ECLI:NL:HR:2006:AT8202
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
De status van een beroepsvoetbalclub als algemeen nut beogende instelling onder de Successiewet 1956
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2006 uitspraak gedaan over de vraag of een beroepsvoetbalclub kan worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling (ANBI) in de zin van artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956. De zaak betreft een aanslag in het recht van successie die was opgelegd aan de belanghebbende, een voetbalclub, naar aanleiding van de verkrijging uit de nalatenschap van een overleden persoon. De Inspecteur had de aanslag gehandhaafd, maar het Gerechtshof had deze uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd door te concluderen dat de voetbalclub als ANBI kon worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukte dat voor de status van ANBI vereist is dat de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks gericht zijn op het dienen van een algemeen belang. De Hoge Raad stelde vast dat de activiteiten van de voetbalclub primair gericht zijn op het behalen van sportieve successen en het dienen van de particuliere belangen van de club en haar leden, en niet op het algemeen nut. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale status van sportverenigingen en benadrukt de noodzaak voor instellingen om aan specifieke criteria te voldoen om als ANBI te worden erkend. De Hoge Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de belanghebbende niet in gelijke mate het algemene en particuliere belang dienen, en dat de club derhalve niet kan worden aangemerkt als een instelling die het algemeen nut beoogt.