4.3.1Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
- het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 2] ;
- de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 4] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld. In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het reeds eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is. De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
4.3.5Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 15/860205-19, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575) Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134) Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502) De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft, zoals vermeld, een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , de verdachte en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. De verdachte geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.B.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 1] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 1] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met zijn oom [El H.] . Uit de berichten kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 2] , de neef van [slachtoffer 1] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan [El H.] : ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. [El H.] vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt [El H.] aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. [El H.] stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [El H.] , samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 1] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 2] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 2] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 4] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 4] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 4] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder [bijnaam slachtoffer 2] omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [naam 4] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.B.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ (de verdachte) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.B.] (‘Chavez’) en de verdachte (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.B.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door de verdachte gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: de verdachte.
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan de verdachte aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. De verdachte antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van de verdachte door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 4] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 4] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en de verdachte op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (“ [bijnaam slachtoffer 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 4] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). De verdachte geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres I.K.] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.B.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264) In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651) Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122) De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 27 december 2013 heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. [G.M.] had op dat moment, zoals vermeld, een afspraak met de verdachte, die zich ten tijde van de aanslag in een café/internetwinkel in de buurt bevond.
Tijdens een getuigenverhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard, dat [G.M.] een goede vriend van hem was en dat hij via [G.M.] (onder andere) [N.B.] en [D.M.] kende. Ter terechtzitting van 23 januari 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij ook [N.B.] heeft gekend.
In de dagen na deze aanslag worden er via PGP-toestellen meerdere berichten tussen [G.M.] en de verdachte gewisseld. In deze berichten wordt onder meer besproken wie er achter de aanslag zit. De verdachte zegt in dat verband:
“denk dat we hem even op de stoel moeten gooien dan…”. Ook zegt de verdachte dat hij zich ‘faya’ voelt als er aan hem wordt getwijfeld.
Op 28 december 2013 stuurt de verdachte de volgende berichten aan [G.M.] :
“Bro scotoe gaat masten plaatsen bij de winkel ofzo om alle tels terg te halen…zullen we vanaf morgen ook even op andere tels gaan anders zitten ze ook op al onze tels…!!!”,
“Er moet iemand zijn die hun info geeft en zegt hoe het allemaal aan toe gaat bij ons (…) er zit gewoon een slang tussen ons in bro”en
“(…) is toch faya dat we gewoon mensen zien die ons gewoon willen nakken man…we moeten spoken voor ze worden anders is het echt te laat straks…!!!”. De verdachte zegt dat hij snel een ‘panser’ (een gepantserde auto) moet hebben.
Op 29 december 2013 stuurt de verdachte aan [G.M.] .:
“(…) we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken…!!! Ik zeg je eerlijk (…) vanaf toen waren ze al bezig…!!! Ik ga ook even vaker hotel pitten enzo”en
“Bro het belangerijkste is dat het hun niet gelukt is…maar het moet gewoon een zware les voor ons zijn…!!! Jij al helemaal bro je moet gewoon echt een spook worden (…) Ik ga ook ff verdwijnen…is beter want hier de hele tijd aangehouden worden is niks en als schietschijf rondlopen…!!”.
Kennelijk heeft de verdachte zich vervolgens inderdaad op de achtergrond gehouden, althans voor de buitenwereld, want pas vanaf de tweede helft van 2014 komt hij weer in het dossier naar voren. Daarbij acht de rechtbank de volgende aspecten van belang.
Op 17 september 2014 worden er meerdere berichten tussen [I.K.] en de verdachte gewisseld. [I.K.] heeft verklaard dat hij de verdachte sinds 2013 kent. De verdachte stuurt aan [I.K.] :
“He bro ik hoor dat je pas al een tel hebt gepakt voor iemand die info zou geven dus begrijp niet waarom je nu weer nodig hebt…? Die tellies zijn niet gratis he bro”.
[I.K.] antwoordt als volgt:
“Klopt heb nu 3 pgps 1 ennet bro 1 pgp is voor die jongen die die autos haalt 1 tje voor die weet waar die [bijnaam slachtoffer 2] is 1 tje die weet waar boeloe weer is en die ennet is bij die buurjongen van die broers [naam 5] dat als die ze ziet zegt die het meteen”.
Hierop reageert de verdachte met de berichten:
“Bro maar je kan toch niet iedereen die maar iets kan of weet meteen een tel geven dan moet ik er 200 uitdelen bro pas als ze zeker zijn dat ze iemand hebben nemen ze contact op en dan kunnen ze meteen 1 krijgen”en
“(…) We hebben nog 45 kop te betalen bij die belhuis en we blijven maar tels pakken begrijp me niet verkeerd maar ik moet straks weer aftikken. En zolang er nog niet echt gewerkt word en doekoe verdiend word dan is het lastig om zo door te gaan”.
[I.K.] antwoordt als volgt:
“Je hebt gelijk bro snap je ben zo gefocust op die honden wil ze echt weg hebben en die gene kan er voor zogen daarom dacht ik zo bro”.
De verdachte sluit deze berichtenwisseling af met het bericht:
“Ik weet het ik denk ook zo en dat is niet verkeerd bro. Maar kijk of je die tel van die man van [bijnaam slachtoffer 2] kan doorgeven aan die andere want die [bijnaam slachtoffer 2] is toch in mokro en zo kan je alsnog gefocusd zijn op ze”.
Uit de inhoud van deze berichten tussen [I.K.] en de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte zeggenschap had over de verstrekking en verdeling van PGP-toestellen aan/over de leden van de criminele organisatie, ten behoeve van het observeren van personen (het zogenoemde spotten), en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de betalingen voor deze telefoons. Voorts blijkt uit deze berichten dat de verdachte [I.K.] ter verantwoording roept als die zonder toestemming, dan wel zonder voorafgaand contact, een dergelijke telefoon heeft gepakt.
Naast de verantwoordelijkheid voor de PGP-toestellen was de verdachte ook beheerder van het geld van de criminele organisatie, door de verdachte “de pot” genoemd. In de Ennetcom-data van het e-mailadres EC8R, dat is gekoppeld aan een onder [S.I.] aangetroffen telefoon, is een notitie aangetroffen betreffende een gesprek tussen [S.I.] (‘Namoes’) en de verdachte op 24 maart 2015. De verdachte:
“Kijk bro die man heeft me niks uitgelegd over wat hij wil doen ... of met wie hij iets wil doen hij zei alleen iemand in een shisha dus ik weeet niet wat de bedoeling is namoes en ik kan niet iedereen gaan geven die maar wat roept zo blijft er weinig over hoe ik bij hem doe doe ik ook bij ieddereen want het is geen grabbelton .. .is er iets serieus en moet iemand wat krijgen zeg me wat het is en we trekken meteen uit de pot..!!
(…)
Ik ga je vanavond berekeningen van [naam 6] sturen dan geef ik jullie alvast geld voordat we wat ontvangen hebben van [naam 6] geen probleem .. .!!
Berekeningen van ons ben ik mee bezig bro die krijg je ook snel van me heb nu alles ontvangen ervan en ga nu even alles opstellen en opnieuw maken dan stuur ik je die ook op”.
In Ennetcom-berichten tussen leden van de criminele organisatie wordt veelvuldig over “pap” (geld) gesproken. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte (“oog”) het geld verstrekt aan de leden van de criminele organisatie.
Op 1 augustus 2014 vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [I.K.] en [D.M.] .
[I.K.] vraagt aan [D.M.] :
“(…) heb je nog wat gehoord van pap ofzo bro”.
[D.M.] antwoordt hierop met het bericht
: “Bro ik ga zo weer mailen vraag hem ook bro leg hem uit dat je helemaal zonder zit en die gasten ook niet bewegen”.
Enkele uren later vraagt [D.M.] aan [I.K.] :
“(…) had je chavez nog gesproken”en
“(…) wat zei hij over doekoe”. Zoals hiervoor reeds vermeld, is Chavez een bijnaam van [N.B.] .
[I.K.] antwoordt hierop met de berichten:
“(…) chavez kan liever oog vragen die is teminsten nog serieus met dit”en
“(…) ik zeg wel tegen hem is 1ste we zijn blut (…)”.
[D.M.] stuurt vervolgens aan [I.K.] :
“Bro sprak oog net hij zei hij is richting spanje en spreekt met nemoes af zodat ie ff met jou ook kan zitten praten en geeft ie je”. Uit het onderzoek is gebleken dat [I.K.] in deze periode in Spanje, en soms in Marokko, verbleef.
Op 4 augustus 2014 stuurt [N.B.] aan [I.K.] het bericht:
“Ga douchem kleed je om bro en kom oog gaat je pap geven dan”.
Door [I.K.] is verklaard dat hij maandelijks een geldbedrag van (oorspronkelijk) € 2.500,- ontving van de criminele organisatie. Uit berichten van 18 september 2014, die hierboven ook reeds zijn aangestipt, leidt de rechtbank af dat [I.K.] zijn beklag doet bij de verdachte over de hoogte van zijn maandelijkse vergoeding; [I.K.] redt het niet met € 2.500,-.
[I.K.] aan de verdachte:
“Yo bro hoe s het dan heb die tel gegeven en heb meteen kenteken gekregen wat die nu rijdt vanaf morgen gaat die jongen daar altijd zitten tot dat die komt en bro nog vraagje he sorry dat ik je er mee lastig val maar 2500 red ik nooit betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen zo ga ik ze kwijt raken”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven begrijp je ik begrijp je zeker niet verkeerd maar die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou en om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven.”.
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Zoals hiervoor is vermeld, geeft [I.K.] de volgende dag – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5 – aan [D.M.] aan, dat Chavez ( [N.B.] ) en Oog (de verdachte) het nu ook zien en wel “pap” gaan trekken.
Hierop volgend vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [I.K.] en [D.M.] .
[I.K.] :
“Had je ze we’ll al gemeld van ja eentje is gedaan dat ze moeten geven en zeiden ze niks der over ofzo”.
[D.M.] :
“Krijgen weekend pap bro chavez stuurde net dat op internet staat dat hij aleke had gedaan (…)”.
[I.K.] :
“Oke bro is goed en die pap van de eerste wnnr is dat”.
[D.M.] :
“Denk ook dan heb bevestiging van oog gehad snap je”.
In de Ennetcom-data van het door de verdachte gebruikte e-mailadres beginnend met 8475 zijn twee financiële overzichten aangetroffen, aangemaakt op respectievelijk 18 juli 2014 en 1 augustus 2014.
De rechtbank leidt uit deze notities af dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht voor “ennet(pgp)”, huur en Spanje. In een onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is ook een financiële notitie aangetroffen, genaamd “Nieuwe boekH”. Deze notitie is eerder weergegeven. Uit deze notitie blijkt dat er geldbedragen zijn betaald via de verdachte (“oog”). Dat de verdachte verantwoordelijk was voor de financiën binnen de criminele organisatie vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in het gesprek tussen [S.I.] en de verdachte op 24 maart 2015, waarin de verdachte nota bene tegen [S.I.] zegt dat hij hem berekeningen zal sturen.
Dat de verdachte wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie baseert de rechtbank, naast het voorgaande – in het bijzonder de berichten uit december 2013 en van 17 september 2014 – met name op het volgende.
Op 6 september 2014 worden er diverse berichten tussen [I.K.] en de verdachte gewisseld.
[I.K.] vraagt aan de verdachte:
“(…) bro mag die andere trouwens ook die 2 ling maar die van verlof”.
De verdachte antwoordt hierop:
“Ja dat kan wel maar die bemoeid toch niet zoveel? Die andere is wel belangerijk volgens mij die is echt actief bezig”.
[I.K.] aan de verdachte:
“Ja dat we’ll maar deze heeft die van laatst gelokt 100% van oost kreeg gisteren bevestiging”.
De verdachte aan [I.K.] :
“Bro doe maar ze zij sowieso 4 handen op 1 buik (…)”.
Naar aanleiding van het bericht van [I.K.]
“Ik weet hij komt elke vrijdag tussen half 6 deur uit half open kamp scheveningen en zondag gaat die terug”stuurt de verdachte:
“Oke staat bro”.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met “die 2 ling” de tweelingbroers [broer 1] en [broer 2] worden bedoeld. Dit waren doelwitten van de criminele organisatie. Uit detentiegegevens van [broer 1] blijkt dat hij in 2014 gedetineerd heeft gezeten en vanaf 17 juli 2014 deelnam aan een penitentiair programma met Elektronisch Toezicht (enkelband). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de berichten van 6 september 2014 – in samenhang met de overige bewijsmiddelen – dat [I.K.] aan de verdachte vraagt of [broer 1] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is (“doe maar”).
Op 18 september 2014 worden de volgende berichten gewisseld tussen [I.K.] en de verdachte.
[I.K.] aan de verdachte:
“Is goed bro ik ga even kijken hoe en wat bro deze dagen bro laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Oke is goed bro als je me een dag eerder aan geeft dat ik klaar moet staan dan kan ik alles voorbereiden”.
[I.K.] aan de verdachte:
“Olke bro deze dagen bro klaar staan morgen geef ik je dan adres van die cafe en nr kenteken heb ik net aan chavez gegeven al”.
In de berichten wordt besproken dat
“laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze bewoordingen dat er iemand dood moet. Kennelijk gaat de verdachte hiervoor voorbereidingen treffen.
Op 25 oktober 2015, een jaar later, worden de volgende berichten gewisseld tussen [S.I.] en de verdachte.
[S.I.] aan de verdachte:
“(…) Heb iemand die graag naar die bolle wil
Maar die gasten willen geen 100
Zeggen is hot-spot enzo snap je
Willen meer
En die kk [naam 4] maar hij kwam in een tent daar komt die tijd niet meer, hij is iemand aan het vragen om voor ze te werken zoals is je kaatst al vertelde ,
En die [bijnaam slachtoffer 2] bro kifesh met die ?”.
De verdachte aan [S.I.] :
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro
Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man…!!!
Wat denk jij erover?
Je zei me die [naam 4] is weer weg toch…
Die [bijnaam slachtoffer 2] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen maar denk je dat we hem boven aan de lijst moeten zetten?”.
[S.I.] aan de verdachte:
“Die locatie enigst plek die te vinden is
Andere momenten moeten we ff goed gaan spitten
Ja wilde jou vragen hoe je erover denk
Die kk vetlap moest allang gaan
Nee [naam 4] is hier maar in die cafe waar die kwam is die opeens niet meer te zien die kk flikker
Die [bijnaam slachtoffer 2] als we die pakken bro
En direct wat plannen pakken die kk flikkers
Want ze gaan direct komen bro
Zo komen dat ff buiten desnoods
2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”.
De verdachte aan [S.I.] :
“Klopt die locatie is heel kut bro en kunnen we beter vermijden…. maar doe man komt toch ook ergens anders en we moeten gewoon kijken hoe wat waar met hem…want hij moet ook na huis…!!
Oke dat is geen verkeerde plan dan alleen is hij dan zo belangrijk of willen we hem gebruiken om de rest te krijgen
Ik bedoel meer we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee bro maar laten we even bekokstoven en dan kijken wat we het beste kunnen doen”.
In de berichten wordt gesproken over personen die aangeduid worden als “bolle”, “ [bijnamen] ” en “ [bijnaam slachtoffer 2] ”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat met deze namen [slachtoffer 3] , de tweelingbroers [naam 4] en [slachtoffer 2] worden bedoeld. Dat de berichten zien op het liquideren van personen leidt de rechtbank af uit de bewoordingen
“Die kk vetlap moest allang gaan”, “Die [bijnaam slachtoffer 2] als we die pakken bro. En direct wat plannen pakken die kk flikkers (…) 2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”en
“hij moet ook na huis”. Zoals bekend, was [slachtoffer 2] de neef van [slachtoffer 1] .
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze berichten af dat door [S.I.] en de verdachte wordt besproken of [slachtoffer 2] bovenaan de lijst van te liquideren personen moet komen te staan, en hoe en waar ze de genoemde personen kunnen liquideren. Ook wordt besproken hoeveel geld er betaald wordt voor een liquidatie. Daarbij is het de verdachte die zegt dat ze voor [slachtoffer 3] niet meer dan 100 gaan geven omdat die “bolle” geen hotspot is.
Op 29 november 2015 worden er, tot slot, ook nog diverse berichten tussen [S.I.] en de verdachte gewisseld.
De verdachte aan [S.I.] :
“(…) Ik denk dat je het ook we’ll gehoord hebt maar ik hoor dat die flikkers op iemand uit zijn om te doen dus laat iedereen op scherp staan”en
“Die slang volgens mij bro hij staat klaar om iets te doen hebben we gehoord dus aub waarschuw iedereen”.
Uit de inhoud van deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte opdracht geeft aan [S.I.] om iedereen te waarschuwen en op scherp te laten staan. [S.I.] doet dit en stuurt het bericht van de verdachte onder meer door aan [I.K.] (“Borat / bro !”) met daarbij de vermelding:
“Bro krijg dit van oog binnen”.
De verdachte en [S.I.] praten met elkaar verder. Ze zeggen tegen elkaar “dat ze (zwaar) slapen”.
De verdachte zegt uiteindelijk:
“We slapen echt bro dat komt ook omdat veel van ons niet meer op het veld staan we moeten meer op de plein zetten”.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband, wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, en wel gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
De rechtbank dient vervolgens nog de vraag te beantwoorden of ook de strafverzwarende omstandigheid kan worden bewezen dat de verdachte leider was van de criminele organisatie.
Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het bij deze strafverzwarende omstandigheid niet om leiding geven of opdracht geven aan een strafbaar feit, maar om het leiden van een criminele organisatie. De ‘leider’ hoeft daarbij niet de hoogste leider te zijn en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo'n machtspositie al gauw worden aangenomen. Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. (…) het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang, aldus de wetsgeschiedenis. (Zie de conclusie van Advocaat-Generaal Vegter voor Hoge Raad 18 december 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1192), in welk arrest de Hoge Raad oordeelde dat een organisatie meerdere leiders kan hebben (ECLI:NL:HR:2018:2331).) Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte een centrale rol had binnen de criminele organisatie en dat hij binnen deze organisatie over belangrijke zaken feitelijke zeggenschap en beslismacht had.
Het was de verdachte die ging over de verstrekking en verdeling van de PGP-toestellen, het gebruik van welke toestellen cruciaal was voor de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
De rechtbank wijst op het bericht van de verdachte aan [G.M.] van 28 december 2013 en op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [I.K.] van 17 september 2014. In deze berichten dient [I.K.] verantwoording af te leggen aan de verdachte.
De verdachte was voorts een belangrijke financiële man binnen de organisatie. De verdachte was verantwoordelijk voor (maandelijkse) betalingen aan onder andere de leden van de organisatie, maar ook voor de PGP-toestellen en huur. Uit de berichten van 18 september 2014 blijkt dat [I.K.] zich tot de verdachte wendt om – de rechtbank kan het niet anders duiden – een salarisverhoging te krijgen. De verdachte wijst dit af, waarna [I.K.] dit met [S.I.] en [D.M.] bespreekt. [S.I.] zegt vervolgens dat ze aan het lijntje worden gehouden.
De verdachte was ook iemand met wie overleg werd gevoerd over het wel of niet liquideren van een persoon en over het prioriteren van een beoogd doelwit op de dodenlijst waarvan de organisatie gebruik maakte.
De rechtbank wijst op de berichten tussen de verdachte en [I.K.] van 6 september 2014, waarin [I.K.] aan de verdachte vraagt of [broer 1] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is.
De rechtbank wijst ook op de berichten tussen de verdachte en [S.I.] van 25 oktober 2015, waarin het gaat over het bovenaan de dodenlijst zetten van [slachtoffer 2] en dat de verdachte voor de liquidatie van [slachtoffer 3] niet meer dan 100 gaat geven, omdat [slachtoffer 3] geen ‘hotspot’ is.
De verdachte was in de positie om te beslissen wie er (met prioriteit) geliquideerd zou worden en bepaalde ook de hoogte van het geldbedrag dat daarvoor (maximaal) betaald zou worden.
Uit de hiervoor weergegeven Ennetcom-berichten blijkt bovendien dat de verdachte binnen de organisatie gezag genoot.
Op 1 augustus 2014 zegt [I.K.] bijvoorbeeld in een bericht dat het beter is dat het aan de verdachte wordt gevraagd, omdat die tenminste nog serieus is met dit. Op 4 september 2014 zegt [D.M.] tegen [I.K.] dat hij van de verdachte “bevestiging” heeft gehad.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte (een van de) leider(s) was van de criminele organisatie, zodat de rechtbank ook de strafverzwarende omstandigheid bewezen acht, ten aanzien van de gehele ten laste gelegde periode.
Reeds in december 2013 zegt de verdachte tegen [G.M.] :
“we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken”en
“het moet gewoon een zware les voor ons zijn”.
Na afloop van de ten laste gelegde periode, in november 2015, zegt de verdachte nog steeds tegen [S.I.] :
“laat iedereen op scherp staan”en
“waarschuw iedereen”.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.