ECLI:NL:CRVB:2019:2173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellante, die sinds 10 april 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de eerdere besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, heeft bevestigd. De aanleiding voor de intrekking was een onderzoek door een sociaal rechercheur naar de rechtmatigheid van de bijstand, na signalen van financiële ondersteuning van de echtgenoot van appellante en haar zoon. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij een gezamenlijke huishouding voerde en financiële steun ontving van haar gezin.
De Raad oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan haar verplichting om alle relevante feiten te melden die van invloed kunnen zijn op haar recht op bijstand. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat zij recht had op bijstand, zelfs niet als zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was en dat de terugvordering van de bijstandsbedragen ook niet ter discussie staat. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.