ECLI:NL:CRVB:2019:1407
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de WIA-uitkering en de vastgestelde beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de hoogte van de WIA-uitkering en de vastgestelde beperkingen door het Uwv ter discussie staan. Appellant, die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld vanwege psychische klachten en later ook rugklachten, heeft in 2010 recht gekregen op een loongerelateerde WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2013 is zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar in 2015 heeft het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en vastgesteld op 42%. Appellant is het niet eens met deze herbeoordeling en stelt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist zijn. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar de Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de eerdere beoordelingen te twijfelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.