6.4Het laatst overgebleven vergelijkingsperceel gelegen aan het [D-diep #] te [C] is geleverd op 30 juni 2014. Ook van dit vergelijkingsperceel is de datum van de koopovereenkomst niet bekend. Gelet op de leveringsdatum, zou de verkoopdatum ná de bij 6.3 bedoelde momenten van bekendmaking en bewustwording van het risico op (zware) aardbevingen kunnen zijn gelegen. Indien hier al van uit kan worden gegaan, heeft verweerder echter met dit vergelijkingsperceel niet de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak aannemelijk gemaakt. De oppervlakte van (de verschillende deelobjectgegevens van) dit vergelijkingsperceel wijkt naar het oordeel van de rechtbank teveel af van eisers onroerende zaak, terwijl verweerder niet, althans onvoldoende, inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot waarden van de verschillende deelobjectgegevens van dit vergelijkingsperceel is gekomen en deze heeft herleid tot de waarde voor eisers onroerende zaak. Voor zover de aan de deelobjectgegevens toegekende waarden zijn geschat op basis van een dergelijke uitsplitsing van deelobjectgegevens van de andere vier vergelijkingspercelen, kent de rechtbank zeker geen gewicht toe aan deze schatting. Zoals partijen eenparig hebben gesteld, waarin de rechtbank hen volgt, zijn deze andere vier vergelijkingspercelen immers niet bruikbaar ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak, zeker nu de data van de desbetreffende koopovereenkomsten niet bekend zijn, dan wel (vermoedelijk) zelfs liggen vóór de aardbeving van 16 augustus 2012. De enkele verwijzing naar het verschil in grootte tussen eisers onroerende zaak en het vergelijkingsperceel gelegen aan het [D-diep #] te [C] ter rechtvaardiging van het verschil tussen de voor eisers onroerende zaak beschikte waarde van € 315.000 en de voor dit vergelijkingsperceel gerealiseerde transactieprijs van € 240.000 acht de rechtbank een te grove onderbouwing van de waardevaststelling.
7. Nu verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, moet de rechtbank beoordelen of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Eiser verwijst ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde naar een door hem ingeschakelde taxateur ( [taxateur] ) opgemaakt taxatierapport. De in dit rapport getaxeerde waarde heeft eveneens betrekking op [a-straat #1] te [B] , terwijl de tot de onroerende zaak behorende woning niet bij deze taxatie is betrokken. Aldus is in wezen maar een gedeelte van de onroerende zaak getaxeerd. Daarnaast bevat dit taxatierapport geen vergelijkende marktgegevens, zodat op geen enkele wijze duidelijk is geworden hoe de taxateur tot zijn getaxeerde waarde is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser met het door hem ingebrachte taxatierapport er evenmin in is geslaagd de door hem voorgestane waarde aannemelijk te maken.
8. Nu beide partijen de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank stelt de waarde, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, schattenderwijs vast op een bedrag van € 300.000 Hierbij heeft de rechtbank, in het voordeel van eiser, de door verweerder beleidsmatig toegepaste aftrek ter grootte van de kosten die zullen zijn gemoeid met het herstel van de zichtbare fysieke schade (zie bij 4.7) mede in aanmerking genomen.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de waarde tot een bedrag van € 300.000.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.484 (voor de bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246; voor de beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1). Daarnaast komen de door eiser gemaakte taxatiekosten voor een bedrag van € 314,60 (4 uur maal € 65 per uur vermeerderd met BTW) voor vergoeding in aanmerking.