Uitspraak
gevestigd te Den Haag,
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van de incidentele vordering tot voeging
3.Beslissing
21 mei 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin Stichting Loterij Incasso zich wilde voegen aan de zijde van [verweerder] in een geschil met Staatsloterij B.V. De zaak betreft een incidentele vordering tot voeging, waarbij de Hoge Raad de vereisten voor voeging volgens artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft beoordeeld. De Staatsloterij had eerder een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch aangevochten, waarin was geoordeeld dat de Staatsloterij onrechtmatig had gehandeld jegens [verweerder]. Stichting Loterij Incasso, die zich richt op de belangenbehartiging van deelnemers aan de Staatsloterij, stelde dat haar belangen parallel lopen met die van [verweerder] en dat de uitkomst van de cassatieprocedure van groot belang is voor haar rechtspositie.
De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het belang van Stichting Loterij Incasso bij de cassatieprocedure uitsluitend betrekking heeft op de precedentwerking van het te wijzen arrest. Dit belang valt niet onder de bescherming die artikel 217 Rv beoogt, omdat het niet gaat om nadelige gevolgen die voortvloeien uit de uitkomst van de procedure. De Hoge Raad heeft de incidentele vordering tot voeging afgewezen en Stichting Loterij Incasso veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de roldatum voor schriftelijke toelichting.