Geschil6. In geschil is of het beroep ongegrond moet worden verklaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (hierna: omkering van de bewijslast), of het biww en het bijdrage-inkomen terecht zijn bepaald op € 19.000, of verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden, of de verzuimboete terecht is opgelegd en of de belastingrente terecht in rekening is gebracht.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan haar geen aangiftebiljet is uitgereikt, zodat zij niet gehouden was aangifte te doen. Evenmin heeft zij de herinnering en de aanmaning ontvangen. Het door verweerder gebruikte toezendadres was, aldus nog steeds eiseres, niet door haar opgegeven, maar zonder haar toestemming door haar voormalige boekhouder, [naam 3] (hierna: de boekhouder). Dit betekent dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard en dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd. Verder betoogt eiseres dat verweerder de schatting van haar inkomen ondeugdelijk heeft gemotiveerd en de belastingrente ten onrechte in rekening heeft gebracht. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft eiseres – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de opbrengsten van haar werkzaamheden als sekswerker slechts € 9.769 bedroegen en verweerder geen rekening heeft gehouden met de kosten die zij heeft gemaakt, waaronder met name de huur van € 8.775 die zij moest betalen voor het pand waarin zij werkzaam was en de vergoedingen die zij betaalde aan de boekhouder. Verder meent eiseres dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Pas na de ingebrekestelling kwam verweerder met vragen en daarom is het besluit onzorgvuldig genomen en zijn de belangen van eiseres niet in acht genomen.
8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de belastingaanslagen, tot vernietiging van de boetebeschikking en de rentebeschikkingen en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten van het bezwaar en het beroep.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel niet zijn geschonden en de verzuimboete en de belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en in rekening gebracht. Verweerder heeft daarvoor – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat van eiseres geen woonadres bekend was, maar uit een reactie van eiseres op een brief van verweerder blijkt dat zij van het toezendadres op de hoogte was. De herinnering en de aanmaning zijn terecht naar dat adres gestuurd. Uit het voorgaande volgt volgens verweerder dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan en daarom omkering van de bewijslast geldt. De schatting van het inkomen van eiseres op € 19.000 is volgens verweerder redelijk, omdat zij voor de omzetbelasting een omzet over 2019 heeft aangegeven van € 16.957 en haar banktegoeden over dat jaar met slechts € 30 zijn afgenomen, zodat zij, om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud, meer inkomen moet hebben gehad dan het door eiseres aangegeven verzamelinkomen van € 994, waarvoor ook geen nadere bewijsstukken zijn ingediend. Uit de informatie waarover verweerder beschikt blijkt volgens hem ook niet dat eiseres samenwoonde met een partner of dat zij door een ander werd onderhouden. Eiseres was ten slotte werkzaam in een branche waar veel geld verdiend kan worden.
Aangaande het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft verweerder aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd en de gemachtigde voor de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid was gesteld het bezwaar mondeling toe te lichten en na het hoorgesprek nog in de gelegenheid was gesteld nadere informatie te verstrekken. Aangaande de verzuimboete en de belastingrente heeft verweerder aangevoerd dat eiseres niet binnen de daartoe gestelde termijn aangifte heeft gedaan, dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld of van verzachtende omstandigheden en de bedragen van de verzuimboete en de belastingrente conform de wettelijke regels zijn vastgesteld.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Aanslagtermijn
11. Voor zover eiseres zich in haar nader stuk erop heeft willen beroepen dat de aanslagen niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bedoelde termijn zijn vastgesteld, faalt die beroepsgrond reeds omdat eiseres binnen die termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen.
Omkering bewijslast en redelijke schatting
12. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awr is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte daartoe verplicht. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Awr moet de aangifte worden gedaan binnen de daarvoor door de inspecteur gestelde termijn.
13. Wordt de vereiste aangifte niet gedaan, dan wordt op grond van artikel 25, derde lid, van de Awr een tegen de aanslag gemaakt bezwaar ongegrond verklaard en wordt op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr, het daartegen ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard, tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslag en de uitspraak op bezwaar onjuist zijn. In een geval als het onderhavige, waarin de inspecteur ambtshalve aanslagen heeft opgelegd, is daartoe vereist dat de belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangifte, hij de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en hij evenmin heeft gebruikgemaakt van de hem op de voet van artikel 9, derde lid, van de Awr geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn (zie HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675, r.o. 2.2). 14. Gelet op de onder 2 vermelde feiten en op hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, moet bij de beoordeling of in dit geval sprake is van omkering van de bewijslast worden onderzocht of de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning naar het juiste adres zijn gestuurd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat die zijn gestuurd naar het adres [adres 2] [#] te [plaats] en dat ze ook op dat adres zijn ontvangen. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat zij niet wist dat zij aangifte moest doen omdat het genoemde adres niet door haar als verplicht toezendadres was opgegeven, maar zonder haar instemming door de boekhouder. Verweerder heeft op zijn beurt aangevoerd dat eiseres heeft gereageerd op een brief van verweerder aan dat adres over een door eiseres opgegeven bankrekeningnummer. Deze reactie behoort in kopie tot de gedingstukken en is gedagtekend 21 juli 2020. Verder heeft verweerder erop gewezen dat de (huidige) gemachtigde tijdig bezwaar kon maken tegen de aanslagen, hetgeen impliceert dat de boekhouder wel degelijk in contact stond met eiseres en haar ook informeerde over de door hem ontvangen brieven.
15. De rechtbank overweegt dat eiseres onder meer heeft aangevoerd dat zij de boekhouder betaalde voor het verzorgen van de administratie. Uit de stukken van het geding maakt de rechtbank op dat de werkzaamheden van de boekhouder in de praktijk in ieder geval mede inhielden dat de boekhouder voor eiseres aangifte omzetbelasting deed en dat hij voor haar verzoeken deed om uitstel voor het doen van aangifte inkomstenbelasting, om toepassing van de kleineondernemersregeling in de omzetbelasting en om uitstel van betaling voor diverse belastingmiddelen waaronder de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. Verweerder heeft verder toegelicht dat de registratie van een verplicht toezendadres door een derde in een geval als het onderhavige, waarin van de belastingplichtige geen woonadres bekend is, alleen werd toegestaan indien een ondertekende machtiging werd overgelegd. Onder die omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat de boekhouder gemachtigd was om de fiscale zaken van eiseres te regelen en dat die machtiging zich mede ertoe uitstrekte aan de Belastingdienst een verplicht verzendadres op te geven, te weten zijn eigen vestigingsadres, zodat verweerder terecht de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning naar dat adres heeft verzonden. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres, met de toezending van de uitnodiging tot het doen van aangifte naar dit adres, op behoorlijke wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte en daarmee was zij ook gehouden binnen de daartoe gestelde termijn aangifte te doen. Nu vaststaat dat niet binnen de gestelde termijn een aangifte is ingediend, ook niet nadat eiseres daaraan op behoorlijke wijze was herinnerd en daartoe op behoorlijke wijze was aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan met als gevolg dat de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
16. Dat eiseres, nadat de aanslagen waren vastgesteld alsnog aangifte heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder kon met dat aangiftebiljet immers geen rekening meer houden bij de aanslagregeling (zie HR 23 december 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY0549). 17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd, niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Hoewel de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de door haar genoemde kosten voor huur en administratie, die met facturen zijn onderbouwd, heeft zij haar opbrengsten slechts onderbouwd met een ongedateerd, summier gespecificeerd kasboek over de maanden april tot en met juni 2019. Dat kasboek valt niet te controleren en laat de mogelijkheid open dat zij in de overige maanden van 2019 ook inkomen heeft genoten. Haar onderneming heeft immers het gehele jaar 2019 in het handelsregister ingeschreven gestaan. Eiseres heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat het door haar in 2019 genoten netto inkomen lager was dan € 19.000.
18. Dit neemt niet weg dat een aanslag bij omkering en verzwaring van de bewijslast niet naar willekeur mag worden vastgesteld, doch moet berusten op een redelijke schatting van de inkomsten (zie HR 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486, r.o. 3.3). In de onder 3 genoemde aangifte heeft eiseres een netto resultaat aangegeven van € 994. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld heeft eiseres voor de heffing van omzetbelasting over het jaar 2019 een omzet aangegeven van € 16.957 en zijn de banktegoeden van eiseres in dat jaar met € 30 afgenomen. Naar verweerder heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht kan eiseres niet in haar levensonderhoud hebben voorzien met het door haar aangegeven inkomen van € 994. Dat zij gebruikmaakte van (gratis) verstrekte voedselpakketten en zij voor een verblijfplaats een beroep deed op vriendinnen, acht de rechtbank niet overtuigend aangetoond tegenover de betwisting door verweerder dat eiseres samenwoonde met een partner of dat zij door een ander werd onderhouden. Zij moet dus (bij gebreke van noemenswaardig vermogen) ander inkomen hebben genoten. Verder heeft eiseres geen afdoende verklaring gegeven voor het verschil tussen de opbrengsten die zij heeft aangegeven voor de IB/PVV en de omzet die zij heeft aangegeven voor de omzetbelasting. Dat hier sprake is geweest van een schrijffout, zoals eiseres heeft gesteld, acht de rechtbank zonder nadere toelichting onaannemelijk. Eiseres heeft aangevoerd dat bij het bepalen van het resultaat nog rekening moet worden gehouden met de kosten. Ter zitting heeft verweerder daarover aangevoerd dat het bedrag van € 19.000 het geschatte nettoresultaat is. Het is volgens verweerder aannemelijk dat eiseres kosten heeft gemaakt, maar het is niet aannemelijk dat het nettoresultaat beduidend lager is geweest dan € 19.000. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het inkomen van eiseres in redelijkheid kon schatten op € 19.000. De aanslagen zijn daarom niet naar een te hoog biww of een te hoog bijdrage-inkomen vastgesteld. Het zorgvuldigheidsbeginsel
19. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Volgens eiseres is daar in dit geval niet aan voldaan omdat verweerder pas na de ingebrekestelling met vragen kwam. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Door de ingebrekestelling moest verweerder met spoed een uitspraak doen en moest hij dat doen met de gegevens die hij op dat moment ter beschikking had. Het enige waarover verweerder op dat moment beschikte was de alsnog ingediende aangifte met daarin alleen de vermelding van een resultaat uit overige werkzaamheden van € 944. Naar het oordeel van de rechtbank is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel daarom geen sprake.
20. Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient een uitspraak op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Volgens eiseres voldoet de onderhavige uitspraak op bezwaar daar niet aan. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. In de uitspraak op bezwaar is met een tekst van meer dan vier bladzijden duidelijk en uitvoerig uiteengezet waarom verweerder het bezwaar afwees. De uitspraak is hiermee meer dan voldoende gemotiveerd. Dat eiseres het kennelijk met een deel van de in de uitspraak opgenomen overwegingen niet eens is, maakt dit niet anders. Ook het beroep van eiseres op het motiveringsbeginsel faalt dus.
21. De boete is een verzuimboete die aan eiseres is opgelegd op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr. Een verzuimboete kan worden opgelegd als het verzuim, in dit geval het niet (tijdig) doen van aangifte, zich heeft voorgedaan. Aangezien het niet tijdig (doen) van aangifte een bestanddeel vormt van het beboetbare feit, kan de aanwezigheid daarvan slechts worden aangenomen als verweerder de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden stelt en (in geval van gemotiveerde betwisting door eiseres) overtuigend aantoont (zie HR 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2). Opzet of grove schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Als het verzuim zich heeft voorgedaan, kan de daarvoor opgelegde verzuimboete daarom in beginsel alleen vervallen bij afwezigheid van alle schuld (avas). Daarvoor is nodig dat eiseres stelt en bij gemotiveerde betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte gedaan zou worden (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, r.o. 3.3). 22. De onderhavige verzuimboete is opgelegd wegens het niet doen van aangifte. Dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 niet tijdig is gedaan is niet in geschil, maar eiseres heeft aangevoerd dat dit het gevolg was van het feit dat de uitnodiging tot het doen van aangifte en de daarop volgende herinnering en aanmaning haar niet hadden bereikt omdat die volgens eiseres naar een verkeerd toezendadres waren gestuurd. In dit verband heeft te gelden dat van een verzuim geen sprake is en voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a van de Awr geen plaats is indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden (zie HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416, r.o. 3.2.1). De rechtbank heeft hiervoor onder 15 aannemelijk geacht dat de boekhouder bevoegd was zijn eigen vestigingsadres als verplicht toezendadres op te geven aan verweerder, zodat verweerder terecht de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning naar dat adres heeft verzonden. De aldaar vermelde feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank eveneens het oordeel dragen dat dit overtuigend is aangetoond. Eiseres kan zich dus niet met vrucht beroepen op bekendmaking van de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning aan een onjuist adres. 23. Omdat voor oplegging van een verzuimboete geen opzet of grove schuld is vereist, zijn de door eiseres aangehaalde arresten van de Hoge Raad van 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2586 en van 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3758 hier niet van toepassing. Die arresten betreffen immers de toerekening van opzet of grove schuld van de adviseur aan de belastingplichtige. 24. Het beroep van eiseres op avas kan evenmin slagen. Het enkele feit dat zij de boekhouder in de arm heeft genomen, betekent op zichzelf niet dat zij alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 tijdig zou worden gedaan. Het blijkt bijvoorbeeld nergens uit dat eiseres op enig moment contact heeft gezocht met de boekhouder om te informeren naar de voortgang van de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden geoordeeld dat het niet tijdig doen van aangifte in het geheel niet (mede) aan eiseres is te wijten.
25. Tegen de hoogte van de boete heeft eiseres geen beroepsgronden gericht.
26. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de belastingrente ten onrechte in rekening is gebracht, maar heeft betreffende de belastingrente geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
27. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
28. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.