel 843a Rv, 223 Rv en 22 Rv.

2.De feiten

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de in geschil zijnde incidenten uit van de navolgende feiten.
2.1.
Op 13 december 2011 is bij vonnis van de rechtbank Middelburg de naamloze vennootschap Zeeland Aluminium Company N.V. (hierna: Zalco) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [curator 1] en [curator 2] als curatoren.
2.2.
Zalco hield zich bezig met de productie van aluminium en exploiteerde daartoe in de haven van [plaats] een aluminiumsmelterij (hierna: elektrolysefabriek), een aluminiumgieterij en een anodefabriek. De grond waarop de elektrolysefabriek van Zalco is gebouwd was eigendom van ZSP. NB en ZSP hadden een eerste respectievelijk tweede hypotheekrecht op Zalco’s opstalrecht en erfpachtrecht dat het fabrieksgebouw omvatte waarin het in geschil zijnde aluminium zich bevond.
2.3.
Zalco heeft met een onderhandse pandakte van 21 november 2011, geregistreerd op 23 november 2011, een derdenpandrecht ten gunste van Glencore gevestigd op, kort gezegd, het aluminium waarvan Zalco eigenaar is of zal worden. Het pandrecht strekt tot zekerheid van al hetgeen Glencore te vorderen heeft van (de inmiddels failliet verklaarde) BaseMet B.V. (Basemet) en/of Panther Trading AG (Panther), respectievelijk een moeder- en/of zustervennootschap van Zalco.
2.4.
Ten tijde van de faillietverklaring van Zalco bevond een belangrijk deel van het aluminium zich in vloeibare toestand in de ovens van de elektrolysefabriek. Kort na het uitspreken van het faillissement, in de periode van 16 tot en met 19 december 2011, is het productieproces bij Zalco door de curatoren stilgelegd. Als gevolg daarvan is het vloeibare aluminium dat zich in de ovens bevond, gestold. Het gestolde aluminium zal hierna ook ‘het Aluminium’ worden genoemd.
2.5.
Op 23 december 2011 hebben de curatoren met Glencore een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het navolgende opgenomen:
“Liquidators are recognizing and will not challenge/nullify the right of pledge securing the claims Glencore has on the secured obligations by Basemet/Panther as described in the NON-POSSESSORY DEED OF PLEDGE OF MOVEABLE ASSETS of 15 November 2011.”
Daarbij zijn de curatoren met Glencore overeengekomen, onder voorbehoud van instemming van NB en ZSP, dat Glencore in staat wordt gesteld het Aluminium in het kader van de executie uit de ovens van Zalco te verwijderen.
2.6.
Op 11 juni 2012 is tussen de curatoren, ZSP, NB, UTB en een derde ([...]) een overeenkomst tot stand gekomen ter zake de verkoop van een aantal bedrijfsonderdelen van Zalco. In het kader van deze verkoopovereenkomst zijn de aluminiumgieterij en de anodefabriek overgedragen aan respectievelijk UTB en [...]. Voorts is in deze overeenkomst geregeld dat UTB de elektrolysefabriek – waar het Aluminium zich bevindt – sloopt.
2.7.
De curatoren hebben Glencore op de voet van artikel 58 Faillissementswet (Fw) een termijn gesteld voor het executeren van haar zekerheidsrechten. Glencore diende voor 15 juni 2012 haar pandrecht te executeren. Glencore heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Breda verzocht de gestelde termijn te verlengen tot 15 juni 2014. De rechter-commissaris heeft de termijn verlengd tot 10 september 2012.
2.8.
Met daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg heeft Glencore op 30 juni 2012 pandhoudersbeslag (derdenbeslag tot afgifte) gelegd op het Aluminium in de ovens op het (voormalige) terrein van Zalco.
2.9.
Glencore heeft op 17 augustus 2012 UTB, ZSP en de curatoren in kort geding gedagvaard en in conventie gevorderd (verkort weergegeven) UTB te verbieden het Aluminium uit de ovens te halen (althans niet zonder dat voldaan is aan een aantal voorwaarden), om te smelten, te verkopen en/of er anderszins over te beschikken, alsmede te gehengen en te gedogen dat Glencore het Aluminium uit de ovens laat verwijderen. In reconventie hebben UTB en ZSP onder meer opheffing van het pandhoudersbeslag gevorderd.
2.10.
Op 5 september 2012 heeft Glencore aangekondigd het Aluminium te gaan veilen. De door Glencore georganiseerde veiling was vastgesteld op 10 september 2012.
2.11.
NB en ZSP hebben Glencore en de curatoren vervolgens in kort geding gedagvaard en gevorderd Glencore te verbieden om de executie van het Aluminium voort te zetten. Bij vonnis van 10 september 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg de vordering van NB en ZSP toegewezen en Glencore verboden de executie van (haar pandrecht op) het Aluminium voort te zetten, op grond van onder meer de overweging:
“4.3 (…) dat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het aluminium op grond van artikel 3:4 lid 2 BW door de ovens is nagetrokken, en dat, nu de ovens als onroerend kwalificeren, het zich daarin bevindende aluminium ook als onroerend moet worden aangemerkt. Omdat een pandrecht op onroerende zaken niet bestaanbaar is, moet het er voorshands voor gehouden worden dat Glencore geen pandrecht op het aluminium heeft en derhalve de verkoop daarvan ongeoorloofd is.”
2.12.
Bij beschikking van 10 september 2012 heeft de rechter-commissaris een verzoek om verdere verlenging van de termijn voor het executeren van de zekerheidsrechten afgewezen. Glencore heeft tegen die beschikking cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.
2.13.
Bij vonnis van 11 september 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg in het onder 2.9 vermelde kort geding de vorderingen van Glencore afgewezen en in reconventie het pandhoudersbeslag opgeheven en Glencore verboden om op de voet van haar vermeende pandrecht tot sloop van de in de aluminiumsmelterij aanwezige ovens over te gaan en het daarin aanwezige aluminium te laten omsmelten en/of te (doen) verkopen, voor zover er niet in een bodemprocedure een onherroepelijk voor Glencore positief vonnis zou zijn gewezen. Dit vonnis bevat onder meer de volgende overweging:
“ 6.5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het aluminium zonder beschadiging van betekenis uit de oven kan worden verwijderd. Dat voor het verwijderen van het aluminium uit de ovens gebroken moet worden en de inzet van zware machines (pneumatische hamers) vereist is, volgt niet alleen uit de eigen stellingen van Glencore, maar is ook de overtuiging die de voorzieningenrechter naar aanleiding van de plaatsopneming is toegedaan. Bij die gelegenheid is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat het niet mogelijk is het aluminium uit de ovens te halen zonder het binnenwerk van en de ovens zelf ernstig te beschadigen. Dat mogelijkerwijs, zoals Glencore nog heeft aangevoerd, de schade die door het verbreken van de zaak wordt veroorzaakt niet opweegt tegen de waarde van het aluminium, doet daar niet aan af. Voor de toepassing van artikel 3:4 lid 2 BW is immers niet van belang of er bij de scheiding economische schade optreedt. Het gaat er om of er sprake is van “fysieke” schade. Weliswaar is door Glencore ter zitting nog de suggestie gewekt dat er een alternatief is waarbij het aluminium snel en zonder beschadiging uit de ovens kan worden gehaald, maar zonder nadere onderbouwing zal de voorzieningenrechter aan dit punt voorbij hebben te gaan. Ook aan de stelling van Glencore dat door het aluminium in de ovens weer vloeibaar te maken het aluminium zonder schade zal kunnen worden verwijderd, zal worden voorbijgegaan. Dat laatste vereist immers een heropstarten van het productieproces en dat moet, mede in het licht van de ophanden zijnde sloop van de aluminiumsmelterij, voorshands uitgesloten worden geacht.”
2.14.
Glencore heeft tegen de onder 2.11 en 2.13 genoemde vonnissen hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft bij arrest van 5 november 2013 voornoemde vonnissen bekrachtigd onder aanvulling van gronden.
2.15.
Op 14 en 15 oktober 2013 heeft Glencore opnieuw conservatoir (derden)beslag gelegd op het Aluminium.
2.16.
In een door Glencore bij de Voorzieningenrechter van deze rechtbank bij dagvaarding van 11 oktober 2013 aangespannen kort-geding tegen NB/ZSP, UTB en de curatoren, heeft Glencore onder meer gevorderd dat het NB/ZSP en UTB op straffe van een dwangsom werd verboden voorafgaand aan het wijzen van het kortgeding vonnis te beschikken over het Aluminium. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 5 november 2013 de gevraagde voorziening afgewezen en heeft onder meer het navolgende overwogen:
“5.7. (..)
Aangenomen moet worden dat de pandhouder na het verstrijken van de genoemde termijn [van artikel 58 Fw, rb] zijn positie als separatist verliest, ook als de curator de goederen (nog) niet heeft opgeëist. Ook de advocaat-generaal bij de Hoge Raad is dat standpunt toegedaan, zo volgt uit zijn onder 2.7 aangehaalde conclusie. Glencore kan daarom niet worden gevolgd in haar betoog dat zij als pandhouder belang heeft bij afgifte van het Aluminium. Als al geoordeeld zou worden dat zij pandhouder is, kan zij haar voorrecht immers alleen nog uitoefenen op de opbrengst van het Aluminium (en pas nadat zij heeft meegedeeld in de omslag van de faillissementskosten). Het recht van parate executie heeft zij niet meer.”
2.17.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 20 december 2013 het onder 2.12 genoemde cassatieberoep van Glencore afgewezen en daartoe onder meer het navolgende overwogen:
“4.6.2 Bij de beoordeling van de klacht wordt het volgende vooropgesteld. De bevoegdheid van de curator om op de voet van art. 58 Fw de pand- en hypotheekhouders een redelijke termijn te stellen om tot uitoefening van hun rechten over te gaan, strekt tot een voortvarende afwikkeling van de boedel (HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4846, NJ 2008/222, rov. 3.6). In een geval waarin de uitoefening van een pand- of hypotheekrecht binnen de door de curator gestelde termijn (in redelijkheid) niet mogelijk blijkt, of waarin een pand- of hypotheekhouder van het niet tijdig uitoefenen van zijn recht anderszins geen verwijt kan worden gemaakt, is de curator bevoegd de termijn voor het uitoefenen van het pand- of hypotheekrecht te verlengen, maar is hij daartoe niet verplicht. Ook in dergelijke gevallen dient hij immers het belang van de pand- of hypotheekhouder bij verlenging van die termijn af te wegen tegen het belang van een voortvarende afwikkeling van de boedel, en kan hij op grond van die belangenafweging het verzoek afwijzen. De klacht stuit daarop af.”

3.De beoordeling in de incidenten ex artikel 843a Rv

3.1.
Glencore vordert -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. de curatoren veroordeelt tot het verstrekken van papieren of digitale afschriften
van en/of inzage in alle bescheiden houdende (voorstellen tot) afspraken, regelingen,
voorovereenkomsten, intentieverklaringen tussen de curatoren enerzijds en NB/ZSP, UTB,
Zalco B.V. en/of derden anderzijds – daaronder uitdrukkelijk begrepen alle
(e-mail)correspondentie daarover
i. i) tussen de curatoren onderling en
ii) tussen de curatoren en (advocaten van) NB/ZSP, UTB, Zalco B.V in de periode vanaf het faillissement van Zalco d.d. 13 december 2011 tot en met heden over:
1. stellingname van de curatoren terzake van de juridische status van de plakken Aluminium. Deze vordering ziet ook op de alle correspondentie die is gewisseld tussen enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds waarin wordt gerefereerd aan termen als “natrekking” en/of “vermenging” en/of “aluminium”;
2. het verwijderen van de plakken Aluminium uit de ovens;
3. de mogelijke verkoop van de plakken Aluminium aan een derde. Dit verzoek ziet ook op -doch is daartoe niet beperkt- de e-mail van [naam 1] aan [curator 1] d.d. 17 mei 2012 om 22:36 uur en andere e-mails tussen enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds met het onderwerp “Voorstel curatoren verkoop roerende zaken” of “verkoop van aluminium”;
4. de verdeling van de opbrengst van een verkoop van de plakken Aluminium tussen de curatoren en derden (waaronder, doch niet beperkt tot NB/ZSP, UTB en/of Zalco B.V.);
5. een regeling dat enige verkoopopbrengst van de plakken Aluminium in escrow of depot zal worden gestort of anderszins zal worden gesepareerd;
6. het stellen door de curatoren aan Glencore van de termijn ex art. 58 Fw, waaronder alle correspondentie met derden die aan deze termijn refereert. Dit verzoek ziet ook op -doch is daartoe niet beperkt- alle correspondentie die is gewisseld tussen enige advocaat en [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds waarin wordt gerefereerd aan zowel “Glencore” en/of art. 58 Fw en/of “aluminium” en/of “15 juni 2012”;
7. de (voorgenomen) handelwijze van de curatoren ten aanzien van de plakken Aluminium na afloop van de art. 58 Fw termijn. Hieronder valt ook enige voorgenomen handelwijze van de curatoren om de plakken Aluminium op te eisen en te verkopen, daaronder tevens begrepen enige correspondentie tussen (één van de) curatoren enerzijds en enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] anderzijds; en
8. alle bescheiden die betrekking hebben op of waarin het besluit van de curatoren is neergelegd om namens de boedel afstand te doen van haar rechten op de plakken Aluminium.
B. de curatoren hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met nakosten en rente;
C. bepaalt dat Glencore aan de curatoren zal voldoen alle door de curatoren in het incident redelijk gemaakte kosten die direct verband houden met het kopiëren van, althans inzage geven in de door de rechtbank te bepalen bescheiden tegen overlegging door de curatoren aan Glencore van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten.
3.2.
Glencore heeft ter onderbouwing van haar vordering hoofdzakelijk dezelfde (sterk samengevatte) stellingen betrokken als bij het eerder in deze procedure opgeworpen incident ex artikel 843a Rv, zoals in het vonnis van 3 april 2013 weergegeven. Naar Glencore stelt, is haar incidentele vordering ingegeven om niet alleen vast te kunnen stellen of de curatoren onrechtmatig jegens Glencore hebben gehandeld, maar ook om vast te kunnen stellen op welke wijze de curatoren hun rechten uit hoofde van artikel 58 Fw hebben uitgeoefend. De onrechtmatigheid is volgens Glencore -kort gezegd en naar de rechtbank begrijpt- enerzijds gelegen in het stellen van de termijn van 15 juni 2012 en de weigering om deze vervolgens ter verlengen, en anderzijds in de passieve houding van de curatoren vóór en na het aflopen van deze termijn en daarna door hen heimelijk verrichte handelingen. Teneinde haar stellingen in de hoofdzaak verder te kunnen onderbouwen heeft Glencore mede gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM een rechtmatig belang bij afgifte van de door haar gevorderde stukken, aldus nog steeds Glencore.
3.3.
De curatoren en NB/ZSP voeren verweer hetgeen voor zover van belang hierna aan de orde zal komen.
3.4.
Bij de beoordeling van de vordering van Glencore geldt als uitgangspunt dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was; daaronder valt mede een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad. Artikel 843a Rv biedt derhalve niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser in het incident, Glencore, slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan haar stellingen in de hoofdzaak.
3.5.
Naast deze beperkingen - waarmee is beoogd een dam op te werpen tegen zogenoemde “fishing expeditions” - bevat het artikel de nadere restrictie dat degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
3.6.
Anders dan Glencore betoogt kan een rechtmatig belang in de zin van voornoemd uitgangspunt niet afgeleid worden uit de verwijten die -kort gezegd- zien op het feit dat de curatoren hun bevoegdheden ex artikel 58 FW hebben uitgeoefend. Terecht hebben de curatoren aangevoerd dat deze verwijten door Glencore reeds zijn betrokken in de door haar gevolgde procedure ex artikel 58 lid 1 Fw bij de rechter-commissaris (2.7, 2.12) en het daaropvolgende cassatieberoep (2.17). Vaststaat dat zowel de rechter-commissaris als de Hoge Raad afwijzend hebben beschikt op de vorderingen van Glencore. Nu daartegenover gesteld noch gebleken is dat Glencore in de onderhavige procedure op dat punt nieuwe feiten en omstandigheden aan het door haar gestelde onrechtmatig handelen van de curatoren ten grondslag heeft gelegd, zijn de stellingen van Glencore in het onderhavige incident onvoldoende om enig onrechtmatige handelen van de curatoren aannemelijk te maken.
3.7.
Voor het overige hebben de verwijten van Glencore betrekking op de door haar gestelde passieve houding van de curatoren, de -door de curatoren betwiste- heimelijke afspraken met NB/ZSP en UTB, de rol van de curatoren bij de overeenkomst van 11 juni 2012 en de gevolgen daarvan voor Glencore. Deze verwijten zijn naar het oordeel van de rechtbank in de stand waarin het geding zich thans bevindt, en gelet op het hiervoor onder 3.2 weergegeven oogmerk van Glencore, te vaag en onvoldoende onderbouwd om het bestaan van de door Glencore gestelde onrechtmatige daad aannemelijk te maken. Aldus bestaan evenmin voldoende gronden om aan te nemen dat Glencore een voor toewijzing noodzakelijk rechtmatig belang heeft bij afgifte van de gevorderde bescheiden. De enkele omstandigheid dat sommige van de gevorderde stukken mogelijk informatie zouden kunnen bevatten ter ondersteuning van de stellingen van Glencore in de hoofdzaak, is in dit verband onvoldoende. Toewijzing van het gevorderde zou dan immers neerkomen op het faciliteren van een zoektocht naar mogelijk bewijs voor een eventuele aansprakelijkheid. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.
3.8.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de jegens de curatoren gerichte vordering ex artikel 843a Rv zal worden afgewezen.
in tussenkomst
in conventie
3.9.
NB/ZSP vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
als gevoegde partij aan de zijde van de curatoren:
1. Glencore niet ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen;
in (voorwaardelijke) tussenkomst (voor het geval de vordering van Glencore niet geheel wordt afgewezen):
2. Glencore zal verbieden de gevorderde bescheiden op te vragen bij de curatoren;
3. de curatoren zal verbieden Glencore exhibitie te verstrekken in de gevorderde bescheiden;
en
4. Glencore zowel in voeging als tussenkomst te veroordelen in de kosten van het incident vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.10.
Ter zitting van 3 juni 2014 hebben NB/ZSP verzocht hun eis als hiervoor onder 3.9 sub 2 tot en met 4 weergegeven in die zin te wijzigen, dat daaraan het voorwaardelijk karakter ontnomen wordt. De rechtbank volgt de curatoren en Glencore in hun verweer dat wijziging van eis gelet op de stand waarin het in geding zich thans bevindt tezamen met de omstandigheid dat de wijziging van eis materieel bezien een vermeerdering behelst in strijd is met de beginselen van een goede procesorde en om die reden geweigerd dient te worden. De rechtbank zal derhalve het verzoek van Glencore tot vermeerdering van haar eis niet toestaan.
3.11.
Voor het overige is de rechtbank gelet op de hiervoor weergegeven uitkomst in het incident ex artikel 843a Rv zijdens Glencore, en het voorwaardelijke karakter van de vorderingen, van oordeel dat NB/ZSP geen belang (meer) hebben bij toewijzing daarvan zodat deze worden afgewezen.
in reconventie
3.12.
Glencore vordert -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. NB/ZSP veroordeelt tot het verstrekken van papieren of digitale afschriften
van en/of inzage in alle bescheiden houdende (voorstellen) tot afspraken, regelingen,
voorovereenkomsten, intentieverklaringen tussen NB/ZSP enerzijds en de curatoren, UTB,
Zalco B.V. en/of derden anderzijds – daaronder uitdrukkelijk begrepen alle
(e-mail)correspondentie daarover tussen (advocaten van) NB/ZSP enerzijds en de curatoren,
UTB en Zalco B.V. anderzijds in de periode vanaf het faillissement van Zalco d.d.
13 december 2011 tot en met heden over:
1. stellingname van de curatoren terzake van de juridische status van de plakken Aluminium. Deze vordering ziet ook op de alle correspondentie die is gewisseld tussen enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds waarin wordt gerefereerd aan termen als “natrekking” en/of “vermenging” en/of “aluminium”;
2. het verwijderen van de plakken Aluminium uit de ovens;
3. de mogelijke verkoop van de plakken Aluminium aan een derde. Dit verzoek ziet ook op -doch is daartoe niet beperkt- de e-mail van [naam 1] aan [naam 1] d.d. 17 mei 2012 om 22:36 uur en andere e-mails tussen enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds met het onderwerp “Voorstel curatoren verkoop roerende zaken” of “verkoop van aluminium”;
4. de verdeling van de opbrengst van een verkoop van de plakken Aluminium tussen de curatoren en derden (waaronder, doch niet beperkt tot NB/ZSP, UTB en/of Zalco B.V.);
5. een regeling dat enige verkoopopbrengst van de plakken Aluminium in escrow of depot zal worden gestort of anderszins zal worden gesepareerd;
6. het stellen door de curatoren aan Glencore van de termijn ex art. 58 Fw, waaronder alle correspondentie met derden die aan deze termijn refereert. Dit verzoek ziet ook op - doch is daartoe niet beperkt- alle correspondentie die is gewisseld tussen enige advocaat en [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] enerzijds en (één van) de curatoren anderzijds waarin wordt gerefereerd aan zowel “Glencore” en/of art. 58 Fw en/of “aluminium” en/of “15 juni 2012”;
7. de (voorgenomen) handelwijze van de curatoren ten aanzien van de plakken Aluminium na afloop van de art. 58 Fw termijn. Hieronder valt ook enige voorgenomen handelwijze van de curatoren om de plakken Aluminium op te eisen en te verkopen, daaronder tevens begrepen enige correspondentie tussen (één van) de curatoren enerzijds en enige advocaat van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] anderzijds;
8. de winstdelingsovereenkomst tussen ZSP en NB;
9. alle correspondentie gevoerd tussen ZSP en NB die verband houdt met (de totstandkoming van) de winstdelingsovereenkomst;
10. de koopovereenkomst tussen ZSP en NB enerzijds en UTB anderzijds met betrekking tot de koop van het Aluminium;
11. de leveringsakte bij de koopovereenkomst;
12. alle correspondentie gevoerd tussen ZSP, NB en UTB die verband houdt met (de totstandkoming van) de koopovereenkomst;
13. de volmacht die ZSP aan NB zou hebben verstrekt om voor haar in rechte op te treden in de onderhavige en andere procedures tegen Glencore.
B. NB/ZSP hoofdelijk in de kosten van dit geding veroordeelt, vermeerderd met nakosten en rente;
C. bepaalt dat NB/ZSP aan Glencore zal voldoen alle door Glencore in het incident redelijk gemaakte kosten die direct verband houden met het kopiëren van, althans inzage geven in de door de rechtbank te bepalen bescheiden tegen overlegging door de gedaagden aan eiseres van gespecificeerde bewijsstukken van die kosten.
3.13.
Glencore heeft kort gezegd aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat NB/ZSP met UTB en de curatoren afspraken hebben gemaakt, overeenkomsten met elkaar hebben gesloten en/of anderszins hun gedrag (in wisselende samenstellingen) onderling op elkaar hebben afgestemd met het doel om voor eigen gewin en ten koste van Glencore te kunnen beschikken over de in hoofdzaak in geschil zijnde plakken gestold aluminium. Vorenstaand samenstel van afspraken, handelingen en gedragingen kwalificeert als een onrechtmatige daad en/of leidt tot ongerechtvaardigde verrijking ten koste van Glencore. Glencore heeft een rechtmatig belang bij toewijzing van het gevorderde om bewijs te kunnen leveren ten aanzien van de mate waarin de afspraken, handelingen en gedragingen van de curatoren, NB/ZSP en UTB hebben geleid tot de situatie waarin partijen zich thans bevinden. Mede met het oog op een doelmatige procesvoering en redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is het van belang dat Glencore de gelegenheid verkrijgt om in een vroeg stadium van het geding haar standpunten te substantiëren, aldus nog steeds Glencore.
3.14.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van Glencore ten aanzien van de onder onder 3.12 A 1 tot en met 7 gevorderde stukken gelijkluidend is aan de hiervoor besproken vordering jegens de curatoren. NB/ZSP hebben als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat Glencore geen rechtmatig belang heeft bij haar vorderingen. De rechtbank volgt NB/ZSP in dit verweer. Deze verwijten zijn, zoals hiervoor onder 3.7 is overwogen, in de stand waarin het geding zich thans bevindt te vaag en onvoldoende onderbouwd om het bestaan van de door Glencore gestelde onrechtmatige daad aannemelijk te maken, zodat evenmin voldoende gronden bestaan om aan te nemen dat Glencore een voor toewijzing noodzakelijk rechtmatig belang heeft bij afgifte van de gevorderde bescheiden. Ook hier geldt dat de enkele omstandigheid dat de gevorderde stukken mogelijk informatie bevatten ter ondersteuning van de stellingen van Glencore in de hoofdzaak, onvoldoende is. Toewijzing van het gevorderde zou dan immers neerkomen op het faciliteren van een ‘fishing expedition’ waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld.
3.15.
Voor zover de vordering van Glencore betrekking heeft op de onder 3.12 A 8 tot en met 12 genoemde bescheiden, constateert de rechtbank dat deze gelijkluidend is aan de vordering die Glencore reeds in een eerder stadium van dit geding jegens NB/ZSP heeft ingesteld en waarop de rechtbank bij incidenteel vonnis van 3 april 2013 afwijzend heeft geoordeeld. Terecht hebben NB/ZSP bij wijze van verweer aangevoerd dat (her)beoordeling van het gevorderde in feite leidt tot een verkapt appel indien Glencore geen nieuwe feiten en omstandigheden aan haar vordering ten grondslag legt. Weliswaar heeft Glencore -met name ter gelegenheid van de zitting van 3 juni 2014- betoogd dat sinds het wijzen van het vonnis van 3 april 2013 zich meerdere ontwikkelingen in deze zaak hebben voorgedaan, maar gesteld noch gebleken is dat Glencore thans andere feiten en omstandigheden aan het door haar in dit incident gevorderde ten grondslag heeft gelegd dan ten tijde van het wijzen van voornoemd vonnis.
Voor het overige constateert de rechtbank dat Glencore (in haar pleitaantekeningen) de gelegenheid te baat heeft genomen om de dragende overwegingen die hebben geleid tot het afwijzende vonnis van 3 april 2013 ter discussie te stellen. Daarvoor is in dit geding evenwel geen plaats. Dit alles leidt ertoe dat het opnieuw op gelijke gronden instellen van dezelfde vordering voor zover deze betrekking heeft op de onder 3.12 A 8 tot en met 12 genoemde stukken, in strijd moet worden geacht met de beginselen van een goede procesorde. De vordering is in zoverre reeds daarom niet toewijsbaar.
3.16.
De vordering met betrekking tot de onder 3.12 A 13 gevorderde volmacht zal eveneens worden afgewezen nu het stuk geen betrekking heeft op een rechtsverhouding waar Glencore partij bij is.
3.17.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen zijdens Glencore jegens NB/ZSP alle zullen worden afgewezen.

4.De beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv

4.1.
Glencore vordert -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van dit geding de curatoren verbiedt om het in het geding zijnde aluminium op te eisen en te verkopen, met veroordeling van de curatoren in de kosten van het incident.
4.2.
Glencore heeft aan haar vordering -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat zij wenst te voorkomen dat de curatoren gedurende de loop van de bodemprocedure het aan Glencore verpande en in geschil zijnde aluminium opeisen en/of verkopen, de opbrengst in de boedel zullen laten vloeien en Glencore daarmee in de positie brengen dat zij haar pandrecht niet meer kan executeren. Indien in de hoofdzaak het pandrecht van Glencore vast zou komen te staan, is executie daarvan als gevolg van de voorafgaande opeising en verkoop door de curatoren illusoir geworden en resteert Glencore slechts mogelijk een preferente vordering op de boedel. Zolang de curatoren het aluminium niet hebben opgeëist en verkocht, is Glencore echter nog steeds bevoegd haar pandrecht als separatist te executeren. Bovendien hoefde Glencore gelet op de door haar gemaakte aanzienlijke kosten van juridische bijstand en de opstelling van de curatoren in de diverse tot nu toe gevoerde gerechtelijke procedures, niet te verwachten dat de curatoren thans alsnog tot opeising en verkoop van het aluminium zouden overgaan, aldus nog steeds Glencore.
4.3.
De curatoren hebben zich verweerd, hetgeen voor zover van belang hierna aan de orde zal komen.
4.4.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van een incident als het onderhavige tot uitgangspunt dat toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding alleen mogelijk is wanneer Glencore daarbij voldoende belang heeft en voorshands voldoende aannemelijk is dat hetgeen zij thans bij voorlopige voorziening vordert ook in de hoofdzaak toewijsbaar zal zijn.
4.5.
Kern van het verweer van de curatoren is dat Glencore ten gevolge van het ongebruikt laten verlopen van de door hen gestelde termijn ex artikel 58 Fw, haar positie als separatist definitief is kwijtgeraakt, ongeacht of het pandobject door de curatoren wordt opgeëist en verkocht. Het is thans uitsluitend aan de curatoren -en niet meer aan Glencore- om met gebruikmaking van de hun op dat punt toekomende discretionaire bevoegdheid het in geschil zijnde aluminium al dan niet op te eisen en te verkopen, zo begrijpt de rechtbank de curatoren.
4.6.
De rechtbank volgt de curatoren in dit verweer. De bevoegdheid van de curator om op de voet van art. 58 Fw de pand- en hypotheekhouders een redelijke termijn te stellen om tot uitoefening van hun rechten over te gaan, strekt naar vaste rechtspraak tot een voortvarende afwikkeling van de boedel (HR 11 april 2008, NJ 2008/222). Indien de pand- of hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn heeft verkocht, dan kan de curator op grond van deze bepaling de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 101 of 176 Fw verkopen, onverminderd het recht van de pand- en hypotheekhouders op de opbrengst. De pandhouder behoudt dan weliswaar zijn voorrang (op de opbrengst), maar hij dient wel mee te delen in de omslag van de algemene faillissementskosten.
4.7.
De met deze bepaling beoogde voortvarendheid in de afwikkeling van de boedel ten behoeve van alle boedelcrediteuren komt in het gedrang indien, ná het verstrijken van de termijn, pand- en/of hypotheekhouders naast de curator bevoegd blijven om het verbonden boedelactief te executeren zolang de curator het nog niet heeft opgeëist en verkocht. In het bijzonder wanneer de belangen van de boedel niet geheel gelijk lopen met de belangen van de pandhouder/hypotheekhouder bestaat er een gerede mogelijkheid dat de curator gehinderd wordt in de uitoefening van de aan hem ten behoeve van de afwikkeling van de boedel toegekende bevoegdheden. Daarmee wordt de curator belemmerd in de uitvoering van zijn taak om naar eigen inzicht en met inachtneming van zijn inschatting van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en de boedel adequaat te handelen. Dit geldt eens te meer indien -zoals in het onderhavige geval- sprake is van een boedelbestanddeel waarvan de waarde in de loop van de tijd kan fluctueren. Het standpunt van Glencore dat zij ook thans nog als separatist zou kunnen overgaan tot executie van haar eventuele pandrecht op het aluminium strookt niet met vorenstaand doel en strekking van artikel 58 Fw, en vindt evenmin steun in de literatuur. Integendeel, het standpunt van de curatoren wordt meermaals onderschreven in de door hen uitvoerig aangehaalde van voetnoten en citaten voorziene literatuur. De rechtbank gaat dan ook voorshands er van uit dat Glencore haar separatistenpositie inmiddels definitief heeft verloren en dat de bevoegdheid tot verkoop van het aluminium thans definitief en exclusief in handen van de curatoren is.
4.8.
Dit brengt met zich dat Glencore geen voldoende belang heeft bij handhaving van de huidige situatie in afwachting van de in de hoofdzaak te beantwoorden rechtsvraag of Glencore al dan niet een pandrecht toekomt en de vraag of opeising en verkoop door de curatoren mogelijk onrechtmatig is. Voor zover Glencore heeft betoogd dat opeising en verkoop door de curatoren van het pandobject reeds op voorhand kwalificeert als misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW, kan Glencore daarin niet worden gevolgd. Met het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013 moet als vaststaand aangenomen worden dat de curatoren thans bevoegd zijn het aluminium op te eisen en te verkopen. Dat de curatoren die bevoegdheid zullen gebruiken voor een ander doel dan waarvoor zij is bedoeld, namelijk ter voortvarende afwikkeling van de boedel, of met het enkele oogmerk de belangen van Glencore te schaden is niet gebleken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank verder van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de belangen van Glencore door opeising en verkoop van het aluminium door de curatoren onevenredig worden geschaad. Van misbruik van bevoegdheid is dan ook geen sprake.
4.9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering ex artikel 223 Rv zal worden afgewezen.

5.De beoordeling in het incident ex artikel 22 Rv

5.1.
Glencore verzoekt -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. NB/ZSP en UTB op de voet van artikel 22 Rv beveelt binnen 7 dagen, althans in ieder geval 6 weken voor de uiterste datum van indiening van de door Glencore op te stellen conclusie van repliek, althans een door de rechtbank te bepalen termijn na betekening van het vonnis, de rapportage van Fusiref Refractories N.V. over te leggen in de bodemprocedure;
B. de curatoren op de voet van artikel 22 Rv beveelt om hun stellingen ten aanzien van de juridische status van de plakken aluminium toe te lichten bij akte ter rolle in ieder geval 6 weken voor de uiterste datum van indiening van de door Glencore op te stellen conclusie van repliek, althans een door de rechtbank te bepalen termijn na betekening van het vonnis;
C. NB/ZSP en de curatoren veroordeelt in de kosten van het incident.
5.2.
Glencore heeft aan haar verzoek onder A ten grondslag gelegd dat NB/ZSP en UTB voornemens zijn een rapport van Fusiref Refractories N.V. in het geding te brengen ter onderbouwing van hun stelling dat de ovens waaruit onder andere bij gelegenheid van de descente van 21 februari 2014 door Glencore plakken aluminium zijn verwijderd, zo ernstig beschadigd zijn dat zij niet meer kunnen worden opgestart dan nadat uitgebreid en kostbaar reparatiewerk zou zijn uitgevoerd. Glencore vreest dat NB/ZSP en UTB zo lang mogelijk wachten met het in het geding brengen van de rapportage, opdat Glencore zo weinig mogelijk tijd rest om adequaat op het rapport te kunnen reageren. Om te voorkomen dat Glencore in haar processuele belangen wordt geschaad, is het aangewezen dat NB/ZSP en UTB wordt bevolen om het rapport thans in het geding te brengen.
5.3.
Het verzoek van Glencore zal worden afgewezen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel NB/ZSP als UTB bij conclusie van antwoord in het onderhavige incident hebben aangevoerd dat het rapport nog niet gereed is en dat zij reeds om die reden niet in staat zijn het rapport in het geding te brengen. Ook overigens ziet de rechtbank gelet op de stand waarin het geding in de hoofdzaak zich thans bevindt, geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid zoals geformuleerd in artikel 22 Rv. Indien en voor zover nodig zal Glencore steeds kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld op stukken van de zijde van haar wederpartijen te reageren, waarbij de rechtbank steeds met inachtneming van de beginselen van een goede procesorde waaronder het beginsel van hoor en wederhoor daarvoor zo nodig de gelegenheid zal kunnen bieden. Thans bestaat geen aanleiding daarop vooruit te lopen.
5.4.
Glencore heeft aan haar verzoek onder B -kort gezegd- ten grondslag gelegd dat gelet op de stand waarin de hoofdzaak zich thans bevindt, het op de weg van de curatoren had gelegen hun (tot op heden wisselende) standpunt over de juridische status van het aluminium kenbaar te maken en nader te onderbouwen. Nu de curatoren zulks hebben nagelaten, handelen zij in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Met het onderhavige verzoek wenst Glencore te bewerkstelligen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en stellingen worden aangevoerd, zodat Glencore in staat wordt gesteld op de stellingen van de curatoren bij repliek in de hoofdzaak te kunnen reageren, aldus Glencore.
5.5.
De rechtbank wijst ook dit verzoek van Glencore af. Het is primair aan de curatoren om hun juridische standpunt in de hoofdzaak te bepalen en desgewenst op enig punt geen standpunt in te nemen. De rechtbank ziet in hetgeen tot op heden is aangevoerd dan ook geen aanleiding de curatoren op de voet van artikel 22 Rv te bevelen hun stellingen nader te toe te lichten. Dit laat echter onverlet dat een goede procesorde meebrengt dat partijen steeds gehouden zijn al hun standpunten en stellingen op een zodanig moment in de procedure aan te voeren dat de wederpartij in staat is daarop te reageren en dat dit onder omstandigheden ook kan meebrengen dat niet tijdig ingenomen standpunten of stellingen als tardief worden gepasseerd.
5.6.
proceskosten
Uit het vorenstaande volgt dat alle door Glencore in dit vonnis beoordeelde incidentele vorderingen en verzoeken zijn afgewezen. Gelet daarop zal de rechtbank:
A. Glencore veroordelen in de kosten aan de zijde van de curatoren begroot op in totaal € 2.260,= aan salaris advocaat (2 punten per incident x tarief II á € 452,=) in de incidenten ex artikel 843a Rv, 223 Rv en (1 punt x tarief II á € 452,=) in het incident ex artikel 22 Rv;
B. de proceskosten in het incident ex artikel 843a Rv ten aanzien van de (voorwaardelijke) tussenkomst aan de zijde van NB/ZSP en de reconventionele vordering van Glencore compenseren nu beide partijen in het ongelijk zijn gesteld, zodat ieder de eigen kost draagt;
C. NB/ZSP veroordelen in de kosten aan de zijde van de curatoren begroot op € 904,= aan salaris advocaat (2 punten x tarief II á € 452,=) in het incident ex 843a Rv ter zake de vordering in tussenkomst;
D. Glencore veroordelen in de kosten aan de zijde van NB/ZSP begroot op € 452,= aan salaris advocaat (1 punten x tarief II á € 452,=) in het incident ex 22 Rv;
E. de door de curatoren van Glencore en NB/ZSP gevorderde nakosten toewijzen als hierna in het dictum bepaald.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 843a Rv
6.1.
wijst het zijdens Glencore en NB/ZSP gevorderde af;
6.2.
veroordeelt Glencore in de proceskosten aan de zijde van de curatoren begroot op
€ 904,=;
6.3.
veroordeelt Glencore in de na dit vonnis aan de zijde van de curatoren ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Glecore niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.4.
veroordeelt NB/ZSP in de na dit vonnis aan de zijde van de curatoren ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en NB/ZSP niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.5.
compenseert de proceskosten tussen Glencore en NB/ZSP aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
in het incident ex artikel 223 Rv
6.6.
wijst het gevorderde af;
6.7.
veroordeelt Glencore in de proceskosten aan de zijde van de curatoren begroot op
€ 904,=;
in het incident ex artikel 22 Rv
6.8.
wijst het verzoek af;
6.9.
veroordeelt Glencore in de proceskosten aan de zijde van de curatoren begroot op
€ 452,=;
6.10.
veroordeelt Glencore in de proceskosten aan de zijde van NB/ZSP begroot op
€ 452,=;
in de hoofdzaak
6.11.
verwijst de zaak naar de rol van
8 oktober 2014voor conclusie van dupliek aan de zijde van NB/ZSP en de curatoren;
6.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: AvA