5.6.Het Hof overweegt in dat kader nog dat de door belanghebbende voorgestane vergelijking met culinaire truffels niet opgaat. Die worden weliswaar ook in heel kleine doseringen genuttigd, maar niet om uitsluitend ‘andere effecten’ (zoals psychedelische effecten) te bewerkstelligen; een culinaire truffel wordt gebruikt als ingrediënt (smaakmaker) in een maaltijd.”
15. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavig geval anders te oordelen dan het gerechtshof Amsterdam in de hierboven aangehaalde uitspraak heeft gedaan. De magische truffels kunnen dus niet worden aangemerkt als voedingsmiddelen die onder het verlaagde tarief van artikel 9, eerste lid, onder a van de Wet OB vallen. De stelling van eiseres dat magische truffels voldoen aan de definitie van artikel 2 van de Verordening van de EG nr. 178/2002 en door de VWA zijn aangemerkt als consumptiegoed in de zin van de Warenwet, brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. De Verordening 178/2002 en de voorschriften van de VWA hebben een ander toepassingsbereik en zijn uitgevaardigd met een ander doel dan de wettelijke bepalingen inzake de heffing van omzetbelasting.
Rechtszekerheidsbeginsel
16. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Zij voert aan dat de Hoge Raad in de arresten van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3613, en 15 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1671, heeft overwogen dat soortgelijke producten als magische truffels eetbaar zijn en daarom moeten worden aangemerkt als voedingsmiddelen waarvan de levering is belast naar het verlaagde tarief. De Hoge Raad heeft pas voor het eerst op 18 december 2020 een nieuwe interpretatie gegeven van het begrip voedingsmiddelen die plegen te worden aangewend voor menselijke consumptie. Daarbij is pas in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 31 maart 2022, nr. 2022-6334, Stcrt. 2022 (Omzetbelasting, Toelichting Tabel I) vastgelegd dat magische truffels niet onder Tabel I post a.1 bij de Wet OB vallen. 17. Ook het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank licht dit als volgt toe.
18. Het voormelde arrest van 19 december 2014 had betrekking op de uitleg van het begrip “pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit” zoals bedoeld in post a.3 van Tabel I. Voor de magische truffels is echter in geschil of zij onder post a.1 van Tabel I vallen, zodat eiseres geen rechtszekerheid kan hebben ontleend aan het arrest. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest verder geoordeeld dat onder de begrippen “groente” en “fruit” zoals bedoeld in post a.3 van Tabel I dienen te worden begrepen “alle voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) planten en plantendelen, vruchten en ook paddenstoelen (de vruchtlichamen van een zwam of schimmel)”. Daaruit volgt echter niet dat de schimmel zelf als voedingsmiddel kan worden aangemerkt als bedoeld in post a.1 van Tabel I.
19. In het arrest van 15 juni 2015 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat paddo’s voedingsmiddelen zijn als bedoeld in post a.1 van Tabel I, waarbij is aangetekend dat niet in geschil was dat paddo’s eetbaar zijn. Aan dit oordeel heeft eiseres niet in algemene zin de zekerheid kunnen ontlenen dat magische truffels ook als voedingsmiddelen als bedoeld in post a.1 van Tabel I worden aangemerkt.
20. Bovendien geldt dat de Hoge Raad reeds op 19 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:643) aan het HvJ EU prejudiciële vragen heeft gesteld over de uitleg van het begrip ‘levensmiddelen voor menselijke consumptie’ in Bijlage III waarop de Tabelpost is terug te voeren. Ten tijde van het doen van de aangifte voor de omzetbelasting over het onderhavige tijdvak was voor eiseres dus kenbaar dat over de uitleg van de Tabelpost in de rechtspraak onduidelijkheid bestond. 21. Uit het onder 16. genoemde besluit valt niet af te leiden dat de staatssecretaris voorheen een ander standpunt was toegedaan ten aanzien van de kwalificatie van magische truffels. Uit het besluit kan namelijk niet worden afgeleid dat magische truffels vóór dit besluit wel onder post a.1 van Tabel I vielen. De stelling van eiseres dat sprake is van een inhoudelijke wijziging van het besluit bestaande uit de expliciete uitsluiting van (onder meer) magische truffels van post a.1 van Tabel I kan dan ook niet worden gevolgd.
22. Verweerder heeft het betoog van eiseres tevens opgevat als dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Uit wat verweerder daarover heeft aangevoerd, volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is.
23. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
24. Het bezwaarschrift is op 6 februari 2020 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 12 oktober 2022. Het beroepschrift is op 4 november 2022 bij de rechtbank ontvangen. De rechtbank doet op 5 februari 2024 uitspraak in deze zaak. Daarmee is de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met 24 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is geen sprake.
25. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van
€ 2.000. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan de bezwaarfase.
Proceskosten en griffierecht
26. Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt eiseres in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Verweerder moet die kosten vergoeden. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van eiseres, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 (zie Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526), zijnde € 218,75. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.