In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig productiemedewerker, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door het UWV geweigerd op basis van een medisch onderzoek dat had vastgesteld dat hij niet voldoende arbeidsongeschikt was. Eiser had zich ziekgemeld met rug- en armklachten en was van mening dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte had geoordeeld dat hij niet beperkt was in het torderen en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag en stelde dat de verzekeringsarts niet alle relevante medische informatie had afgewogen, waaronder recente onderzoeken van een reumatoloog. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren. Eiser had niet aangetoond dat zijn beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de WIA-uitkering had geweigerd. Wel werd vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar dit gebrek werd gepasseerd omdat eiser niet benadeeld was. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 1.674,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.