ECLI:NL:CRVB:2021:148
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Appellant, die voorheen als trailerchauffeur werkte, meldde zich ziek met rugklachten en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering van 37% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had deze mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld na een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen, waaronder rug- en pijnklachten, die zijn functioneren beïnvloeden.
De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 37% had vastgesteld. De Raad vond dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe, objectieve medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat de geduide functies geen overschrijding opleverden van de belastbaarheid van appellant, en dat hij in staat was om deze functies te vervullen, ook met de inzet van werkvoorzieningen.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op een zorgvuldige en gemotiveerde wijze heeft plaatsgevonden, en dat de conclusies van het Uwv en de rechtbank juist zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd.