3.1Administratieve onderbouwing kosten Stichting
Naar aanleiding van het ANBI onderzoek welke gestart is op 26 januari 2015 is gebleken dat de activiteiten vanuit de ‘ [eiseres] ’ worden georganiseerd. De BV en de Stichting treden gezamenlijk naar buiten onder de naam ‘ [eiseres] ’.
(…)
Uit de controle is niet duidelijk geworden welke kosten de Stichting heeft gemaakt voor welke activiteiten. Door de grote verwevenheid tussen (de activiteiten van) de Stichting en (die van) de BV is niet duidelijk welke activiteiten door de Stichting en welke door de BV worden uitgevoerd. Voor de werkzaamheden wordt gefactureerd aan de BV.
Tijdens het hoorgesprek heeft u aangegeven dat bepaalde kosten van deze activiteiten ten onrechte bij de BV zijn geboekt. (…)
De BV belast de kosten niet door aan de Stichting middels facturen.”
20. Na overleg met verweerder is aan eiseres bij beschikking van 28 augustus 2020 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 wederom een ANBI beschikking gegeven. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de wijze van administratievoering en de afbouw van de aan de B.V verstrekte lening uit de opbrengsten die door deze B.V. gegenereerd zouden gaan worden.
21. In geschil is of de ANBI status van eiseres bij beschikking van 25 mei 2018 terecht met terugwerkende kracht naar 29 oktober 2012 is ingetrokken.
22. Eiseres bepleit dat dit niet zo is en stelt dat zij het algemeen nut beoogt, het feit dat zij bepaalde activiteiten door de B.V. laat verrichten niet relevant is, dat zij aan alle ANBI voorwaarden voldoet en dat verweerder het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel geschonden heeft.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van haar beroep.
23. Verweerder concludeert dat eiseres niet aan de volgende ANBI voorwaarden van artikel 1a Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling) voldoet:
a. er is ruim € 1.1 miljoen vermogen opgepot per ultimo 2016 zodat niet voldaan wordt aan de eis dat eiseres geen winstoogmerk heeft;
b. eiseres dient niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang nu zij de aandelen van twee B.V.’s houdt, leningen verstrekt aan de B.V., en in de jaren 2014 tot en met 2016 exploitatiesubsidies aan de B.V. verstrekt;
c. eiseres niet voldoet aan het beschikkingsmacht criterium door de onderlinge verwevenheid van eiseres en de B.V.;
d. eiseres voldoet niet aan de eis niet meer vermogen aan te houden dan nodig voor haar algemeen nuttige activiteiten (zie onder a. hiervoor);
f. eiseres beschikt niet over een actueel beleidsplan. De door eiseres overgelegde stukken die de activiteiten beschrijven kunnen niet als zodanig worden gekwalificeerd;
g. eiseres voldoet niet aan de eis dat de beheerkosten in redelijke verhouding staan tot de bestedingen ten behoeve van het doel van eiseres nu de administraties van eiseres en de B.V. door elkaar liepen en dit dus niet kan worden vastgesteld;
h. eiseres heeft – tot aanpassing van de statuten in 2018 – niet voldaan aan de eisen met betrekking tot de liquidatiebepalingen;
i. de administratie van eiseres voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen omdat de administraties van eiseres en de B.V. door elkaar liepen als gevolg van het feit dat inkoopfacturen op naam van ‘ [eiseres] ’ gesteld waren, waardoor facturen bestemd voor eiseres bij de B.V. geboekt zijn en door de B.V. betaald zijn;
j. eiseres voldeed aanvankelijk niet aan de publicatieplicht.
24. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de intrekking van de ANBI beschikking met terugwerkende kracht met name gebaseerd is op het niet voldoen aan de eis dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang gediend wordt vanwege de leningen en subsidies die eiseres aan de B.V. verstrekt heeft, alsmede het niet voldoen aan de administratieplicht (artikel 1a, onder b en i van de Uitvoeringsregeling). Verweerder concludeert verder dat het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden zijn.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
25. Per 1 januari 2012 luidt de definitie van een ANBI – voor zover hier van belang – volgens het eerste lid van artikel 5b van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR):
“a. een instelling (…) die:
1. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3. gevestigd is in het Koninkrijk, (…), en
4. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;”
In het derde lid van artikel 5b AWR is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“3. Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:
a. welzijn;
b. cultuur;
c. onderwijs, wetenschap en onderzoek;
(…)
f. jeugd- en ouderenzorg;
(…)
i. religie, levensbeschouwingen en spiritualiteit;
j. de bevordering van de democratische rechtsorde;
(…)
l. een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede
m. het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.”
In het zevende lid van dit artikel is bepaald dat de intrekking van de ANBI-status kan geschieden indien de instelling niet meer voldoet aan de in de ministeriële regeling gestelde eisen en dat het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van de dagtekening van de intrekkingsbeschikking.
26. In artikel 1a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang:
(…)
b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
(…)
d. de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan is aangegeven in artikel 1b;
(…)
i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:
1°. (…);
2°. de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van het beheer
van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling;
3°. de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en
4°. de aard en omvang van het vermogen van de instelling.
(…)”
27. De bewijslast dat eiseres terecht aanspraak maakt op de ANBI-status rust op eiseres. Zij moet dus tegenover de gemotiveerde stellingname van verweerder aannemelijk maken dat zij voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden om te worden aangemerkt als ANBI.
28. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst beoordelen of eiseres heeft voldaan aan de eisen van artikel 1a onder b. en i., ten tweede, derde en vierde, van de Uitvoeringsregeling nu verweerder (zoals hij ter zitting heeft gesteld) deze bepalingen met name ten grondslag heeft gelegd aan de intrekking van de ANBI beschikking met terugwerkende kracht. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dienen
29. Ingevolge artikel 1a onder b. van de Uitvoeringsregeling dient uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van eiseres te blijken dat eiseres uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient. De activiteiten dienen rechtstreeks gericht te zijn op het algemeen belang (zie Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT8202, rechtsoverweging 3.4). Daarbij moet niet slechts worden gelet op de statutaire doelstelling van de stichting, maar ook op haar feitelijke werkzaamheden (zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2666, rechtsoverweging 2.4.2). 30. De rechtbank is van oordeel dat de in de statuten van eiseres omschreven doelstellingen hieraan voldoen. De feitelijke activiteiten van eiseres onder de thema’s dienen, vieren en leren die hiervoor onder 9. zijn vermeld en die zij blijkens de nader overgelegde stukken en de toelichting ter zitting in de jaren 2013 tot en met 2017 heeft ondernomen (met uitzondering van de activiteiten met betrekking tot de B.V. waarop hierna nader zal worden ingegaan) voldoen hier naar het oordeel van de rechtbank eveneens aan, dus inclusief de activiteiten van eiseres met betrekking tot het Platform voor Jongeren, Werk en Hoop, het Grote Mensen Ontmoetingsdiner, Diner pensants en het Straatvoetbaltoernooi. Met die activiteiten wordt naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks en primair het algemeen belang gediend, en niet een particulier en sociaal belang. Voor zover eiseres activiteiten in samenwerking met derden uitvoert fungeert zij naar het oordeel van de rechtbank niet als doorgeefluik maar voegt zij waarde toe door haar eigen activiteiten, bestaande uit het samenbrengen van die derden met elkaar en/of anderen in het kader van de door haar georganiseerde bijeenkomsten.
31. Nu de activiteiten van eiseres rechtstreeks het algemeen belang dienen, is aan de orde of het op het algemeen nut gerichte deel van de activiteiten van eiseres ten minste 90 percent van haar totale activiteiten vormt (het zogenoemde ‘kwantitatieve criterium’. Vergelijk Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2666, rechtsoverweging 2.4.4). In dat verband zijn de steunverlening aan, het houden van aandelen van en het verstrekken van een lening aan de B.V. van belang. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat het houden van aandelen van deze B.V. op zichzelf een toegestane activiteit kan zijn. In de wetsgeschiedenis is hieromtrent het volgende vermeld: “De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of een ANBI binnen haar doelstelling een overheersend belang in een B.V. mag verwerven en bezitten, en kapitaal in een dergelijke B.V. mag storten. Als dit valt binnen de reikwijdte van de algemeen nuttige activiteiten van een ANBI is dit natuurlijk prima. Maar veelal zal in dit verband sprake zijn van een belegging van het in de ANBI aanwezige vermogen. Hiervoor geldt (…) dat dit niet gezien wordt als een commerciële activiteit. Er geldt dan ook niet de eis dat de winsten van de BV in dat geval binnen een redelijke termijn ten goede moeten komen. Wel geldt in dat kader de anti-oppoteis. Op grond van artikel 1b [van de Uitvoeringsregeling] dient het vermogen van een ANBI niet hoger te zijn dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling.”
Kamerstukken II 2011/2012, 33 006, nr. 18, pagina 9 (verslag van een schriftelijk overleg)
32. In de B.V. wordt een sociale werkplaats c.q. de “social kitchen” geëxploiteerd. Deze activiteiten kunnen gelet op hun inhoud worden aangemerkt als werkzaamheden die mede het algemeen belang dienen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het houden van aandelen in en verstrekken van een lening aan de B.V. past binnen de algemeen nuttige activiteiten van eiseres. Hierbij gaat de rechtbank er van uit dat deze activiteiten van eiseres dienen ter initiële financiering van de door de B.V. ondernomen algemeen nuttige activiteiten. In dit kader is relevant dat de B.V., zoals blijkt uit de stukken, vanaf haar oprichting tot in ieder geval eind 2016 een negatief eigen vermogen had. Dat ook verweerder onderschrijft dat deze activiteiten passen binnen de algemeen nuttige activiteiten van eiseres blijkt uit het feit dat met ingang van 1 januari 2018 wederom een ANBI beschikking aan eiseres is gegeven terwijl zij nog steeds het belang in de beide B.V.’s houdt en nog steeds lening(en) aan de B.V. verstrekt heeft, zij het dat wel afspraken zijn gemaakt over het afbouwen daarvan.
33. Ten aanzien van de activiteiten die bestaan uit de exploitatie van de social kitchen dient echter wel in aanmerking te worden genomen dat de activiteiten die door de B.V. worden ondernomen geen activiteiten van eiseres zelf zijn, anders dan de bedoeling was volgens het beleidsplan van 25 november 2012. De B.V. is een zelfstandige rechtspersoon die niet de ANBI status heeft of kan verkrijgen en die geacht wordt met haar gehele vermogen een onderneming te drijven en winst te beogen. Het steunen van de B.V. met subsidies of bijdragen in exploitatietekorten kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als een activiteit die rechtstreeks is gericht op het algemeen belang in het kader van de doelstellingen van eiseres. Met eiseres is de rechtbank, evenals verweerder, van oordeel dat dit wel het geval zou kunnen zijn voor specifieke projecten van de B.V. waarvoor op basis van een concrete projectomschrijving en begroting specifieke steun wordt verleend door eiseres, maar dat daarvan sprake is heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt nu een onderbouwing daarvan met vóór het verstrekken van de steun door de B.V. en eiseres opgemaakte stukken ontbreekt. Het alsnog achteraf opmaken en verstrekken van een overzicht van de kosten die de B.V. zou hebben gemaakt voor bepaalde projecten van eiseres waaruit zou blijken dat eiseres met haar bijdragen aan de B.V. die deels financiert, is daarvoor onvoldoende. Op die grond kunnen de in 2014, 2015 en 2016 door eiseres aan de B.V. betaalde bedragen als exploitatiesubsidie c.q. vergoeding van exploitatiekosten ten bedrage van € 45.000 (2014), € 72.000 (2015) en € 293.500 (2016) niet anders worden gekwalificeerd dan onder algemene titel aan de B.V. verstrekte steun waarvoor niet geldt dat deze het algemeen belang dient. Nu deze steun in ieder van die jaren (veel) meer dan 10% van de uitgaven van eiseres blijkens de jaarrekeningen (zie hiervoor onder 6.) vormt, voldoet eiseres op die grond in de jaren 2014 tot en met 2016 niet aan de eisen van artikel 1a onder b. van de Uitvoeringsregeling.
34. Uit de administratie van eiseres dienen ingevolge artikel 1a, eerste lid, onder i. van de Uitvoeringsregeling onder meer de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling, de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en de aard en omvang van het vermogen van de instelling te blijken. In de artikelsgewijze toelichting van de per 1 januari 2012 gewijzigde Uitvoeringsregeling is het met betrekking tot wijziging van artikel 1a, eerste lid onder i. het volgende opgemerkt:
“Op grond van artikel 2:10, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon verplicht om uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de rechtspersoon op te maken. De staat van baten en lasten is datgene wat bij commerciële rechtspersonen als winst- en verliesrekening wordt aangeduid. Om een staat van baten en lasten te kunnen opmaken is het noodzakelijk een administratie te voeren. In artikel 1a, eerste lid, onderdeel i, van de UR AWR 1994 worden specifieke voorwaarden gesteld met betrekking tot die administratie. (…) Voorts moet de administratie van de instelling de aard en omvang van de kosten van het beheer van de instelling, alsook de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling ten behoeve van het bereiken van haar doel bevatten (zie onder 2°). Dit is nodig om te kunnen beoordelen of de instelling een redelijke verhouding hanteert tussen deze kosten en haar bestedingen ten behoeve van de doelstelling van de ANBI. De administratie van de instelling dient voorts blijk te geven van de aard en omvang van de inkomsten en het vermogen van de instelling (zie onder 3° en 4°). Deze administratieve voorwaarden beogen mogelijk te maken dat het bestedingscriterium van artikel 1b van de UR AWR 1994 kan worden getoetst.”
Wijziging van (…) de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 19 juni 2012, nr. DB 2012/248, Stcrt. 2012, 12737, p-9-10.
35. De rechtbank is van oordeel dat de administratie van eiseres (ook) dient te voldoen aan de in artikel 52 van de AWR aan administratieplichtigen gestelde eisen. Eiseres is immers een “lichaam” en daarmee administratieplichtig in de zin van die bepaling. Niet valt in te zien dat het bepaalde in de Uitvoeringsregeling geheel in de plaats treedt van het bepaalde in artikel 52 AWR. Veeleer is naar het oordeel van de rechtbank in die regeling sprake van een nadere uitwerking van wat in algemene zin uit artikel 52 AWR voortvloeit. Met name zijn dan van belang het bij artikel 2:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansluitende voorschrift dat administratieplichtigen een zodanige administratie voeren “dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk blijken” (artikel 52, eerste lid, AWR) en het voorschrift dat de administratie zodanig is ingericht en zodanig dient te worden bewaard dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is (vgl. Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4620; het cassatieberoep tegen deze uitspraak heeft de Hoge Raad met 81 Wet RO afgedaan bij arrest van 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1131). 36. Nu verweerder gemotiveerd heeft betwist dat de administratie van eiseres voldoet aan de te stellen eisen, rust naar het oordeel van de rechtbank de bewijslast dat dit toch zo is op eiseres. Dit betekent dat eiseres aan de hand van haar administratie de aard en omvang van haar kosten aannemelijk dient te maken, alsmede dat zij haar middelen voor ten minste 90% heeft besteed in het algemeen belang.
37. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met al hetgeen zij naar voren heeft gebracht dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Weliswaar voert eiseres een administratie, maakt jaarrekeningen op, houdt bestuursvergaderingen, en heeft beleidsplannen in haar administratie. Uit het boekenonderzoek dat bij de B.V. is uitgevoerd blijkt echter dat bij de B.V. significante uitgaven die voor rekening van eiseres dienden te komen, geboekt en in aftrek gebracht zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar overwegingen 14. tot en met 16.. Dit betekent volgens de rechtbank dat vanaf 2013 een aanzienlijk deel van de kosten van eiseres buiten de administratie is gebleven en dat daarmee de controle door verweerder binnen een redelijke termijn niet mogelijk is gebleken. Dat eiseres en de B.V. achteraf getracht hebben deze kosten alsnog in beeld te brengen en door te belasten aan eiseres heelt dit gebrek in de administratie van eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet. Bovendien geeft de administratie door het ten onrechte niet in aanmerking nemen van deze kosten een onjuist beeld van het vermogen van eiseres en voldoet zij ook in zoverre niet aan de daaraan te stellen eisen. Ook op deze grond is de ANBI beschikking van eiseres naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht ingetrokken.
38. Nu verweerder op grond van hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van de rechtbank de ANBI beschikking terecht met terugwerkende kracht heeft kunnen intrekken, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiseres aan de overige voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, Uitvoeringsregeling heeft voldaan. Wel merkt de rechtbank ten overvloede op dat naar het oordeel van de rechtbank in elk geval vanaf 2014 ook aan de ‘anti-oppoteis’ (artikel 1a, eerste lid, onder d) niet voldaan is. Artikel 1a, eerste lid, onder d van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. Uit de ontstaansgeschiedenis van deze bepalingen blijkt dat de wetgever daarmee heeft bedoeld het oppotten van vermogen door de instelling tegen te gaan (zie Hoge Raad 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1107, rechtsoverweging 2.5.2 waarin wordt verwezen naar Kamerstukken I 2011/12, 33 006, nr. G, blz. 13). Per 31 december 2014 beschikt eiseres over een vermogen van € 880.843, hetgeen per 31 december 2016 is opgelopen naar € 1.111.584. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit vermogen werd aangehouden met het oog op te verwachten bestedingen in het kader van haar algemeen nuttige doelstellingen. In de notulen van de bestuursvergadering van eiseres van 24 augustus 2015 is in dit verband slechts het volgende vermeld: “De Stichting is enorm gezond, heeft 1 miljoen op de rekening staan. Wat doen we hiermee? Zodat we de BV altijd kunnen ondersteunen en liquide zijn.”
Zoals hiervoor onder 31. is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het ondersteunen van de B.V. door middel van subsidies en dergelijke niet kan worden aangemerkt als een algemeen nuttig doel. Overige concrete voornemens van eiseres hoe dit geld te besteden binnen haar doelstellingen zijn niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
39. Eiseres stelt dat nu de statuten en het beleidsplan (met de voorgenomen activiteiten) van eiseres vóór het afgeven van de ANBI beschikking aan verweerder zijn verstrekt, het intrekken van de ANBI status niet kan worden gebaseerd op gebreken in de statuten, het beleidsplan of de daarin beschreven activiteiten. Nu de activiteiten van de B.V. slechts het exploiteren van de “social kitchen” zijn, deze activiteiten door eiseres zijn geëntameerd en reeds in het beleidsplan zijn beschreven, kan ook dit geen reden zijn om de ANBI status in te trekken. Of de activiteiten door eiseres worden ondernomen of in een door haar gehouden deelneming maakt niet uit.
40. Artikel 5b, zevende lid van de AWR biedt verweerder uitdrukkelijk de mogelijkheid om een instelling niet meer als ANBI aan te merken vanaf een tijdstip gelegen vóór de datum van de intrekkingsbeschikking. Van deze mogelijkheid mag verweerder gebruik maken tenzij algemene beginselen van behoorlijk bestuur hieraan in de weg staan. Aan de enkele omstandigheid dat verweerder een instelling als ANBI heeft aangemerkt op grond van het ingevulde standaardaanvraagformulier, waarbij onder meer de daarin opgenomen vraag “Dienen de werkzaamheden, feitelijk en volgens de regelgeving van de instelling, voor 90% of meer het algemeen belang?” met ‘ja’ is beantwoord, kan die instelling niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat verweerder hiermee een weloverwogen standpunt heeft ingenomen met inachtneming van alle relevante feitelijke gegevens en omstandigheden (vergelijk Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:354, rechtsoverweging 3.5.3). 41. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat de statuten en het beleidsplan en de daarin beschreven activiteiten het algemeen nut kunnen dienen, en dat indien en voor zover deze activiteiten worden uitgevoerd, eiseres in zoverre mag vertrouwen dat deze activiteiten door verweerder voorafgaande aan het afgeven van de ANBI beschikking beoordeeld zijn. Dit kan dan geen reden zijn voor intrekking van de ANBI status. Dit geldt echter niet voor het onderbrengen van de “social kitchen” in een aparte B.V. en evenmin ten aanzien van het verstrekken van subsidies aan die B.V. nu daar bij het aanvragen van de ANBI status in het geheel geen melding van gemaakt is. Daarbij speelt mee dat verweerder eiseres op 8 januari 2013 als ANBI heeft aangemerkt, terwijl de B.V. niet lang daarna, op [datum] 2013, is opgericht. Het had op de weg van eiser gelegen om verweerder hier van op de hoogte te stellen. Mede gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, kan dan ook geen beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan. Daarnaast is het zo dat de vraag of aan de administratieplicht is voldaan alleen te beantwoorden is door een controle van die administratie. De administratie is door verweerder niet beoordeeld voor het afgeven van de ANBI beschikking en indien niet aan de administratieplicht is voldaan, zoals in dit geval, kan een beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van een beoordeling van activiteiten eiseres niet baten.
42. Eiseres stelt dat de intrekking van de ANBI status met terugwerkende kracht in strijd komt met door de Staatssecretaris van Financiën gedane toezeggingen en dus in strijd komt met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres beroept zich op de volgende uitlating van de Staatssecretaris van Financiën in de Notitie Evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s, januari 2017, pagina 18:
“5.2.2 Toetsing door de Belastingdienst aan de wettelijke voorwaarden
Het proces
(…) Bij formele gebreken, zoals het ontbreken van bepaalde informatie of onjuiste formuleringen in de statuten, wordt de instelling de kans op herstel binnen een bepaalde termijn geboden. (…)
Indien mocht blijken dat een instelling niet voldoet aan één of meer voorwaarden, dan kan de Belastingdienst het bestuur van een instelling verzoeken om binnen een redelijke termijn de omissies te herstellen.”
Daarnaast stelt eiseres dat in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is gehandeld door de lange duur van het onderzoek door verweerder en het pas in een laat stadium mededelen dat de ANBI beschikking met terugwerkende kracht zou worden ingetrokken.
43. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat door te handelen in strijd met de eisen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang gediend dient te worden, en dat de administratie aan de te stellen voorwaarden voldoet, geen sprake is van beperkte tekortkomingen die eenvoudig hersteld kunnen worden. Eiseres kan dan ook geen aanspraken ontlenen aan de hiervoor vermelde toezegging, daargelaten dat dit een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Door onder meer de verwevenheid van de administraties van eiseres en de B.V. was sprake van een behoorlijke mate van complexiteit van het onderzoek en de noodzaak voor interne afstemming bij verweerder. Dit heeft lang geduurd, maar van onzorgvuldig handelen van verweerder is de rechtbank niet gebleken.
44. Gelet op het hiervoor overwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Vergoeding immateriële schade
45. Ter zitting heeft eiseres een verzoek tot vergoeding van immateriële schade gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten zoals neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in de regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. 46. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift is op 15 juni 2018 ontvangen door verweerder. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 13 maart 2020. De rechtbank doet op 16 maart 2022 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak met afgerond 22 maanden overschreden, welke overschrijding voor afgerond 15 maanden is toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor afgerond 7 maanden aan de beroepsfase. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
47. In verband met de overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 2.000 waarvan € 1.364 vergoed dient te worden door verweerder, en € 636 door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
48. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5 omdat de proceskostenvergoeding alleen wordt toegekend vanwege de vergoeding van immateriële schade; vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, rechtsoverweging 2.3.2). 49. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.14.2 zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid), waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt. Hetzelfde heeft te gelden voor de vergoeding van het griffierecht.