ECLI:NL:RBNHO:2024:13150

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/15/343871 / HA ZA 23-498 incident
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in kansspelzaak met prejudiciële vragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een incident tot voeging in een kansspelzaak. De eiser in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door mr. B.Z. Loonstein, heeft zich verzet tegen de voeging van Trannel International Limited, die zich als eiseres in het incident heeft gepresenteerd. Trannel vorderde om zich te mogen voegen aan de zijde van Electraworks Europe Limited, die gedaagde is in de hoofdzaak. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 12 juni 2024 aangegeven dat zij voornemens is prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, wat aanleiding gaf tot de vordering van Trannel. De rechtbank overweegt dat de mogelijkheid van voeging niet past binnen het systeem van de wet, aangezien de prejudiciële procedure is bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen voor meerdere zaken en niet om elke partij in vergelijkbare zaken de mogelijkheid te geven zich te voegen. De rechtbank wijst de vordering van Trannel af, omdat de precedentwerking van de antwoorden van de Hoge Raad onvoldoende belang meebrengt voor de voeging. De rechtbank concludeert dat Trannel geen rechtens te respecteren belang heeft om zich te voegen en dat de procedure niet verstoord mag worden door onnodige partijen. Trannel wordt veroordeeld in de proceskosten van de eiser in het incident, die zijn begroot op € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De zaak zal op 22 januari 2025 weer op de rol komen voor vonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/343871 / HA ZA 23-498
Vonnis in incident van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ELECTRAWORKS EUROPE LIMITED,
gevestigd te Gzira, te Malta,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mrs. J.A.I. Verheul en M.M. Schouten te Amsterdam,
en
de vennootschap naar buitenlands recht
TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Sliema, te Malta,
eiseres in het incident,
advocaten mrs. T. Novakovski en A. Oorthuys te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] , Electraworks en Trannel genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juni 2024
  • de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv van de zijde van Trannel
  • de conclusie van antwoord in incident van de zijde van [eiser]
  • de conclusie van antwoord in het incident van de zijde van Electraworks
  • de akten uitlaten aanhouding van de zijde van Trannel, [eiser] en Electraworks
  • de niet geregelde verzoeken van Trannel, [eiser] en Electraworks van 9 oktober 2024
  • de akte overlegging producties van de zijde van Trannel met twee producties
  • de mondelinge behandeling van 19 november 2024, waarbij namens Trannel, [eiser] en Electraworks spreekaantekeningen zijn overgelegd en voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 12 juni 2024 beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Bij tussenvonnis van diezelfde datum in een zaak tussen een andere kansspelaanbieder en een voormalige klant [1] , heeft de rechtbank Amsterdam ook beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen. Beide rechtbanken hebben partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de vragen die zij voornemens zijn te stellen.
2.2.
Trannel is als partij betrokken in verschillende vergelijkbare zaken bij verschillende rechtbanken. Eén van deze zaken heeft de rechtbank Amsterdam gelijktijdig behandeld met de zaak waarin zij het voornemen heeft geuit om prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank Amsterdam heeft bepaald dat de zaak waarin Trannel als partij is betrokken wordt verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025. De rechtbank heeft als reden daarvoor gegeven dat de beantwoording van de prejudiciële vragen ook van belang is voor de beslissing in die zaak. Partijen in die zaak zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aanhouding van de zaak. Trannel heeft vervolgens verzocht om voort te procederen en ook in haar zaak prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank Amsterdam heeft dit verzoek afgewezen.
2.3.
Gelijktijdig heeft Trannel in de twee zaken waarin deze rechtbank, respectievelijk de rechtbank Amsterdam, voornemens zijn prejudiciële vragen te stellen een incident tot voeging aan de zijde van de kansspelaanbieder ingesteld.
2.4.
Bij vonnis in incident van 25 september 2024 heeft de rechtbank Amsterdam de incidentele vordering tot voeging afgewezen.
2.5.
Trannel heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam om in haar zaak niet voort te procederen en tegen de afwijzing van de vordering tot voeging.

3.De vordering in het incident

3.1.
Trannel vordert bij vonnis in incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank haar toestaat zich in de procedure te voegen aan de zijde van Electraworks en haar in de gelegenheid stelt om zich uit te laten over de voorgenomen prejudiciële vragen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident inclusief de nakosten.
3.2.
Trannel voert aan dat zij een rechtens te respecteren belang heeft om zich te kunnen uitlaten over de voorgenomen prejudiciële vragen en om als gevoegde partij volwaardig deel te kunnen nemen aan de prejudiciële procedure. Zij zegt dat haar belangen om zich uit te kunnen laten over de voorgenomen prejudiciële vragen en aan de prejudiciële procedure deel te kunnen nemen in de gegeven omstandigheden onvoldoende worden gewaarborgd met de in de wet voorziene mogelijkheid om zich als derde over de – op dat moment reeds gestelde – prejudiciële vragen uit te laten (artikel 393 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Trannel stelt er recht en belang bij te hebben zich te kunnen uitlaten vóórdat prejudiciële vragen zijn gesteld. Trannel is als partij in de meeste (meer dan 50) kansspelprocedures betrokken en beschikt over aanvullende feitelijke en juridische informatie die kan en moet leiden tot een herformulering van de voorgenomen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad en die van invloed kan zijn op de beantwoording daarvan. Daarbij gaat het deels om informatie die specifiek op Trannel ziet en in die zin uniek is. Het (laten voortbestaan van het) verschil tussen de processuele positie van Trannel in de aangehouden zaken en die van de kansspelaanbieders in de zaken waarin prejudiciële vragen zullen worden gesteld is in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor en in strijd met het beginsel van een goede procesorde. Er is ook geen rechtens relevant argument voor, aldus nog steeds Trannel.
3.3.
[eiser] verzet zich tegen de voeging en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Trannel dan wel afwijzing van de incidentele vordering. Daarnaast vordert [eiser] Trannel te veroordelen in de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Volgens [eiser] ondervindt Trannel geen nadelige gevolgen van de uitkomst van de procedure tussen hem en Electraworks. In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen voor voeging, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen. Het toelaten van onnodig veel partijen druist ook in tegen de gedachte dat op efficiënte wijze recht wordt gesproken door de Hoge Raad juist te vragen zich in één of enkele zaken uit te laten. Trannel maakt misbruik van het instrument van voeging, omdat zij hiermee wil bereiken dat zij haar standpunt over de prejudiciële vragen bij de Hoge Raad kenbaar mag maken. Daarvoor staat echter de route van artikel 393 lid 2 Rv open. [eiser] betwist dat Trannel over relevante informatie beschikt. Als dat het geval was dan had Trannel deze informatie in de lopende en afgelopen zaken wel aangevoerd. Bovendien is er alle ruimte (geweest) voor afstemming met de andere kansspelaanbieders. Daarbij komt dat de vordering tot voeging vertraging met zich kan brengen. Gelet op het tijdstip van het indienen van de incidentele conclusie is dit in strijd met de eisen van een goede procesorde. Dit levert een afwijzingsgrond op en die afwijzingsgrond is ook hier aan de orde.
3.4.
Electraworks concludeert tot toewijzing van de incidentele vordering. Electraworks begrijpt de redenen en het doel van Trannel bij de vordering omdat Trannel op dit moment geen partij is bij één van de procedures waarin de rechtbanken het voornemen hebben geuit om rechtsvragen aan de Hoge Raad te stellen en zo niet over de mogelijkheid beschikt om zich uit te laten over de te stellen vragen. Verder zegt Electraworks er ook geen ‘last’ van te hebben als Trannel zich aan haar zijde voegt, op mogelijk enige vertraging in de procedure na, die Electraworks op zich ook kan dulden.
Electraworks acht een volledige en evenwichtige feitenvaststelling van fundamenteel belang, omdat bij een onvoldoende uiteenzetting van de feiten de Hoge Raad van beantwoording kan afzien, of de prejudiciële beslissing onvoldoende duidelijkheid geeft. Als een partij stelt dat zij een bijdrage kan en wil leveren aan de volledigheid, zorgvuldigheid en evenwichtigheid van de aan de Hoge Raad te presenteren feiten dan zou de rechtbank de deur voor een voeging van die partij wijd open moeten zetten. Trannel heeft in deze procedure al belangrijke feitelijke informatie overgelegd die eerder niet bekend was. Dat Trannel als derde op grond van artikel 393 lid 2 Rv informatie aan de Hoge Raad kan verstrekken is niet verzekerd, want het betreft een discretionaire bevoegdheid van de Hoge Raad.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Eenieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voldoende is dat de partij die zich wil voegen, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. [2] Ook speelt de processuele doelmatigheid een rol, waaronder het belang tegenstrijdige beslissingen te voorkomen, waardoor toelating de voorkeur verdient boven verwijzing naar een afzonderlijke procedure. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
4.2.
Onder “nadelige gevolgen” verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die voeging vordert. [3] In precedentwerking is niet al voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen. [4]
4.3.
De rechtbank overweegt, anders dan Trannel wil en in lijn met het oordeel van de rechtbank Amsterdam, dat de door de Hoge Raad gehanteerde maatstaf in het onderhavige geschil wel degelijk aan de orde is. De precedentwerking die
mogelijk– ook hier is dat niet zeker, maar afhankelijk van de wijze waarop de Hoge Raad op de prejudiciële vragen antwoordt – van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad uitgaat voor de zaken waarin Trannel als partij betrokken is, brengt daarom op zichzelf onvoldoende belang mee om zich in deze zaak aan de zijde van Electraworks te voegen om zich vervolgens uit te kunnen laten over de (formulering van de) voorgenomen prejudiciële vragen.
4.4.
Het toestaan van voeging van een partij met als doel om zich over voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten past ook niet in het systeem van de wet.
In artikel 392 lid 1 sub b Rv is bepaald dat de rechter prejudiciële vragen kan stellen als een antwoord op die vragen nodig is om op de vordering te beslissen en rechtstreeks van belang is voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. Die situatie is hier aan de orde, omdat er tientallen zaken bij de verschillende rechtbanken zijn aanbracht waarbij de dagvaardingen vrijwel identiek zijn. Het doel van het stellen van prejudiciële vragen is gelegen in het faciliteren van rechtsontwikkeling en het verkrijgen van duidelijkheid met het oog op een voortvarende afdoening van deze zaken. Het toestaan van voeging aan derden met een vergelijkbare zaak met als doel zich uit te laten over de te stellen vragen past daarbinnen niet en zou er in de context van een groot aantal vergelijkbare claims ook toe kunnen leiden dat een prejudiciële gang naar de Hoge Raad ‘verstopt raakt’ met voegingsincidenten van een groot aantal partijen die zich belanghebbend achten. De door Trannel bepleite processuele doelmatigheid zou daarmee niet zijn gediend.
4.5.
De wet voorziet in artikel 393 lid 2 Rv bovendien in een andere mogelijkheid van inbreng door derden. Op grond van dat artikel kan de Hoge Raad bepalen dat ook anderen dan procespartijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze. Aan Trannel kan worden toegegeven dat aldus niet voorzien is in een
rechtop inbreng. Dat strookt met het karakter van de prejudiciële procedure, waarin ook geen
rechtbestaat tot het stellen van prejudiciële vragen. De prejudiciële procedure is een hulpmiddel voor de feitenrechter. Het is binnen die procedure bij uitstek een taak van de Hoge Raad om de nodige regie te voeren, als onderdeel van de aan hem toevertrouwde zorg voor de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad zal beoordelen of de aangeleverde informatie toereikend is om de prejudiciële vragen te kunnen beantwoorden. Als de Hoge Raad het noodzakelijk acht zal hij belanghebbende(n) toelaten tot de prejudiciële procedure. Verder biedt de inschakeling van het parket, die in het kader van de procedure concludeert, een mogelijkheid voor derden om feiten en zorgen onder de aandacht te brengen. Trannel heeft aldus meer dan één mogelijke ingang in de prejudiciële procedure en deze zijn, gelet op de aard van die procedure, ook toereikend. Dat Trannel geen garantie heeft op inbreng is geen reden voor een ander oordeel. Dat is een keuze geweest van de wetgever.
4.6.
Het standpunt van Trannel dat zij over informatie beschikt die van belang is voor de te stellen prejudiciële vragen en dat het in haar zaak – anders dan in de zaken waarin nu prejudiciële vragen zullen worden gesteld – gaat om sportweddenschappen waarover ook vragen zouden moeten worden gesteld, maakt het voorgaande niet anders. De Hoge Raad heeft immers – indien gewenst – de ruimte om bij de beantwoording van de prejudiciële vragen in te gaan op de verschillende typen van kansspelen en om in zijn beantwoording, als de Hoge Raad dat nodig acht, een onderscheid te maken. De Hoge Raad kan op het gebruik van die mogelijkheid anticiperen door Trannel (desverzocht) toe te staan relevante feitelijkheden onder zijn aandacht te brengen.
Proceskosten
4.7.
Trannel krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van [eiser] op:
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406,00
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Trannel in de kosten van het incident van [eiser] tot op heden begroot op € 1.406,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Trannel niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
veroordeelt Trannel in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten vanaf veertien dagen na aanschrijving daartoe tot aan de dag van algehele betaling,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 januari 2025voor vonnis,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.J. Schaberg en mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024. [5]

Voetnoten

2.HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241.
3.HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534; HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787.
4.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602; HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:750.
5.type: 1589