In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in beroep ging tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over de invoering van nieuwe bepalingen in de 'Service Regulations for Permanent Employees' door de EOO, die volgens de Vakbondsunie van het Europees Octrooi Bureau (VEOB) het recht op staking en vakbondswerk zouden beperken. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de noodzaak van een goede afweging van belangen in het kader van de voeging van de Staat der Nederlanden aan de zijde van de EOO. De Staat heeft zich in het geding gevoegd omdat hij belang heeft bij de immuniteit van jurisdictie en executie die aan de EOO toekomt als internationale organisatie. De Hoge Raad oordeelt dat de Staat het vereiste belang voor voeging heeft en laat hem toe zich te voegen aan de zijde van de EOO. De zaak wordt verwezen naar de rol voor voortprocederen, waarbij de kosten van het incident worden gereserveerd voor de einduitspraak in cassatie. De kosten worden begroot aan de zijde van de Staat, EOO en VEOB c.s.