11.2.De rechtbank constateert dat het standpunt dat de betalingen terugbetaling van voorgeschoten kosten aan de kinderen betroffen, niet met objectieve en verifieerbare gegevens is onderbouwd. Ter zitting is door gemachtigde van eiseres vermeld dat de kinderen van eiseres geen mogelijkheid hebben gevonden om een overzicht aan te leveren om aan de hand van de bankafschriften de bij- en overschrijvingen te reconstrueren dan wel te verklaren. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat het terugbetalingen van voorgeschoten kosten betrof, die niet als inkomsten kunnen worden aangemerkt.
12. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting is dat verweerder over de periode in geding te veel bijstand aan eiseres heeft toegekend en betaald. Gelet hierop was verweerder gehouden op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand van eiseres over de periode in geding te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw de te veel aan eiseres uitbetaalde bijstand terug te vorderen.
13. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij niet op de hoogte was dat zij door moest geven dat de auto op haar naam stond, haar dochter over een bankrekening beschikte en er overschrijvingen plaatsvonden naar haar eigen bankrekening overweegt de rechtbank dat de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting betreft, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of betrokkene inlichtingen had moeten geven en dit heeft nagelaten. Dit laatste is hier het geval. Het feit dat eiseres niet zelf haar bankzaken regelde, kan er niet toe leiden dat zij geen melding hoefde te maken van de bijschrijvingen. Het niet doorgeven van de bankrekening komt voor rekening en risico van eiseres. Voor zover eiseres heeft bedoeld aan te voeren dat haar van het niet nakomen van die verplichting geen verwijt kan worden gemaakt, treft dit betoog geen doel.
14. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiseres heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden.Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Voor het aannemen van een dringende reden is niet vereist dat sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld in engere zin. Beoordeeld moet worden of belanghebbende als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen.
15. Eiseres is van mening dat gelet op haar fysieke en psychische klachten er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Ter onderbouwing van deze klachten zijn brieven van de GGZ en van de huisarts en van eiseres haar ex-partner overgelegd. Eiseres is vanaf 2018 onder behandeling van de huisarts en GGZ in verband met psychische klachten. De psychische klachten zijn sinds begin 2020 zodanig toegenomen, toen verweerder haar intensief is gaan benaderen, dat eiseres niet meer zelfstandig kan functioneren, vanwege zware depressie-, angst- en paniekklachten en suïcidaliteit. Daags voor de zitting is zij opgenomen in een GGZ-kliniek.