Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 21 januari 2016;
- de mondelinge behandeling van 29 januari 2016 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties en pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
is een novum waardoor voornoemde overweging van de voorzieningenrechter door de feiten is ingehaald. Immers, op 7 mei 2014 is door gedaagden in
omschrijven dan geen sprake is van auteursrechten inbreuk. Niets is minder waar.
de vordering van [gedaagde] tot een verbod van publicatie van hoofdstuk 4 van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren van hoofdstuk 4 van dit boek is afgewezen
3.De vordering
4.Het geschil en de beoordeling daarvan
Verbeurde maximaal opgelegde dwangsommen ter zake van het vonnis in eerste aanleg en het arrest, tot en met heden". Vanaf het moment van betekening van het arrest van 23 maart 2015 tot aan het moment van beslaglegging op 13 juli 2015 waren er nog geen 200 dagen verstreken, zodat in zoverre van "verbeurde maximaal opgelegde dwangsommen, tot en met heden" naar aanleiding van het arrest van 17 maart 2015 ten tijde van de beslaglegging geen sprake kan zijn geweest. Uit de aan de beslaglegging voorafgaande brieven van (de advocaat van) [gedaagde] aan de toenmalige advocaat van [eiser] (zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 2.7. en 2.9.) kan evenmin worden afgeleid dat het door [gedaagde] geïnde bedrag aan verbeurde dwangsommen mede voortvloeit uit de veroordeling onder 4.2 van het arrest van 17 maart 2015. In de brief van 18 maart 2015 heeft (de advocaat van) [gedaagde] slechts gewezen op de veroordeling onder 5.2 van het vonnis in kort geding van 18 december 2013 en de ten gevolge van de niet nakoming van die veroordeling verbeurde dwangsommen groot € 200.000,00, waarvan [gedaagde] een bedrag van € 193.739,36 betaald wenste te zien, in verband met de in appel vernietigde proceskostenveroordeling in eerste aanleg. In de brief van 4 mei 2015 wordt [eiser] nogmaals gesommeerd om laatstgenoemd bedrag aan [gedaagde] te betalen. Voorts heeft (de advocaat van) [gedaagde] in de brief van 4 mei 2015 aan (de toenmalige advocaat van) [eiser] meegedeeld dat [eiser] opnieuw dwangsommen aan het verbeuren is, omdat nog niet alle bestaande boeken zijn vernietigd, maar van een maximum aan verbeurde dwangsommen ter zake van die veroordeling was toen geen sprake. Gelet daarop acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de verwijzing naar de maximaal opgelegde dwangsommen ter zake van het arrest van 17 maart 2015 zoals genoemd in het beslagexploot van 13 juli 2015, slechts betrekking heeft op het deel van het arrest waarin de veroordelingen uit het vonnis in kort geding van 18 december 2013 zijn bekrachtigd. Voor zover dit anders door [gedaagde] was bedoeld had het op haar weg gelegen om de inhoud van het betalingsbevel duidelijker te formuleren. Het voorgaande brengt met zich dat de voorzieningenrechter voor het antwoord op de vraag of de geïnde dwangsommen inmiddels zijn verjaard, de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van 18 december 2013 en het nadien door het arrest van het gerechtshof Amsterdam bekrachtigde deel van dit vonnis, tot uitgangspunt neemt.