ECLI:NL:CRVB:2017:3214
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van loonaanvullende WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de loonaanvullende WGA-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante ontving sinds 12 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2013 door het Uwv, werd haar arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 61%, maar dit had aanvankelijk geen gevolgen voor haar uitkering. In 2014 werd echter een voorgenomen besluit tot beëindiging van de uitkering aangekondigd, omdat de arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van verboden reformatio in peius. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering in overeenstemming was met de wet en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar zienswijze te geven. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische grondslag voor de beëindiging van de uitkering juist was. De Raad concludeerde dat appellante medisch gezien in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten. De uitspraak bevestigde dat er geen onrechtmatige besluitvorming had plaatsgevonden en wees het verzoek om schadevergoeding af.