7.3De rechtbank overweegt dat de in de waardematrix van verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de waardepeildatum vormen. De rechtbank acht deze vergelijkingsobjecten wat type, bouwjaar, uitstraling, onderhoud, kwaliteit en ligging betreft voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak. De rechtbank overweegt verder dat de uitstraling, het onderhoud en de kwaliteit/luxe van de onroerende zaak in de waardematrix ten opzichte van de vergelijkingsobjecten is gewaardeerd als matig (factor 2). Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat verweerder voor de onroerende zaak een kubieke meterprijs heeft gehanteerd die € 63 lager ligt dan de kubieke meterprijs van vergelijkbare woningen waarvan de uitstraling, het onderhoud, de kwaliteit en de ligging als gemiddeld (factor 3) is gewaardeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder tegenover het taxatierapport en de waardematrix van eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de waardevaststelling voldoende rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de onroerende zaak. Gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd over de wijze waarop hij rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van asbest alsmede gelet op de in de matrix opgenomen waarde voor de bijgebouwen in vergelijking met die van de waarde van de bijgebouwen van de vergelijkingsobjecten, acht de rechtbank ook aannemelijk dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de schuren asbest bevatten.
Beoordeling door eiser bepleite waarde
8. Zoals volgt uit hetgeen bij 6.7 is overwogen, heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Dit brengt mee dat de rechtbank nu moet beoordelen of eiser de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Eiser verwijst ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde naar het door zijn taxateur opgemaakte taxatierapport alsmede de door zijn taxateur opgemaakte waardematrix, waarin één vergelijkingsperceel is opgenomen dat ná 16 augustus 2012 is verkocht. Echter, dit vergelijkingsperceel is gebouwd in 1926, terwijl de onroerende zaak in 1963 is gebouwd. De rechtbank acht dit vergelijkingsperceel daarom niet bruikbaar ter bepaling van de waarde van de onroerende zaak. Van de overige vergelijkingspercelen zijn de transactieprijzen vóór 16 augustus 2012 tot stand gekomen. Deze transactieprijzen zijn in eisers waardematrix gecorrigeerd met van de NVM afkomstig percentages (zie bij 6.1.1 en 6.1.2). Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat de gemeente Eemsmond, anders dan bijvoorbeeld de gemeenten De Marne en Delfzijl, niet in een zogenaamd krimpgebied is gelegen en jonge mensen in deze gemeente willen blijven wonen. Hiertegenover heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door zijn taxateur gehanteerde percentages van de NVM, die betrekking zouden hebben op de waardedaling van alle in geheel Noordoost-Nederland verkochte woningen, zonder meer van toepassing zijn op de woningmarkt in de gemeente Eemsmond. Reeds hierom acht de rechtbank de door eiser bepleite waarde niet aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser er evenmin in is geslaagd de door hem voorgestane waarde aannemelijk te maken.
9. Nu beide partijen de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, is het aan de rechtbank om de waarde vast te stellen. De rechtbank zal voor de uitvoeringspraktijk inzicht geven in de wijze waarop zij voor de waardepeildatum 1 januari 2012 schattenderwijs tot de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak zal komen. De rechtbank zal voor het imago-effect en de onzekerheid over de vergoeding van de kosten voor het aardbevingsbestendig maken van de woning een forfaitaire aftrek verlenen in de orde van grootte van 10% van de waarde, voor zover verweerder met deze elementen bij de waardevaststelling geen rekening heeft gehouden. Voor de rompslompschade zal de rechtbank een forfaitaire aftrek toepassen van € 2.500. Gelet hierop stelt de rechtbank in deze zaak de waarde van de onroerende zaak schattenderwijs vast op een bedrag van afgerond € 253.000.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de waarde tot een bedrag van € 253.000.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.958 (voor de bezwaarfase: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244; voor de beroepsfase: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen op de zittingen, nu op beide zittingen de zaak integraal is behandeld, met een waarde per punt van € 490, wegingsfactor 1). Daarnaast komen de door eiser gemaakte taxatiekosten voor een bedrag van € 242 (4 uur maal € 50 per uur vermeerderd met BTW) alsmede een bedrag van € 60,50 voor de aanwezigheid van de taxateur bij de zitting (1 uur x € 50 vermeerderd met BTW) voor vergoeding in aanmerking.