V. verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten.
Verzoeker stelt dat de arbeidsomstandigheden (objectief) buitensporig en ziekmakend waren mede gelet op het feit dat hij en zijn collega [naam collega] hierdoor zijn uitgevallen en dat om dezelfde reden (de gestelde onmogelijkheid te communiceren/de dialoog aan te gaan met de gemeentesecretaris) de voorzitter van de ondernemingsraad (OR) is opgestapt. Volgens verzoeker heeft verweerder zijn zorgplicht om te voorkomen dat een ambtenaar ziek wordt door de arbeidsomstandigheden geschonden, door niet te reageren op verzoeken tot verduidelijking van de werkzaamheden en door de eenheidsmanagers te laten "zwemmen" gedurende de oefenperiode. Verzoeker is overspannen geraakt en heeft hierdoor kosten moeten maken, zoals zijn eigen risico en reiskosten. Tevens is sprake van immateriële schade in verband met gederfde levensvreugde die volgens verzoeker dient te worden begroot op € 5.000,-.
Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat de gemeentesecretaris hem tijdens het gesprek op 12 april 2018 heeft medegedeeld dat er een reorganisatieontslag voor hem zou worden voorbereid omdat uit een evaluatie naar voren zou zijn gekomen dat hij volgens de teamleiders niet geschikt zou zijn voor de functie van concernmanager. Deze mededeling kwam voor verzoeker als een donderslag bij heldere hemel. Verzoeker heeft hierbij aangegeven dat hij nimmer opmerkingen heeft gehad over zijn functioneren en dat er bovendien geen formele beoordeling zou plaatsvinden over de proefperiode als concernmanager. Overigens had, indien en voor zover verweerder al mocht oordelen dat verzoeker te kort zou zijn geschoten in zijn functioneren, dit met hem besproken moeten worden en had hem de kans gegeven moeten worden zich te verbeteren, althans op zijn minst om hierop te reageren. Bovenal is de mededeling over het reorganisatieontslag prematuur aangezien de hele procedure nog moet worden doorlopen en er geen appellabel besluit aan ten grondslag ligt. Ook het evaluatierapport waarop de gemeentesecretaris zich heeft gebaseerd, schiet te kort zoals ook de OR heeft geconstateerd in de brief van
17 juli 2018.
Verzoeker heeft tevens aangevoerd dat er over de interne en externe communicatie niets gemeld is en dat hij dan ook zeer onaangenaam verrast was door de berichten over dit onderwerp op het intranet van [datum], dat door alle ambtenaren van de gemeente Assen is in te zien, en in de krant van 9 mei 2018, die voor iedereen op internet te vinden is. Verzoeker heeft hierbij voorts aangegeven dat de mededeling in het artikel op intranet dat hij niet terug zal keren in de functie van concernmanager, welke mededeling door de gemeentesecretaris ook besproken is tijdens een maandelijkse bijeenkomst voor werknemers van de gemeente Assen, prematuur is en dat hieraan geen appellabel besluit ten grondslag ligt. Bovendien is hiermee volgens verzoeker het risico aanvaard dat dit bericht naar buiten gelekt zou worden, hetgeen ook is gebeurd. Uit niets blijkt dat verweerder heeft getracht verzoekers belangen te beschermen, waarbij verzoeker aangeeft dat hem genoegzaam bekend is dat de betreffende journalist altijd wel bereid is om in overleg een artikel niet of in een ander vorm te plaatsen. Naar de mening van verzoeker heeft verweerder niet zijn verantwoordelijkheid hierin genomen. Verzoeker wijst er voorts op dat hij in de berichten met naam en toenaam genoemd is en dat deze privacygevoelige informatie bevatten. Volgens verzoeker moet deze vanuit de gemeente zijn gelekt en is verweerder te kort geschoten in zijn zorgplicht om dit te voorkomen. Naar de mening van verzoeker is zijn privacy geschonden en zijn gezag, draagvlak, reputatie, eer en goede naam ernstig geschaad. Volgens verzoeker dient de immateriële schade op dit punt te worden begroot op € 8.000,-.
Verder geeft verzoeker aan dat zijn aanstelling onhoudbaar lijkt te zijn geworden en dat zijn kansen op de arbeidsmarkt zijn afgenomen. Daarnaast brengt verzoeker naar voren dat zijn gezondheidstoestand ten tijde van de mededeling tijdens het gesprek met de gemeentesecretaris en van de artikelen op intranet en in de krant broos was, hij was arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten, en dat men wist en/of behoorde te weten dat een en ander een negatief effect zou hebben op zijn gezondheid en herstel.
Verzoeker vordert tevens dat een rectificatie van het bericht van 24 april 2018 wordt geplaatst op het intranet van de gemeente Assen en dat deze rectificatie ook dient te worden verstrekt aan de krant.
10. In reactie hierop heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat de verzoeken van verzoeker dienen te worden afgewezen. Verweerder is van mening dat hij voldaan heeft aan zijn zorgplicht, dat geen sprake is van een normschending en dat hij niet heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap. Volgens verweerder heeft verzoeker ook geen schade geleden, althans kan deze schade in redelijkheid niet voor rekening en risico van verweerder komen. Verweerder heeft een en ander als volgt nader toegelicht.
Ten tijde van het indienen van het verzoek door verzoeker was er geen sprake van definitieve besluitvorming tot een organisatiewijziging en/of boven formatief verklaring. Dit maakt dat verweerder verzoekers standpunt, dat zijn aanstelling toentertijd al onhoudbaar was geworden dan wel dat hij geen of minder rechtsbescherming genoot, niet deelt. Verzoeker heeft met betrekking tot de organisatiewijziging alle (rechtspositionele) waarborgen kunnen benutten en heeft deze ook benut. Verzoeker heeft zijn zienswijze kenbaar kunnen maken met betrekking tot de organisatiewijziging en tegen het voornemen tot boven formatief verklaring en heeft bezwaar ingediend tegen het besluit tot organisatiewijziging en de boventallig verklaring.
Volgens verweerder valt de mededeling van de gemeentesecretaris tijdens het informele gesprek op 12 april 2018 dat hij meende dat verzoeker niet geschikt was om in het nieuwe besturingsmodel als concernmanager te fungeren, welke mededeling de gemeentesecretaris direct na het voornemen tot organisatiewijziging heeft gedaan uit oogpunt van transparantie en zorgvuldigheid, niet te kwalificeren als een handeling of besluit met rechtspositionele gevolgen. Verzoeker heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn belangstelling voor de functie van concernmanager kenbaar te maken. Vervolgens is door een onafhankelijke plaatsingscommissie onderzocht of verzoeker hiervoor in aanmerking kwam. Het oordeel van deze commissie was helaas voor verzoeker negatief. Bij besluit van 13 december 2018 heeft de gemeentesecretaris/algemeen directeur namens verweerder bepaald dat de keus voor de functie van concernmanager helaas niet op verzoeker is gevallen. Verzoeker heeft ook tegen dit besluit bezwaar ingediend.
De gemeentesecretaris heeft - eveneens uit overwegingen van transparantie en zorgvuldigheid - gemeend de organisatie met een intranetbericht te informeren, juist om te voorkomen dat er misverstanden of onjuiste berichtgeving zouden ontstaan. Volgens verweerder is niet onrechtmatig gehandeld met de plaatsing van de mededeling op intranet. Naar de mening van verweerder kan van een rectificatie dan ook geen sprake zijn. Bovendien is dit volgens verweerder een gepasseerd station nu de plaatsingsadvies-commissie inmiddels heeft bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de functie van concernmanager.
Volgens verweerder heeft verzoeker geen schade opgelopen door de mededeling op intranet. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat er ten tijde van het indienen van het verzoekschrift nog geen sprake was van (definitieve) besluitvorming van verweerder. Volgens verweerder bestaat er ook geen causaal verband tussen de gestelde schade en geschonden normstelling. Verweerder ziet niet in dat sprake zou zijn van een aantasting van de eer en goede naam van verzoeker. Daarnaast is voor verweerder niet duidelijk welke schadecomponenten verzoeker in dit kader aanvoert.
Ten aanzien van het artikel in het [naam krant] brengt verweerder naar voren dat wordt betreurd dat dit artikel in de krant is verschenen en dat verzoeker hierin genoemd is. Verweerder heeft echter geen enkele bemoeienis gehad met de totstandkoming, het plaatsen, of de inhoud van dit krantenartikel. Verweerder heeft geen enkele medewerking verleend aan het artikel, juist om de privacy van verzoeker te waarborgen. De gevolgen van het artikel kunnen volgens verweerder dan ook niet aan hem worden toegerekend en (ook) niet in redelijkheid voor zijn rekening en risico komen. Naar de mening van verweerder kan er derhalve geen sprake zijn een schadevergoeding en/of rectificatie. Verweerder beschikt ook niet over de mogelijkheid tot rectificatie van het krantenartikel. Dit ligt buiten zijn beïnvloedingssfeer. Verweerder merkt op dat verzoeker ook zelf bij de betreffende journalist c.q. de redactie van het [naam krant] een verzoek tot rectificatie had kunnen indienen.
De rechtbank overweegt als volgt.
11. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Ingevolge artikel 8:89, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt.
Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
Ingevolge het tweede lid vraagt de belanghebbende ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb - voor zover hier van belang - wordt met een besluit gelijk gesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is.
12. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van verzoeker om schadevergoeding betrekking heeft op drie punten waarop verweerder volgens verzoeker ten aanzien van hem onrechtmatig heeft gehandeld, te weten:
- ziekmakende arbeidsomstandigheden;
- de berichtgeving op Intranet en de daaropvolgende berichten tijdens de maandelijkse bijeenkomst met medewerkers;
- het artikel in het [naam krant].
De gestelde schade kan, zo stelt de rechtbank vast, worden herleid tot een 'andere onrechtmatige handeling' van een bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid en d, van de Awb. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Ook is voldaan aan de in titel 8.4 genoemde formaliteiten.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet voor de beantwoording van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:265. 14. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of verweerder onrechtmatig heeft gehandeld.
15. Volgens vaste rechtspraak heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3010. 16. De CRvB acht een bestuursorgaan eveneens gehouden tot vergoeding aan de ambtenaar van de schade die een gevolg is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen optreden van een ander indien deze schade is veroorzaakt door een als een onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan of van een ander tot de betrokken rechtspersoon behorend bestuursorgaan werkzame persoon, indien de kans op de fout is vergroot door de taakopdracht aan die persoon en indien dat bestuursorgaan of een ander tot bedoelde rechtspersoon behorend bestuursorgaan zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD6369. 17. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het optreden van de gemeentesecretaris/algemeen directeur aan verweerder is toe te rekenen.
18. De zorgplicht van de werkgever strekt zich mede uit tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. De zorgplicht kan echter niet zo ruim worden opgevat dat van de werkgever wordt verlangd op voorhand bescherming te bieden tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in eerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden -objectief bezien- een buitensporig karakter dragen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:930. 19. In casu stelt verzoeker dat sprake is van psychische schade als gevolg van de werkomstandigheden tijdens de proeffase. Verzoeker stelt in deze situatie overspannen te zijn geraakt. Hij stelt in dit verband dat de gemoederen tijdens de proefperiode hoog zijn opgelopen, dat de werkdruk te hoog was, dat de communicatie met de gemeentesecretaris stroef verliep, dat het lastig was contact te leggen en dat de gemeentesecretaris ernstig te kort is geschoten in de begeleiding c.q coaching, dat er een angstcultuur werd gecreëerd en dat de gemeentesecretaris niet voor zijn mensen is gaan staan op de momenten dat dat nodig was. Zo was tijdens de proefperiode niets formeel vastgelegd, was het volgens verzoeker bij veel aangelegenheden onduidelijk wie verantwoordelijk was of wie het voortouw moest nemen en liet de gemeentesecretaris de mensen "zwemmen". Verzoeker is door de werkomstandigheden vastgelopen en heeft zich hierdoor ziek moeten melden wegens psychische klachten. Volgens verzoeker heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid gelegen is in de arbeidsomstandigheden.
De door verzoeker gestelde feiten vormen naar het oordeel van de rechtbank geen buitensporige omstandigheden zoals hierboven bedoeld. Er werd bij verweerder een nieuwe manier van werken uitgeprobeerd, hetgeen de nodige onduidelijkheden en fricties veroorzaakte. Verzoeker voelde zich sterk verantwoordelijk voor het goede verloop van de dagelijkse gang van zaken op de werkvloer en heeft om die reden veel taken op zich genomen. Het resultaat daarvan was echter, zo begrijpt de rechtbank, weinig bevredigend als gevolg van buiten de macht van verzoeker liggende omstandigheden. De proeffase heeft circa een jaar geduurd. Daarna is deze geëvalueerd en is de organisatie van verweerder aangepast. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook het feit dat verzoeker een ervaren manager is, waarvan mag worden verwacht dat hij kan omgaan met een zeker mate van organisatorische chaos. Dat de voorzitter van de OR is vertrokken en een andere ervaren manager zich ook ziek heeft gemeld is onvoldoende om tot een ander oordeel hierover te kunnen komen.
20. Verweerder is dan ook niet schadeplichtig jegens verzoeker op grond van een schending van de zorgplicht.
21. De berichtgeving via intranet van de gemeente op [datum] levert naar het oordeel van de rechtbank wel onrechtmatig handelen van verweerder op. In het bericht wordt vermeld dat verzoeker niet benoembaar is voor de nieuwe functie van concernmanager gelet op de eisen die aan de geschiktheid voor deze functie worden gesteld. Hiermee werd vooruitgelopen op zowel de bekendmaking van de uitkomst van de formele evaluatie van de proeffase als op de procedure die zou worden gevolgd voor de benoeming van de concernmanagers door de plaatsingscommissie. Het betreft een bericht met een ten aanzien van verzoeker negatieve strekking, met een groot bereik: het was voor alle ambtenaren van de gemeente in te zien. Deze berichtgeving stelde niet alleen verzoeker in een negatief daglicht, maar kon ook nadelige gevolgen hebben voor zijn (rechts)positie, bijvoorbeeld doordat ze invloed had op het verloop van de procedure bij de plaatsingscommissie. Verweerder heeft ook geen overtuigende redenen kunnen geven voor de mededelingen. Dat er onder de ambtenaren veel wordt gepraat en het daarom van belang is dat de leiding transparant te werk gaat, maakte in elk geval niet dat een bericht met deze inhoud op het intranet moest worden geplaatst. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat berichtgeving met een andere inhoud, waarbij niet op voorhand werd ingegaan op de geschiktheid van bepaalde personen voor bepaalde functies, niet ook mogelijk was. De berichtgeving tast hiermee (onnodig) de eer en goede naam aan van verzoeker (artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Ten aanzien van de mededelingen die over het niet benoembaar/geschikt zijn van verzoeker voor de nieuwe functie zijn gedaan in de voor iedere ambtenaar van de gemeente Assen toegankelijke maandelijkse bijeenkomst geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde.
22. De publicatie in het [naam krant] van 9 mei 2018 levert geen onrechtmatig handelen van verweerder op. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de publicatie te wijten is aan verweerders schuld of aan een oorzaak die krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:162, derde lid, van het BW). Daargelaten dat het onduidelijk is of de krant haar informatie heeft verkregen via de mededelingen van verweerder, is het (uitsluitend) de krant die heeft besloten om het artikel te plaatsen.
23. De slotsom is dat verweerder op één punt onrechtmatig jegens verzoeker heeft gehandeld. Daarmee is verweerder gehouden de schade van verweerder die het gevolg hiervan is te vergoeden, voor zover hem die schade kan worden toegerekend.
Daarbij geldt dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit of die handeling dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit of de daarmee gelijk te stellen handeling kunnen worden toegerekend (zie artikel 6:98 van het BW en onder meer de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018: 1951).
24. De rechtbank is niet gebleken dat verzoeker ten gevolge van de berichtgeving op intranet materiële schade lijdt die voor vergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb in aanmerking komt. Zo heeft verzoeker ter zitting desgevraagd aangegeven dat op dit moment nog niet concreet is wat de schade is. Gelet op het feit dat de schade in dit stadium niet kan worden geconcretiseerd ziet de rechtbank geen aanleiding om verzoeker in de gelegenheid te stellen de gestelde materiële schade nader te onderbouwen.
25. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. In het licht hiervan is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door het onrechtmatig genomen besluit. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4186. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen grond voor een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van
27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1337, en de uitspraak van de CRVB van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:930). Er is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om aan te nemen dat verzoekers eer en goede naam door de berichtgeving op intranet dusdanig is aangetast dat dit zich zou moeten vertalen in een financiële vergoeding. Daarnaast is met de constatering van de rechtbank dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld ook reeds een herstel van de eer en goede naam gegeven. Betaling van een (voorschot) op de schadevergoeding wordt dan ook afgewezen. De bestuursrechter is in dit geval exclusief bevoegd om op grond van titel 8.4 van de Awb een verzoek tot schadevergoeding te beoordelen. Voor zover het verzoek betrekking heeft op een verklaring voor recht met een verwijzing naar, zo begrijpt de rechtbank, de civiele schadestaatprocedure, kan deze dan ook niet worden toegewezen. Voor toewijzing van de verzochte rectificatie biedt titel 8.4 van de Awb evenmin een grondslag.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).