ECLI:NL:HR:2014:3613

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13/01817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en het verlaagde tarief voor growkits met pootgoed voor psilocybe paddenstoelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een V.O.F. die growkits met paddenstoelenbroed verkoopt, was opgelegd. De belanghebbende had de growkits, die paddenstoelenbroed bevatten, verkocht onder het verlaagde omzetbelastingtarief. De Inspecteur was van mening dat de levering van deze growkits onder het algemene tarief moest vallen, wat leidde tot een boekenonderzoek en de daaropvolgende naheffingsaanslag.

Het Gerechtshof oordeelde dat het broed moest worden aangemerkt als pootgoed voor de teelt van groenten in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof stelde dat de levering van de growkits één prestatie vormde, waarbij de levering van het broed de hoofdprestatie was. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat het verlaagde tarief van toepassing is op de levering van het broed, aangezien dit bestemd is voor menselijke consumptie. De Hoge Raad verwierp de klachten van de Staatssecretaris en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond.

De Hoge Raad heeft tevens de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 730,50. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de uitspraak is aan de betrokken partijen bekendgemaakt. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het verlaagde tarief op producten die paddenstoelenbroed bevatten, en biedt duidelijkheid over de interpretatie van de relevante wetgeving.

Uitspraak

19 december 2014
nr. 13/01817
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 26 februari 2013, nr. 11/00214, op het hoger beroep van
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 08/907) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2005 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 26 februari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende produceerde in het onderhavige jaar (2005) zogeheten paddenstoelenbroed (hierna: het broed), een door sterilisatie van rogge, rijst of een vergelijkbaar basisproduct ontstaan product, waaraan schimmel- of sporencultuur (mycelium) wordt toegevoegd. Het broed bevat het mycelium van psilocybe paddenstoelen. Psilocybe paddenstoelen (hierna ook: paddo’s) worden al dan niet na bewerking door mensen gegeten met het oog op de hallucinerende werking daarvan.
2.1.2.
Belanghebbende verkoopt het broed in kleine hoeveelheden, verpakt als zogenoemde growkits. Een growkit bestaat uit een plastic bakje met deksel met een inhoud van ongeveer een liter, met daarin een laagje broed, afgedekt met een laagje vermiculiet waarbij voor de vochtregulering een paar milliliter perliet is toegevoegd. Deze laatste stof dient de vochtregulatie. Na opening van het deksel vormt het mycelium in het bakje psilocybe paddenstoelen.
2.1.3.
Belanghebbende heeft ter zake van de levering van de hiervoor in 2.1.2 bedoelde growkits omzetbelasting voldaan naar het lage tarief.
2.1.4.
Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de levering van de onderhavige growkits is onderworpen aan het algemene omzetbelastingtarief.
2.2.1.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed voor de teelt van groente in de zin van post a.3 van tabel I, behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden geoordeeld dat het broed afhankelijk van het doel waarvoor de afnemer het broed gebruikt, aan het verlaagde dan wel het algemene tarief is onderworpen.
2.2.2.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende met de levering van de growkits één prestatie verricht, waarvan de levering van het broed de hoofdprestatie is, die de tariefstelling van die prestatie bepaalt. De levering van het plastic bakje en de toevoeging van de overige producten zijn voor de afnemer geen doel op zich, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken, aldus het Hof. Daarom is naar het oordeel van het Hof op de levering van de growkits het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing.
2.3.1.
Middel I is gericht tegen het hiervoor in 2.2.1 omschreven oordeel van het Hof met het betoog dat het Hof post a.3 van tabel I onjuist heeft uitgelegd door te oordelen dat het broed moet worden beschouwd als pootgoed voor de teelt van groenten.
2.3.2.
Tot de in post a.3 van tabel I vermelde goederen behoort:
“pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit;”.
In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wet herziening tariefindeling voedings- en geneesmiddelen (Kamerstukken II, vergaderjaar 1987/88, 20 506, nr. 3, blz. 7) is met betrekking tot deze tabelpost het volgende opgenomen:
“Pootgoed (post 3)
Post 3 – pootgoed bestemd voor de teelt van groente en fruit – vormt de vervanging van de tot dusverre in Tabel I, onderdeel a, voorkomende post 19. In vergelijking met de oude post – planten bestemd voor uitpoot voor de teelt van groenten en fruit – is post 3 ruimer geformuleerd. Daarmee wordt een wettelijke basis gegeven aan de reeds geldende praktijk volgens welke onder de term «pootgoed» niet alleen worden gerangschikt de planten bestemd voor de uitpoot van groenten en fruit, maar ook de delen van dergelijke planten (zoals wortels en wortelstokken) alsmede champignonbroed. Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat pootaardappelen eveneens onder post 3 kunnen worden begrepen.”.
2.3.3.
Uit het hiervoor in 2.3.2 weergegeven gedeelte van de daar bedoelde memorie van toelichting volgt dat de wetgever de in post a.3 van tabel I vermelde begrippen “groenten” en “fruit” een ruime betekenis heeft willen geven. Dat betekent dat daaronder dienen te worden begrepen alle voor menselijke consumptie bestemde (dat wil zeggen eetbare) planten en plantendelen, vruchten en ook paddenstoelen (de vruchtlichamen van een zwam of schimmel).
Voorts volgt uit de vermelding van “champignonbroed” in vorenvermeld gedeelte van de memorie van toelichting dat de wetgever onder het in post a.3 van tabel I vermelde begrip “pootgoed” heeft willen begrijpen paddenstoelenbroed van voor menselijke consumptie bestemde paddenstoelen.
2.3.4.
Het hiervoor in 2.3.3 overwogene brengt mee dat voor de levering van het broed het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is, aangezien paddo's, naar in cassatie niet in geschil is, bestemd zijn voor menselijke consumptie. Daaraan doet niet af dat paddo's als genotmiddel worden geconsumeerd. Het oordeel van het Hof dat het broed moet worden aangemerkt als pootgoed in de zin van post a.3 van tabel I is derhalve juist. Het middel faalt.
2.4.
Middel II richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen ’s Hofs hiervoor in 2.2.2 omschreven oordelen. Middel II faalt eveneens. Die oordelen van het Hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/01818 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1461, derhalve € 730,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 478.