ECLI:NL:HR:2001:AB1337
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding wegens aantasting van eer en goede naam in familierelatie
In deze zaak heeft eiseres, de moeder van verweerder, een schadevergoeding gevorderd wegens aantasting van haar eer en goede naam door uitlatingen van verweerder. De vordering is ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam, die deze op 17 december 1997 heeft afgewezen. Eiseres heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 20 mei 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiseres heeft daarna cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 27 april 2001 uitspraak heeft gedaan.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitlatingen van verweerder onrechtmatig zijn jegens eiseres, maar dat er onvoldoende grond is om een schadevergoeding toe te kennen. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar artikel 6:106 BW, dat bepaalt dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding in geval van niet-vermogensschade, mits de aansprakelijke persoon het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen of indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank en het Hof terecht hebben geoordeeld dat de uitlatingen van verweerder de eer en goede naam van eiseres aantasten, maar dat er in dit geval onvoldoende feitelijke grond is aangevoerd om een schadevergoeding toe te kennen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.