ECLI:NL:RBNHO:2024:11127

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4080
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging douaneaangifte voor biologische goederen na vrijgave

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. die handelt in farmaceutische producten, en de inspecteur van de Douane. Eiseres had een verzoek ingediend om wijziging van een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen van biologische goederen, nadat deze goederen al waren vrijgegeven. De inspecteur had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een beroep van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de douaneaangifte op grond van artikel 173, derde lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) niet meer gewijzigd kan worden na vrijgave van de goederen. Eiseres stelde dat het invullen van de bescheidcode C644, die de status van de goederen als biologisch zou bevestigen, een verplichting was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aparte douaneregeling voor biologische goederen bestaat en dat de voorwaarden voor het in het vrije verkeer brengen van biologische producten niet als verplichtingen in de zin van artikel 173, derde lid, van het DWU kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de Staat de immateriële schade van eiseres, veroorzaakt door de overschrijding van de redelijke termijn, moest vergoeden. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 1.000 toe en veroordeelde de Staat tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4080

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 30 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Hoekstra),
en

de inspecteur van de Douane, kantoor Eindhoven, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft bij beslissing van 17 december 2021 het verzoek van eiseres om wijziging van een aangifte ten invoer voor het in het vrije verkeer brengen afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 25 mei 2022 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Namens eiseres zijn verschenen mr. L. Hoekstra en mr. [naam 1] , vergezeld door [naam 2] en [naam 3] (financieel adviseurs van [bedrijf] B.V.). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 4] , mr. [naam 5] en [naam 6] .

Feiten

1. Eiseres drijft een groothandel in farmaceutische producten en is een gespecialiseerde groothandel in overige grondstoffen en halffabrikaten voor de voedingsmiddelenindustrie.
2. Op 5 juli 2021 heeft [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ) in directe vertegenwoordiging van eiseres via het geautomatiseerde aangiftesysteem (AGS) een voorafaangifte IM / D met nummer eindigend op [nummer] ingediend voor het plaatsen van goederen onder de regeling “in het vrije verkeer brengen”. De voorafaangifte vermeldt - onder meer - de volgende gegevens:
“Omschrijving van de goederen: Andere meerwaardige alcoholen, zijnde organic erythritol
Goederencode: 2905 4900 00 2501 0000
Land van oorsprong: CN China”
3.
In de vakken 44 “Bijzondere vermeldingen” respectievelijk “Voorgelegde stukken/certificaten en vergunningen” in de voorafaangifte is niets ingevuld.
4. Op 13 juli 2021 levert [bedrijf] via AGS een aanvullende verklaring in dat de goederen zijn aangekomen. De vooraangifte wijzigt hierdoor in aangiftetype IM / A. Er zijn geen wijzigingen of aanvullingen in de aangifte aangebracht.
5. Op 19 mei 2021 is voor de producten in de aangifte een Certificate of Inspection for import of products from Organic production into the European Union (COI-certificaat) afgegeven door de bevoegde instantie. Dit COI-certificaat was ten tijde van de aangifte geüpload in Traces.
6. In het aangifte-overzicht van de aangifte eindigend op [nummer] staat onder meer:
“Aanvaardingsstatus: Aanvaard ()
Douanestandpunt: Conform (administratieve afdoening) (Vastgesteld)
Controlestatus: Geen controle
Douaneschuldstatus: Definitief berekend
Vrijgavestatus: Goederen vrijgegeven (13-07-2021) Vrijgegeven voor de regeling (13-07-2021)”
7. Op 26 juli 2021 heeft [bedrijf] een e-mail gestuurd naar verweerder. In deze e-mail staat het volgende:
“Goedemiddag,
Eerder deze maand hebben we een aangifte ten invoer ingestuurd, waar wij helaas niet de instructies van onze opdrachtgever hebben gevolgd.
De zending had als biologisch (met overleg van het Bio Certificaat nummer COI.CN.2021.0002414) aangegeven moeten worden. Helaas is de bescheidcode C644 hiervoor niet meegegaan.
De zending is na de afwerking van de aangifte ten invoer opgeslagen in onze loods in Oosterhout onder ref. nr. 318750.
De totale zending van 1.600 zakken is nog in opslag.
Is het mogelijk om alsnog het Bio Certificaat COI.CN.2021.0002414 in Traces af te tekenen?
In afwachting van uw reactie.
(…)”
8. Op 26 juli 2021 heeft verweerder op de onder punt 7 opgenomen e-mail als volgt gereageerd:
“Goede middag,
Helaas is ons dat nadrukkelijk verboden.
Zie hiervoor het handboek VGEM onder 20.01.00 par 6.2.4 en moet hier een melding aan SKAL van maken en het COI als conventioneel aftekenen.
(…)”
9. Op 26 juli 2021 heeft [bedrijf] een e-mail gestuurd naar verweerder. In deze e-mail staat het volgende:
“Goedemiddag,
Het is niet mogelijk om dit bij SKAL voor te leggen met het verzoek om alsnog van de biologische staat gebruik te maken?
Alvast bedankt.
(…)”
10. Op de e-mail van verweerder aan Skal Biocontrole van 26 juli 2021, waarin staat:
“Goede middag,
Zie onderstaand. Kunnen wij de COI als conventioneel aftekenen?
(…)”
heeft Skal Biocontrole als volgt gereageerd:
“Beste [naam 7] ,
Het COI moet conform de aangifte afgehandeld worden, dus als conventioneel in TRACES.
(…)”
11. Op 27 juli 2021 heeft [bedrijf] een e-mail gestuurd naar verweerder. In deze e-mail staat het volgende:
“Goede middag,
Mijn collega kwam met de vraag of het misschien mogelijk is de bescheidcode C644 toe te laten voegen in de aangifte ten uitvoer via een bezwaarschrift?
Alvast bedankt.
(…)”
12. Op 27 juli 2021 heeft verweerder op de e-mail onder punt 11 als volgt gereageerd:
“Goede middag,
Nee dat is niet mogelijk. Dat komt op hetzelfde neer. Het COI is na overleg met SKAL inmiddels als conventioneel afgetekend in Traces.
(…)”
13. Bij e-mail van 7 oktober 2021 heeft eiseres het verzoek om wijziging van de aangifte ingediend.

Geschil

14.
In geschil is of het verzoek van eiseres om op grond van artikel 173, derde lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) de aangifte te wijzigen, terecht is afgewezen. Meer specifiek is in geschil of vak 44 na het vrijgeven van de goederen gewijzigd kan worden en alsnog bescheidcode C644 in het vak 44 vermeld kan worden.
15. Eiseres stelt dat de douaneaangifte op grond van artikel 173, derde lid, van het DWU gewijzigd kan worden, zodat de goederen de status biologisch krijgen in plaats van conventioneel. Het invullen van de bescheidcode C644 is volgens eiseres een verplichting in de zin van artikel 173, derde lid, van het DWU. Bovendien is de aangifte nu onvolledig. Voorts stelt eiseres dat artikel 173 van het DWU geen beperktere werking heeft dan artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (CDW). Tot slot stelt eiseres dat verweerder met zijn beslissing het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden omdat verweerder daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Eiseres lijdt schade en heeft een groot belang, terwijl er geen nadeel is aan de zijde van de overheid. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de onderliggende beslissing op het verzoek om wijziging. Verder verzoekt eiseres de rechtbank wijziging van de aangifte alsnog toe te staan. Eiseres verzoekt om een kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase, vergoeding van het griffierecht en vergoeding van immateriële schade.
16. Verweerder neemt het standpunt in dat de douaneaangifte op grond van artikel 173, derde lid, van het DWU niet (meer) gewijzigd kan worden. Na de vrijgave van de goederen zijn er geen verplichtingen meer aanwezig bij de aangever die zien op het plaatsen van de goederen onder de regeling “in het vrije verkeer brengen”. Het toepassingsbereik van artikel 173, derde lid, van het DWU is volgens verweerder beperkter dan het toepassingsbereik van artikel 78, derde lid, van het CDW. Tot slot stelt verweerder dat bij het wijzigen van de douaneaangifte geen ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Juridisch kader

17. Artikel 5, aanhef en onder 16), van het DWU luidt, voor zover van belang, als volgt:
"douaneregeling": een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het wetboek kunnen worden geplaatst:
a) in het vrije verkeer brengen,
b) bijzondere regelingen,
c) uitvoer;”
18. Artikel 15, tweede lid aanhef en onder a, van het DWU luidt, voor zover van belang, als volgt:
“2. Eenieder die een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer bij de douaneautoriteiten indient, of een aanvraag voor een vergunning of enige andere beschikking indient, aanvaardt de aansprakelijkheid voor al het volgende:
a) de juistheid en volledigheid van de in de aangifte, de kennisgeving of de aanvraag verstrekte inlichtingen;”
19. Artikel 173 van het DWU luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer gegevens in de douaneaangifte te wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard. (…).
2. Dergelijke wijzigingen worden niet toegestaan als het verzoek daartoe wordt gedaan na een van de volgende gebeurtenissen:
(…);
c) de douaneautoriteiten hebben de goederen vrijgegeven.
3. Op verzoek van de aangever kan, binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van de douaneaangifte, worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen, zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen.”
20. Artikel 201, eerste en tweede lid, van het DWU luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Niet-Uniegoederen die bestemd zijn om op de markt van de Unie te worden gebracht of bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie, worden geplaatst onder de regeling in het vrije verkeer brengen.
2. Het in het vrije verkeer brengen omvat het volgende:
a) de inning van verschuldigde invoerrechten;
b) de inning, voor zover van toepassing, van andere heffingen, overeenkomstig de relevante voorschriften met betrekking tot de inning van deze heffingen;
c) de toepassing van handelspolitieke maatregelen en verboden en beperkingen voor zover deze niet in een eerder stadium moeten worden toegepast, en
d) de vervulling van de andere formaliteiten voor de invoer van de goederen.”
21. Artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EG) 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoer van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (Verordening 1235/2008), luidt:
“1. Een zending die bestaat uit in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 834/2007 bedoelde producten en die overeenkomstig artikel 33 van die verordening wordt ingevoerd, mag slechts in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht mits:
a) een origineel controlecertificaat is overgelegd aan de desbetreffende autoriteit van de lidstaat en
b) de zending door de desbetreffende autoriteit van de lidstaat is geverifieerd en het controlecertificaat overeenkomstig lid 8 van het onderhavige artikel is geviseerd.”
22. Artikel 33 van de Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (Verordening 834/2007) luidt:
“1. Een uit een derde land ingevoerd product mag ook in de Gemeenschap als biologisch product in de handel worden gebracht mits:
a) het product is geproduceerd overeenkomstig productievoorschriften die gelijkwaardig zijn met die bedoeld in de titels III en IV;
b) de marktdeelnemers onder controlemaatregelen vallen die gelijkwaardig zijn met die bedoeld in titel V, en die controlemaatregelen permanent en doeltreffend zijn toegepast;
c) de marktdeelnemers in alle stadia van de productie, bereiding en distributie in het derde land hun activiteiten hebben onderworpen aan een controlesysteem dat overeenkomstig lid 2 is erkend of aan een controlerende autoriteit of een controleorgaan dat overeenkomstig lid 3 is erkend;
d) voor het product een certificaat is afgegeven door de bevoegde autoriteit, de controlerende autoriteit of het controleorgaan van een derde land die/dat overeenkomstig lid 2 is erkend, of door de controlerende autoriteit die of het controleorgaan dat overeenkomstig lid 3 is erkend en waaruit blijkt dat het product voldoet aan de in dit lid gestelde voorwaarden.
Het originele exemplaar van het in dit lid bedoelde certificaat vergezelt de goederen tot aan de gebouwen van de eerste geadresseerde; vervolgens houdt de importeur het certificaat ten minste twee jaar ter beschikking van de controlerende autoriteit of het controleorgaan.”
23. Deze voorwaarden houden – kort gezegd – dus in dat er sprake moet zijn van een ononderbroken controle op het goed, dat een origineel controlecertificaat moet worden overgelegd en dat sprake moet zijn van producten van gegarandeerde gelijkwaardigheid.
Verzoek om wijziging van de aangifte
24. De aangifte voor het vrije verkeer is ingediend op 13 juli 2021 en valt dus onder de werking van het DWU, waardoor niet artikel 78 van het CDW inzake de herziening van de aangifte van toepassing is, maar artikel 173 van het DWU. De rechtbank roept bovendien in herinnering dat de voorloper van artikel 173 van het DWU niet artikel 78 van het CDW (herziening van de aangifte) is, maar artikel 65 van het CDW (wijziging van de aangifte) [1] . Ten opzichte van artikel 65 van het CDW bevat artikel 173 van het DWU een verruiming, en wel in het derde lid, waarin wijziging nadat de goederen zijn vrijgegeven wordt toegestaan om het daar beschreven doel te bereiken. [2]
25. In het Zes Zollner-arrest [3] heeft het Hof van Justitie in overweging 40 geoordeeld dat op grond van artikel 173, derde lid, van het DWU, een aangifte na vrijgave van de goederen
uitsluitendkan worden gewijzigd zodat de aangever zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling kan nakomen. De rechtbank voegt daaraan toe dat de aard van de belastingen in het kader van de invoer van goederen verschilt van andere belastingen. Bij andere belastingen kunnen in de regel achteraf de in de aangiften vermelde gegevens met voldoende zekerheid worden geverifieerd, terwijl bij douaneaangiften de douaneautoriteiten de goederen slechts gedurende een korte periode fysiek kunnen controleren. Het beginsel van onherroepelijkheid van een douaneaangifte is daardoor van groot belang voor de doeltreffendheid van douanecontroles.
26. In het Zes Zollner-arrest oordeelde het Hof van Justitie verder in overweging 43, dat het beginsel van de onherroepelijkheid van de aangifte wordt afgezwakt door de mogelijkheid die aangifte te wijzigen, zodat die mogelijkheid een strikt uit te leggen uitzondering op dat beginsel vormt. Een strikte uitleg van artikel 173, derde lid, van het DWU, is volgens het Hof van Justitie in overeenstemming met de wil van de Uniewetgever, die in het vaststellen van deze bepaling is afgeweken van het wetsvoorstel van de Commissie en aan het voorgestelde artikel 173 de voorwaarde heeft toegevoegd dat na vrijgave van de goederen een aangifte slechts kan worden gewijzigd om de aangever in staat te stellen zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de desbetreffende douaneregeling na te komen. De uitleg van het Hof van Justitie van artikel 173, derde lid, van het DWU in de punten 40 e.v. van het Zes Zollner-arrest, is duidelijk strikter dan zijn uitleg van artikel 78 van het CDW zoals die blijkt uit de door eiseres aangehaalde arresten Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG [4] en Tigers GmbH [5] . Gelet hierop acht de rechtbank de jurisprudentie van het Hof van Justitie over de uitleg van artikel 78 van het CDW niet relevant voor de uitleg van artikel 173, derde lid, van het DWU.
27.
Ook het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2022 [6] , waar eiseres naar heeft verwezen, waarin is overwogen dat uit het arrest Pfeifer & Langen GmbH & Co. KG moet worden afgeleid dat niet kan worden uitgesloten dat de persoon in wiens naam een aangifte is gedaan, wordt herzien, gaat over het CDW. [7]
28. De beperkte strekking van artikel 173, derde lid, van het DWU brengt tevens met zich mee dat de stelling van eiseres dat uit (de diverse versies van) het “Guidance Document on Customs Formalities on Entry and Import into the European Union” niet voortvloeit dat artikel 173, derde lid, van het DWU beperkt dient te worden toegepast en dat in alle versies van de Guidance documenten de wijzigingsmogelijkheden staan, niet kan slagen. [8] Ook volgt de rechtbank niet de stelling van eiseres, dat uit het “Working document” van 31 mei 2021 (nummer Ares(2021)3578497) niet kan worden afgeleid dat een wijziging alleen mogelijk is als dit “persé” nodig is om de goederen onder de douaneregeling te kunnen brengen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Eiseres heeft in haar nadere stuk verder verwezen naar het verslag van het Overleg Douane Bedrijfsleven van 29 maart 2023, een actiepuntenlijst behorend bij dat verslag, een notitie van de Douane Nederland en een bericht van de Douane dat is geplaatst op de website van de Douane. Hieruit zou volgens eiseres volgen dat artikel 173, derde lid, van het DWU ruimer zou moeten worden uitgelegd. Zo uit die stukken al kan worden afgeleid dat de Douane een ruimere uitleg zou voorstaan, kan dat niet afdoen aan de beperkte strekking van artikel 173, derde lid, van het DWU zoals die volgt uit het Zes Zollner-arrest.
29. Omdat de goederen al waren vrijgegeven op het moment van het doen van het verzoek om wijziging van de aangifte, moet het verzoek van eiseres worden getoetst aan artikel 173, derde lid, van het DWU. Het is de vraag of het wijzigen van vak 44 “Bijzondere vermeldingen” in de hiervoor beschreven context kan worden aangemerkt als een wijziging van de aangifte die de aangever in staat stelt zijn verplichtingen inzake het plaatsen van goederen onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen na te komen.
30. Eiseres stelt dat het invullen van de bescheidcode C644 een verplichting is in de zin van artikel 173, derde lid, van het DWU. Verder stelt eiseres dat de aangifte nu onvolledig is in de zin van artikel 15, tweede lid en onder a, van het DWU en dat ook daarom wijziging van de aangifte mogelijk is. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Eiseres heeft aangifte gedaan voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. Er is geen aparte douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen van biologische producten. Bij het in het vrije verkeer brengen van goederen, kan de keuze worden gemaakt of een goed als biologisch wordt ingevoerd in plaats van conventioneel. Die keuze wordt kenbaar gemaakt door vermelding van de bescheidcode C644 in de aangifte, zodat het COI-certificaat gecontroleerd en geviseerd kan worden in Traces vóór vrijgave van de goederen. Het is geen verplichting om biologische producten als biologisch in het vrije verkeer te brengen.
31. De Verordening 834/2007 en de Verordening 1235/2008 bevatten voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een goed in het vrije verkeer te mogen brengen als biologisch goed. Dit zijn weliswaar verplichtingen, maar deze verplichtingen gelden uitsluitend op het moment dat er voor wordt gekozen goederen in te voeren als biologisch goed. Ze hangen dan ook samen met de facultatieve mogelijkheid om het goed als biologisch goed in te voeren. Omdat geen sprake is van een aparte douaneregeling “brengen in het vrije verkeer van biologische goederen” vormen de voorwaarden uit de Verordeningen 834/2007 en 1235/2008 geen verplichtingen in de zin van artikel 173, derde lid, in samenhang met artikel 201, tweede lid, van het DWU voor het plaatsen onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen”. Met het alsnog vermelden van de bescheidcode C644 is dan ook geen sprake van het alsnog voldoen aan een verplichting zoals bedoeld in artikel 173, derde lid, in samenhang met artikel 201, tweede lid, van het DWU. Artikel 173, derde lid, van het DWU is evenmin bedoeld om alsnog te voldoen aan de algemene verplichting van artikel 15 van het DWU, zo daarvan in dit geval al sprake is, tot het doen van een volledige aangifte [9] .
32. De conclusie is dat het wijzigen van de aangifte door het invoeren van bescheidcode C644 niet kan worden aangemerkt als een wijziging van de aangifte die de aangever in staat stelt zijn verplichtingen inzake het “in het vrije verkeer brengen” na te komen, zoals vermeld in artikel 173, derde lid, van het DWU. Het andersluidende betoog van eiseres slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
33. Volgens vaste rechtspraak vereist het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, dat de middelen waarmee een communautaire bepaling het gestelde doel beoogt te bereiken, passend zijn en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is. [10]
34. Met de enkele stelling dat verweerder de verschillende belangen onvoldoende heeft afgewogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de strikte toepassing van artikel 173, derde lid, van het DWU zoals die onder meer volgt uit het Zes Zollner-arrest strijdig is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Eiseres stelt dat verweerder de verschillende belangen onvoldoende heeft afgewogen omdat het weigeren van de wijziging betekent dat eiseres schade lijdt, terwijl verweerder er geen belang bij heeft om de aangifte niet te wijzigen. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat de wetgeving ruimte biedt om in een geval als dat van eiseres wijziging toe te staan. Artikel 173 van het DWU beschrijft juist beperkte mogelijkheden om een aangifte na vrijgave van goederen te wijzigen en de rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het verzoek van eiseres niet binnen deze mogelijkheden valt. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [11] slaagt niet. Het bestreden besluit berust op een gebonden bevoegdheid die haar grondslag vindt in een direct werkende verordening: het DWU. Naar nationaalrechtelijke jurisprudentie geldt dat bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid. Daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. [12] Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat toepassing van artikel 173 van het DWU in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden.
Slotsom
35. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
36. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 [13] .
37. De redelijke termijn is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 27 januari 2022 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op
30 augustus 2024. Een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt, is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met afgerond 8 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De overschrijding is toe te rekenen aan de beroepsfase. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom € 1.000 te betalen.
Proceskosten en griffierecht
38. De rechtbank veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de door eiseres gemaakte proceskosten voor het beroep. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 209,25 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 837, en een wegingsfactor 0,25 nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn). [14] De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) dient het griffierecht van eiseres te vergoeden, omdat eiseres vóór 31 mei 2024 een verzoek om vergoeding van immateriële schade heeft gedaan en de redelijke termijn op voornoemde datum is overschreden. [15]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van eiseres tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25 en,
- draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling, en mr. dr. C.A. Schreuder, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Berkhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de concordantietabel bij het DWU, waarin als voorloper van artikel 173 van het DWU artikel 113 van Verordening 450/2008 wordt aangewezen en vervolgens de concordantietabel bij Verordening 450/2008, waarin als voorloper van artikel 113 van Verordening 450/2008 artikel 65 van het CDW wordt aangewezen. Artikel 78 van het CDW is in Verordening 450/2008 opgevolgd door artikel 27, welk artikel in het DWU is opgevolgd door artikel 48. Dit artikel heeft betrekking op controle door de douaneautoriteiten na de vrijgave en niet op wijzigingen in de aangifte op verzoek van de aangever.
2.Rechtbank Noord-Holland 22 november 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12829.
3.Hof van Justitie 8 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:457, C-640/21.
4.Hof van Justitie 16 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:574, C-97/19.
5.Hof van Justitie 12 oktober 2017, ECLI:EU:C:2017:754, C-156/16.
6.Hoge Raad 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:658.
7.Gerechtshof Amsterdam 14 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2765.
8.Vergelijk Rechtbank Noord-Holland 22 november 2023 ECLI:NL:RBNHO:2023:12829.
9.Vgl. Rechtbank Noord-Holland, 22 november 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12829.
10.Hof van Justitie 6 december 2005, C453/03, C11/04, C12/04 en C194/04 (ABNA e.a.) en Hof van Justitie 14 december 2004, ECLI:EU:C:2004:800, C-434/02 (Arnold André).
12.Zie de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.
13.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
14.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526 en Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
15.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.