ECLI:NL:RBNHO:2023:9005

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
21-6158
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig productiemedewerker, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het UWV geweigerd op basis van een medisch onderzoek dat had vastgesteld dat hij niet voldoende arbeidsongeschikt was. Eiser had zich ziekgemeld met rug- en armklachten en was van mening dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte had geoordeeld dat hij niet beperkt was in het torderen en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag en stelde dat de verzekeringsarts niet alle relevante medische informatie had afgewogen, waaronder recente onderzoeken van een reumatoloog. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren. Eiser had niet aangetoond dat zijn beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd. Wel werd vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat eiser niet benadeeld was. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 2 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij per 11 januari 2021 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 september 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft vervolgens aanvullende informatie toegezonden. Verweerder heeft hierop gereageerd met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en (later) een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote [naam 1], de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Als tolk Turks is verschenen [tolk].

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiser werkte als productiemedewerker voor veertig uur per week. Op 14 januari 2019 heeft hij zich ziekgemeld bij zijn werkgever met rug- en armklachten. Op 21 januari 2019 is het dienstverband van eiser geëindigd.
2.2.
Aan eiser is daarna een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling is vastgesteld dat eiser minder dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, zodat zijn ZW-uitkering ongewijzigd is gebleven.
2.3.
Vervolgens heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de WIA beoordeeld. Een arts van verweerder heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. De arts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. In zijn medisch onderzoeksverslag van 15 maart 2021 heeft hij geconcludeerd dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Verzekeringsarts [naam 2] heeft het onderzoeksverslag getoetst en goedgekeurd. De arts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 13,68%. Op grond hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag aanleiding om af te wijken van het eerdere medische oordeel. Hij heeft geoordeeld dat eiser anders dan eerder aangenomen niet beperkt was voor torderen en heeft een gewijzigde FML opgesteld. Uitgaande van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na het verwerpen van drie functies die eerder passend werden geacht, vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 29,73% bedraagt.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht is gebleven bij weigering eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft de gevraagde WIA-uitkering terecht geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig en juist?
5.1.
Eiser betoogt dat zijn beperkingen niet op juiste wijze zijn beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geweigerd de snel volgende uitslag van een onderzoek van de reumatoloog af te wachten, terwijl een MRI wees op een mogelijke reumatologische rugaandoening. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geoordeeld dat de eerder aangenomen beperking ter zake van torderen kon vervallen. Torderen doet pijn en eiser kan dit niet meerdere malen per dag doen. Eiser heeft aspecifieke lage rugpijn. Daar heeft verweerder protocollen voor. Verder heeft eiser nog steeds last van een tenniselleboog rechts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte nagelaten de rechterarm te onderzoeken. Ook geeft de diabetes eiser nog steeds beperkingen. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser. Om deze redenen is de FML niet juist. Eiser verzoekt daarom om een oordeel door een onafhankelijke deskundige om zijn beperkingen juist in kaart te brengen.
5.2.
Verweerder heeft het beroepschrift en de aanvulling daarop voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn medische rapportage in de beroepsprocedure deelt hij het volgende mee. Er is geen aanleiding op medische gronden een andere beslissing te nemen. De beperking ten aanzien van torderen is ingetrokken op basis van de bevindingen bij het onderzoek van de wervelkolom dat hij heeft gedaan. De rechterelleboog is niet onderzocht, omdat uit het schrijven van de huisarts geen recente klachten of afwijkingen konden worden afgeleid. Ter zake van de diabetes geldt dat beenklachten als gevolg van een polyneuropathie uitgesloten kunnen worden geacht, omdat de reflexen van knie- en achillespees positief waren. De informatie in de door eiser in de beroepsprocedure toegezonden brief van de huisarts van 26 augustus 2022 is in lijn met de bevindingen in bezwaar.
5.3.
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzekeringsgeneeskundig rapport waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk niet juist is.
5.3.1.
Verweerder mag zijn besluitvorming baseren op door de verzekeringsarts opgestelde rapporten, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet aan te vechten zijn. Het is echter wel aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoen of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. [1]
5.3.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan de onder 5.3.1. genoemde voorwaarden. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft een arts van verweerder dossieronderzoek verricht. Ook heeft hij eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. De primaire verzekeringsarts heeft het sociaal medisch oordeel van de arts getoetst en akkoord bevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en de hoorzitting van 17 september 2021 bijgewoond. Aansluitend aan de hoorzitting heeft hij eiser onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat het medische rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand is gekomen.
Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er voldoende gegevens waren om tot een oordeel te komen zodat de bevindingen van de reumatoloog niet hoefden te worden afgewacht is een medisch oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel onjuist was. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat inmiddels is gebleken dat de reumatoloog geen specifieke ziekte of afwijkingen heeft vastgesteld.
Dat in de medische rapportage in bezwaarschriftprocedure staat dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het spreekuur alleen de linkerelleboog heeft onderzocht maakt ook niet dat zijn rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In dat kader acht de rechtbank het volgende van belang. Op de zitting van de rechtbank heeft eiser diverse malen naar zijn rechterelleboog gewezen als de elleboog waarnaar de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft gevraagd en de elleboog die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderzocht. Daarbij komt dat de huisarts in zijn brief van 2 september 2021 heeft aangegeven dat er na december 2019 niet meer over klachten aan de elleboog is gesproken. Dat gaf de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor onderzoek naar de rechterelleboog.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
5.3.3.
Er is ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiser op de datum in geding, dat is 11 januari 2021, is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Tegenover de rapportage van de verzekeringsartsen ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht en aan (medische) stukken heeft toegezonden niet voldoende onderbouwing van zijn stelling dat hij meer beperkt is dan wordt aangenomen. Bepalend zijn de objectief medisch vastgestelde beperkingen van de mogelijkheden van eiser om arbeid te verrichten.
5.3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rugklachten van eiser erkend en heeft hiervoor beperkingen opgenomen in de FML. Hij heeft op basis van zijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek geoordeeld dat eiser verder kan buigen dan ingeschat en met name meer kan torderen. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de informatie van de huisarts van 26 augustus 2022 niet volgt dat eiser door zijn rugklachten meer beperkt is, is te volgen. De huisarts schrijft namelijk dat de röntgenopnames en een MRI die in juni 2021 van de lumbale wervelkolom zijn gemaakt geen specifieke pathologie hebben laten zien en dat de reumatoloog geen specifieke ziekte of afwijkingen heeft vastgesteld. Hij zegt dat hieruit de diagnose ‘chronische aspecifieke rugklachten’ volgt. Voor rugklachten zijn in de medische rapportage in bezwaarschriftprocedure en de FML echter al beperkingen aangenomen, zodat uit deze informatie niet blijkt dat eiser meer beperkt is dan is aangenomen. Ten aanzien van het beroep van eiser op het protocol ‘Aspecifieke lage rugpijn’ overweegt de rechtbank dat protocollen een hulpmiddel zijn voor de verzekeringsarts bij medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gehouden tot behandeling en bespreking van alle in het protocol genoemde punten. [2] Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij de rug zelf heeft onderzocht op (onder meer) rotatie, flexie en lateroflexie. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze onderzoeken in dit geval niet voldoende zouden zijn.
5.3.5.
Dat eiser meer beperkt is dan aangenomen door een tenniselleboog rechts, diabetes en/of psychische klachten komt ook niet naar voren uit de door eiser overgelegde informatie. De huisarts schrijft in zijn brief van 26 augustus 2022 namelijk dat de diabetes mellitus goed is ingesteld en dat elleboogklachten en psychische klachten niet door hem zijn beoordeeld en niet met hem zijn besproken.
5.3.6.
Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is namelijk juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is niet doorslaggevend hoe eiser zelf zijn klachten ervaart. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. [3]
5.3.7.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van verweerder ontbreekt, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen om de beperkingen vast te stellen af.
Is het arbeidsdeskundig onderzoek zorgvuldig en juist?
6.1.
Eiser betoogt dat het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de nieuw geselecteerde functies. Eiser stelt ook dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als geschikt aangemerkte functies niet passen. Hoewel er voor de functie Medewerker tuinbouw geen signaleringen zijn is deze fysiek te belastend. De functies Lader, losser en Machinaal metaalbewerker waren volgens de eerdere FML te belastend en zijn dat nog steeds, omdat de beperking voor torderen ten onrechte is vervallen. Voor de functie Wikkelaar bestaat een signalering op het item zwaar tillen, die, anders dan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt, niet kan worden weggenomen door een tilhulp. De rollen koperdraad die in deze functie getild moeten worden zullen ook op de tilhulp getild moeten worden en deze handeling is te belastend. Voor de functie Productiemedewerker bestaan signaleringen op de items reiken, buigen en zware voorwerpen hanteren. Eiser acht het overschrijden van de FML op drie items die alle op zijn rug zien ontoelaatbaar. De functie is fysiek te belastend.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij een beoordeling per einde wachttijd de geselecteerde voorbeeldfuncties niet met de betrokkene hoeven te worden besproken en dat de geselecteerde functies passend zijn. In zijn rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek in beroep van 24 januari 2023 geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na een bespreking van de geduide functies, aan dat het beroepschrift en de aanvulling daarop geen reden geven te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.
6.3.
Het betoog van eiser dat verweerder hem in de gelegenheid had moeten stellen om te reageren op de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als geschikt zijn aangemerkt slaagt niet. Noch uit de wet, noch uit de rechtspraak vloeit de eis voort dat de geselecteerde voorbeeldfuncties met eiser besproken moesten worden. [4]
6.4.
Ook het betoog van eiseres dat de als geschikt aangemerkte functies niet passen slaagt niet.
6.4.1.
In haar rapportage in bezwaar van 20 september 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de vijf door haar als geschikt aangemerkte functies besproken. Daarbij heeft zij voor de functies Lader, losser (SBC-code: 111220), Wikkelaar (nieuw en revisie, SBC-code: 267053) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, SBC-code: 111180) aangegeven dat deze (mede) geschikt zijn omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat eiser ruimer belastbaar is dan in de FML is aangegeven. Het oordeel dat eiser ruimer belastbaar is dan in de FML is aangegeven komt neer op een relativering van de belastbaarheid van eiser. Deze relativering is niet geoorloofd. De mogelijkheden en beperkingen van eiser moeten worden vermeld in de FML. De FML moet worden gelezen in samenhang met het verzekeringsgeneeskundig rapport waarin de mogelijkheden en beperkingen in hun onderlinge samenhang zijn beoordeeld, gemotiveerd en beschreven. Het vervolgens toepassen van een verruiming van de mogelijkheden op de wijze waarop dat hier is gebeurd, is niet in overeenstemming met de voorwaarden waaraan een zorgvuldig en transparant beoordelingsproces moet voldoen. [5]
6.4.2.
In de rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek in beroep van 24 januari 2023 heeft arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter opnieuw voor alle door haar als geschikt geselecteerde functies gemotiveerd waarom zij meent dat deze passen. Tegenover deze rapportage in beroep ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht niet voldoende onderbouwing van zijn stelling dat deze functies niet passend zijn. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
6.4.3.
In hoofdstuk 6 van de Basisinformatie CBBS is in paragraaf 6.1 vermeld:
Op de FML staat vermeld: ‘Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn incidentele piekbelastingen boven de aangegeven niveaus van functioneren eveneens mogelijk.’ De waarde van deze incidentele piekbelasting is echter niet exact gedefinieerd. Wel worden in het algemeen functies met een belasting boven de naast hoger liggende score van de belastbaarheid geautomatiseerd verworpen. Dus functies met een piekbelasting boven de naast hoger liggende belastbaarheid zullen in het algemeen niet voorkomen na de geautomatiseerde verwerking.
Bij functies met een hogere belasting in de naast hoger liggende score van belastbaarheid als hiervoor bedoeld, zullen signaleringen verschijnen, die door een arbeidsdeskundige gemotiveerd zullen moeten worden. Daarbij kan overleg met een verzekeringsarts aangewezen zijn. [6] Deze werkwijze is gevolgd. De signaleringen zijn gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en er heeft overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarmee in de beroepsprocedure alsnog voldoende toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de in aanmerking genomen functies passend zijn te achten. Uitgaande van de juistheid van de FML gelden voor de als geschikt aangemerkte functies Lader, Losser (SBC-code: 111220), Machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk, SBC-code: 264122) en Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten, SBC-code: 111010) geen signaleringen of overschrijdingen. Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor eiser.
6.4.5.
Voor de als geschikt aangemerkte functie van Wikkelaar (nieuw en revisie, SBC-code: 267053) overweegt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar arbeidsdeskundig onderzoek in beroep het volgende. Er bestaat een signalering op het item zware voorwerpen tillen. Ongeveer twee keer per week moet een rol koperdraad van 10 kilogram van een buffetkar naar de grond worden getild, waar in de FML is opgenomen dat hij ongeveer 5 kilogram kan tillen. De functie is echter geschikt te achten omdat er sprake is van incidentele piekbelasting en omdat uit de toelichting van de arbeidsdeskundig analist is gebleken dat een tilhulp gehanteerd kan worden op de werkplek. Het inzetten van een tilhulp is bij uitstek bedoeld voor het optillen van gewichten.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep haar oordeel dat de functie van Wikkelaar in medisch opzicht niet ongeschikt is voldoende heeft onderbouwd. Het is vaste rechtspraak dat functies die vervuld kunnen worden met behulp van voorzieningen, voorgehouden kunnen worden als de betrokkene met die voorzieningen ten opzichte van chefs, collega’s en derden naar behoren kan functioneren. [7] Daarvan is hier sprake omdat eiser – uitgaande van de juistheid van de FML – de functie van wikkelaar met de voorziening van een tilhulp zelfstandig kan uitvoeren. De enkele stelling van eiser dat hij ook met een tilhulp nog moet tillen is, tegenover de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat met de tilhulp niet zwaarder dan 5 kilogram moet worden getild, niet voldoende om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen.
6.4.6.
Voor de als geschikt aangemerkte functie van Productiemedewerker industrie (het samenstellen van producten, SBC-code: 111180) overweegt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport Arbeidsdeskundig onderzoek in beroep als volgt. Voor deze functie bestaan signaleringen op de items reiken, buigen en zware voorwerpen hanteren.
In deze functie moet men in twee werkuren 14 keer ongeveer 70 centimeter reiken. Eiser is met rechts beperkt op dit item en is in staat om 600 keer per uur 60 centimeter te reiken. Daarom heeft overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit overleg heeft uitgewezen dat eiser tot deze marginaal hogere belasting in staat kan worden geacht, omdat de afstand bij het merendeel van de reikbewegingen beperkt blijft tot 40 centimeter en de belasting waarbij over langere afstand gereikt moet worden niet tijdens ieder werkuur en niet (hoog-)frequent aan de orde is.
In deze functie is ook sprake van buigen tijdens 8 werkuren 20 keer ongeveer dertig graden achtereen en tijdens 2 werkuren 10 keer ongeveer 60 graden achtereen. In de FML is opgenomen dat eiser in staat is 150 keer per uur ongeveer 45 graden te buigen. Omdat bij een aantal handelingen sprake is van een grotere buigingshoek, heeft overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Dit overleg heeft uitgewezen dat eiser tot deze marginaal hogere belasting in staat kan worden geacht, omdat de buigingshoek bij het merendeel van de bewegingen beperkt blijft tot 30 graden, de frequentie hij een hogere buigingshoek beperkt blijft tot 10 keer per uur en de belasting niet tijdens ieder werkuur aan de orde is.
In deze functie is verder sprake van het hanteren van voorwerpen tijdens 4 werkuren 3 keer ongeveer 6 kilogram achtereen, waar eiser ten aanzien van het te tillen gewicht beperkt is tot 5 kilogram. Hij is in staat om tot 50 keer per uur 2 tot 5 kilogram te hanteren. Omdat het te hanteren gewicht hoger is dan de aangegeven 5 kilogram heeft overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit overleg heeft uitgewezen dat eiser tot deze belasting in staat kan worden geacht omdat de belasting niet structureel zwaar is. De frequentie blijft beperkt tot 3 keer per uur, de belasting is niet ieder werkuur aan de orde en het gewicht blijft beperkt tot 6 kilogram. Met deze, voor de rechtbank begrijpelijke, toelichting is voldoende onderbouwd dat de functie van Productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 passend is voor eiser.
6.5.
Verweerder heeft de gevraagde WIA-uitkering dan ook terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat pas in beroep een volledig deugdelijke onderbouwing is gegeven voor de afwijzing, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Als het gebrek er niet zou zijn geweest, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dan ook in stand worden gelaten.
8. Wel ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder het door eiser betaalde griffierecht te laten vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogkamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1407.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2712.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3450.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1929.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:148.