ECLI:NL:RBNHO:2022:274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15/860205-19 en 15/860071-20 (gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in criminele organisatie met liquidaties en wapenbezit

In de megazaak Himalaya heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die meerdere onderzoeken naar liquidaties, voorbereidingen van liquidaties en het bestaan van een criminele organisatie beslaat. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die tussen 1 december 2013 en 31 oktober 2015 actief was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van betrokkenheid bij de liquidatie van [M.A.H.] op 3 september 2014, maar achtte bewezen dat hij gedurende bijna twee jaar als leider van de organisatie fungeerde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, de maximale straf die in 2014-2015 gold voor dit delict. De rechtbank overwoog dat de verdachte een centrale rol had binnen de organisatie, verantwoordelijk voor de verstrekking van PGP-toestellen en de financiën. De organisatie was betrokken bij meerdere liquidaties en had een dodenlijst. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen deelnemer, maar ook leider was van de criminele organisatie, die zich bezighield met ernstige misdrijven zoals moord en wapenbezit. De rechtbank verwierp ook verzoeken tot nader onderzoek van de verdediging, onder andere met betrekking tot observaties in Dubai, en oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/860205-19 en 15/860071-20 (gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 januari 2020, 7 april 2020, 2 juli 2020, 16 september 2020, 13 oktober 2020, 4 december 2020, 19 februari 2021, 4, 6, 7 en 25 mei 2021, 3 en 22 juni 2021, 30 augustus 2021, 4, 12 en 29 oktober 2021, 1 december 2021 en 19 januari 2022 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 4 december 2020 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
[zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging zoals bedoeld in artikel 313 Sv in de eerstgenoemde zaak op de terechtzitting van 4 december 2020 – ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
parketnummer 15/860205-19
- als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015;
parketnummer 15/860071-20
  • primair: medeplegen van de moord op [M.A.H.] op 3 september 2014;
  • subsidiair: uitlokking van de moord op [M.A.H.] in de periode van 20 augustus 2014 tot en met 3 september 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.(Voorwaardelijke) Verzoeken tot nader onderzoek

2.1
Het verzoek in verband met de Dubai-observatie
De raadsman heeft op de zitting van 3 juni 2021 het verzoek gedaan om de behandeling van de zaak aan te houden met het oog op de uitvoering van onderzoekshandelingen, te weten het horen van een achttal personen als getuige en het toevoegen aan het dossier van diverse stukken.
De onderbouwing van dit verzoek is vermeld op pagina’s 6-15 van de op die zitting voorgedragen pleitaantekeningen. Kort gezegd, komt het erop neer dat de verdediging nader onderzoek nodig acht naar (i) de observatie van de raadsman en zijn voormalig kantoorgenoot mr. N.C.J. Meijering naar en in Dubai in juni 2019 en (ii) de gevolgen daarvan voor de verdachte.
De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en de stukken in handen van de rechter-commissaris te stellen, teneinde de vermelde onderzoekshandelingen te verrichten.
De rechtbank beoordeelt dit verzoek aan de hand van het noodzaakscriterium en overweegt als volgt.
Op de zitting van 16 september 2020 heeft de raadsman een soortgelijk verzoek gedaan. Bij beslissing van 13 oktober 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:8072) heeft de rechtbank dit verzoek gemotiveerd afgewezen.
Die afwijzing kwam er in de kern op neer dat het verzochte onderzoek niet van belang is voor enige in de onderhavige zaak te nemen beslissing, nu onvoldoende is onderbouwd dat de bewuste observatie heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen met name de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat ook onvoldoende is onderbouwd dat het onderzoeksteam en de zaaksofficieren van justitie op de hoogte waren van deze Dubai-observatie.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman thans geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het nadien gewezen arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) niet dwingt tot een ander oordeel. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden dat de Dubai-observatie van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Dat wat de verdachte in zijn handgeschreven verklaring heeft opgemerkt over de gang van zaken rondom zijn aanhouding in Dubai, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank blijft dan ook bij haar eerdere beslissing, met dien verstande dat de rechtbank de motivering met het volgende aanvult.
Bij op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 21 oktober 2020 heeft (ook) de zaaksofficier van justitie [zaaksofficier 2] verklaard, dat zij niet is gekend, betrokken en/of geïnformeerd in/bij/over de Dubai-observatie.
Uit het op ambtseed/-belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van rechercheurs 533 en 172 van 23 september 2020 – overgelegd door de raadsman op de zitting van 19 februari 2021 – volgt dat, voorafgaand aan de Dubai-observatie, tegen de zogenoemde Liaison Officer in Dubai is gezegd dat mr. Meijering in Dubai ook andere cliënten kan bezoeken, maar dat het onderzoeksteam uitsluitend belang heeft bij een ontmoeting waarbij [naam 1] aanwezig is.
Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat in Dubai twee ontmoetingen zijn waargenomen door de Dubai Police, namelijk een ontmoeting op 20 juni 2019 tussen de raadsman en (naar later bleek) de verdachte en een ontmoeting op 21 juni 2019 tussen de raadsman, mr. Meijering, de verdachte en een vierde man. Van de werkzaamheden van de Dubai Police is geen verslag ontvangen.
Samenvattend
De Dubai-observatie in juni 2019 heeft plaatsgevonden in het kader van het onderzoek naar de verblijfplaats van [naam 1] , verdachte in het Marengo-proces.
Tijdens die observatie zijn twee ontmoetingen waargenomen tussen (onder meer) de raadsman en de verdachte.
De verdachte was op dat moment (nog) geen verdachte in de onderhavige megazaak. Evenmin had de raadsman zich als zodanig in deze zaak gesteld.
Het onderzoeksteam en de drie zaaksofficieren van justitie waren niet op de hoogte van de Dubai-observatie.
De verdachte is op 1 oktober 2019 als verdachte aangemerkt in de onderhavige megazaak en op diezelfde dag is de aanhouding (buiten heterdaad) van verdachte bevolen.
Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden naar de verblijfplaats van de verdachte, die bij het onderzoeksteam en de zaaksofficieren van justitie niet bekend was, waartoe diverse BOB-middelen zijn ingezet en een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd.
Nadat in december 2019, uit een tapgesprek, bleek dat de verdachte zich in Dubai bevond, is de verdachte door Interpol wereldwijd gesignaleerd en is hij vervolgens door de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) aangehouden en overgedragen aan Nederland (zie hierna, onder 3).
Van enig verband tussen enerzijds de Dubai-observatie en anderzijds het aanmerken van de verdachte als verdachte in de onderhavige megazaak en/of de aanhouding van de verdachte in Dubai en overdracht aan Nederland, is niet gebleken, althans dit is niet aannemelijk geworden.
Het verzoek tot nader onderzoek wordt dan ook afgewezen.
2.2
Het voorwaardelijke verzoek in verband met de verklaringen van de medeverdachte [I.K.]
De raadsman heeft op de zitting van 1 december 2021 het voorwaardelijke verzoek gedaan om, in geval van enige bewezenverklaring ter zake van leiderschap of lidmaatschap van de verdachte aan/van de vermeende criminele organisatie, een viertal onderzoekshandelingen te verrichten, zoals weergegeven op pagina’s 5-6 van de op deze zitting voorgedragen dupliek.
Kort gezegd, komt het erop neer dat de verdediging naar aanleiding van de verklaringen van de medeverdachte [I.K.] – die op de zitting van 12 oktober 2021, als getuige in de strafzaak tegen de verdachte, onder meer heeft verklaard de verdachte niet als leider te zien, maar als slachtoffer, en dat er in de loop van 2015 bij een aantal leden van de organisatie plannen waren om de verdachte te liquideren – nader onderzoek nodig acht ter verificatie dan wel falsificatie van de verklaringen van [I.K.] .
De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek om, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van de 140 Sr komen, het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en de stukken in handen van het Openbaar Ministerie te stellen, teneinde de vermelde onderzoekshandelingen te verrichten.
Hoewel hierna (onder 4) aan de orde zal komen of de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, is vervuld, zal de rechtbank het verzoek reeds hier beoordelen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op de zitting van 29 oktober 2021 heeft de raadsman eerder het onderhavige verzoek gedaan. De rechtbank heeft het verzoek toen beoordeeld aan de hand van formeel het noodzaakscriterium, maar materieel het criterium van het verdedigingsbelang, nu het verzoek is gedaan naar aanleiding van het recente getuigenverhoor van de medeverdachte [I.K.] op de zitting van 12 oktober 2021. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, onder de mededeling dat de rechtbank zich tijdens haar beraadslagingen (opnieuw) de vraag zal stellen of het verzochte onderzoek niet toch noodzakelijk is.
De rechtbank ziet ook thans geen reden om het verzochte nadere onderzoek te gelasten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onderzoek namelijk niet van belang voor enige door de rechtbank in deze strafzaak te nemen beslissing, met name niet voor de bewijsbeslissing, waarop de verdediging het verzoek heeft toegespitst. Zelfs al zou immers komen vast te staan dat er – volgens de stelling van de raadsman: “ergens in oktober 2015” – door een aantal leden van de vermeende criminele organisatie ‘jacht op de verdachte is gemaakt’, leidt dit niet automatisch tot de conclusie dat de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie niet kunnen kloppen. Evenmin betekent dit dat de groepering dan niet (meer) met de verdachte zou communiceren en dat de op de telefoon(s) van de medeverdachte [S.I.] aangetroffen berichten vanaf oktober 2015, die in het dossier aan de verdachte worden toegeschreven, als ‘fake news’ of gemanipuleerd moeten worden beschouwd.
Voor het geval de rechtbank hierna tot een bewezenverklaring van de 140 Sr zal komen, wordt daarom ook dit verzoek afgewezen.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie partieel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, namelijk voor zover die vervolging ziet op de onderdelen:
parketnummer 15/860205-19
- de periode van 31 december 2014 tot en met 31 december 2015
- het leiderschap van de criminele organisatie
parketnummer 15/860071-20
- de gehele tenlastelegging.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd hetgeen is vermeld op pagina’s 2-6 van de op de zitting van 3 juni 2021 voorgedragen pleitaantekeningen. Kort gezegd, stelt de raadsman zich op het standpunt dat – al is de verdachte een uitleveringsprocedure onthouden – de verdachte feitelijk door de VAE aan Nederland is uitgeleverd, zodat alle regels van het uitleveringsrecht dienen te gelden, waaronder het specialiteitsbeginsel. Aangezien Nederland, zoals vermeld in de wereldwijde signalering door Interpol, heeft aangegeven dat de verdachte (enkel) wordt gezocht voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie in de periode van 1 december 2013 tot 31 december 2014, hebben de VAE de verdachte alleen voor dat feit uitgeleverd. Het is in strijd met het specialiteitsbeginsel om de verdachte vervolgens ook ter zake van de vermelde onderdelen te vervolgen.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden voorop.
In het kader van het onderzoek naar de verblijfplaats van de verdachte, zijn in het najaar van 2019 diverse BOB-middelen ingezet en is een EAB uitgevaardigd. Op basis van dit EAB, dat op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter-commissaris is uitgevaardigd, gedateerd 8 november 2019, is de verdachte Europees gesignaleerd.
Op grond van de bevindingen met betrekking tot (de inhoud van) een telefoongesprek op [datum] 2019, zijnde de 35ste verjaardag van de verdachte, tussen de verdachte en zijn vader (wiens telefoonnummer, met machtiging van de rechter-commissaris, werd getapt) rees bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachte in Dubai (VAE) verbleef (map 50, pagina’s 180-182).
Vervolgens is de Europese signalering van de verdachte omgezet in een wereldwijde signalering.
Het proces-verbaal van bevindingen van inspecteur [inspecteur] , werkzaam op het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) van de politie-eenheid Noord-Holland, van 24 april 2020 (opgenomen in de door het Openbaar Ministerie zogenoemde “Bundel documenten uitzetting [verdachte] ”, pagina’s 2-3) houdt hierover het volgende in:
Eind december 2019 werd ik benaderd door een teamlid van het onderzoek alwaar [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1984 te Amsterdam, onderdeel van uitmaakte.
[verdachte] stond internationaal gesignaleerd doch op een zodanige wijze dat dit niet wereldwijd was. Dit betrof een zogenaamde Europese dekking (Zone-1).
Het was bij het tactisch team inmiddels bekend geworden dat [verdachte] zich bevond in Dubai.
Het verzoek van het teamlid was om de signalering die niet wereldwijd dekkend was, te laten wijzigen in een wereldwijde dekking.
Door mij is aan dit verzoek voldaan en ik heb via de afdeling Sirene en Interpol deze beperkte signalering om laten zetten naar een wereldwijde dekking, (…).
Op 31 december 2019 is er door de afdeling Sirene een zogenaamde Red Notice opgemaakt, welke op de website van Interpol is geplaatst alsmede via het Interpolkanaal is verspreid en hiermee werd bereikt dat de verspreiding wereldwijd was geworden, waaronder dus ook de Verenigde Arabische Emiraten.
Deze Red Notice (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , pagina’s 14-15) houdt – voor zover van belang – onder meer het volgende in:
Fugitive wanted for prosecution
(…)
Arrest warrant or judicial decision having the same effect
(…)
(…) 8 november 2019, Arrondissementsrechtbank Noord-Holland, Netherlands
Action to be taken if traced
Locate and arrest with a view to extradition:
Assurances are given that extradition will be sought upon arrest of the person, in conformity with national laws and/or the applicable bilateral and multilateral treaties.
Provisional arrest:
This request is to be treated as a formal request for provisional arrest, in conformity with national laws and/or the applicable bilateral and multilateral treaties.
Vervolgens is op 14 januari 2020 een bericht ontvangen van Interpol Abu Dhabi (VAE) (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , pagina 16). Dit bericht, waarin wordt gerefereerd aan (het nummer van) de Red Notice, houdt het volgende in:
In the spirit of enhancing and strengthening the cooperation between our countries we hereby inform you that our competent authorities have decided to extradite the a/m person to your country.
Accordingly, you are kindly requested to prepare and send a security mission within 14 days from today to escort the wanted person toward Netherland.
In addition, you are kindly requested to provide us with your security mission names and flight details as soon as possible in order to take our procedures.
Naar aanleiding van dit bericht heeft een officier van justitie verbonden aan het arrondissementsparket Noord-Holland op 17 januari 2020 aan de Koninklijke Marechaussee verzocht om zorg te dragen voor de begeleiding van de verdachte (Bundel documenten uitzetting [verdachte] , pagina 17).
Vervolgens is de verdachte op 19 januari 2020, omstreeks 00.45 uur, op de luchthaven van Dubai door de autoriteiten van de VAE overgedragen aan leden van de Koninklijke Marechaussee. Daarbij zijn ook persoonlijke spullen van de verdachte overgedragen.
De verdachte is per vliegtuig naar Nederland vervoerd, waar hij, na aankomst op Schiphol, omstreeks 07.10 uur is aangehouden.
(proces-verbaal van aanhouding, opgenomen in het voorgeleidingsdossier, pagina’s 249-250)
De rechtbank stelt op basis van deze feiten en omstandigheden vast dat – hoewel in de Red Notice is vermeld
dat er om uitlevering zal worden gevraagd(“extradition will be sought upon”) ná de verzochte
voorlopige aanhouding(“provisional arrest”) van de verdachte – door Nederland geen uitleveringsverzoek aan de VAE is gedaan.
Nederland heeft die kans ook niet gekregen, nu het eerste en enige bericht van de autoriteiten van de VAE, het bericht van Interpol Abu Dhabi was, van 14 januari 2020, waarin is vermeld dat de bevoegde autoriteiten van de VAE hebben besloten om de verdachte over te dragen aan Nederland en waarin Nederland is gevraagd om (kort gezegd) de verdachte binnen veertien dagen op te halen.
De rechtbank overweegt dat het bij uitleveringen recht en praktijk is dat ná de voorlopige aanhouding van de verdachte (de voortvluchtige) de verzoekende staat een redelijke termijn (van meer dan veertien dagen) krijgt om een uitleveringsverzoek (op te stellen en) in te dienen.
In dat uitleveringsverzoek geeft de verzoekende staat, mede met het oog op de toepassing van het specialiteitsbeginsel, een compleet overzicht van de feiten waarvoor zij de verdachte (na uitlevering) wenst te vervolgen. De vaak korte feitenaanduiding in een internationale signalering of Red Notice kan niet als zodanig gelden.
Nederland heeft, zoals gezegd, deze gelegenheid niet gekregen.
De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat Nederland betrokkenheid heeft gehad bij de (totstandkoming van de) beslissing van de VAE om de verdachte aan Nederland over te dragen.
Eventuele onrechtmatigheden in de procedure van de totstandkoming van die beslissing en/of in die beslissing zelf, kunnen dan ook niet aan Nederland worden toegerekend.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat – ook al heeft de raadsman terecht opgemerkt dat, bezien vanuit het gezichtspunt van de verdachte, de beslissing van de VAE in feite een beslissing tot uitlevering (zonder uitleveringsprocedure) is – de overdracht van de verdachte door de VAE aan Nederland niet als een officiële uitlevering kan worden aangemerkt waarop het specialiteitsbeginsel van toepassing is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer; het stond het Openbaar Ministerie vrij de verdenking tegen de verdachte uit te breiden en de verdachte ook ter zake van de hierboven vermelde onderdelen te vervolgen.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de gehele vervolging van de verdachte.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder parketnummer 15/860071-20 ten laste gelegde feit (onderzoek Theezeef) en tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/860205-19 ten laste gelegde feit, inclusief leiderschap.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
  • het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 2] ;
  • de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 4] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld.
In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het reeds eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is.
De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
4.3.2
De verklaringen van de medeverdachte [I.K.]
De medeverdachte [I.K.] heeft in de maand juni 2021, verspreid over vier dagen, in totaal negen verklaringen afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn opgenomen in map 54.
heeft in deze verklaringen uitgebreid verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten, maar hij heeft ook verklaard over andere betrokkenen. Hierbij heeft hij enkele medeverdachten belast, anderen ontlast, en over sommige medeverdachten/personen wenste hij niet te verklaren.
De rechtbank heeft deze politieverklaringen van [I.K.] toegevoegd aan alle afzonderlijke dossiers. Voorts is [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, op vordering van het Openbaar Ministerie en/of op verzoek van de verdediging, ter terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten. Naast op 4 oktober 2021 was dat op:
- 11 oktober 2021 inzake [Y.A.] , [A.G.] , [R.P.] en [H.M.]
- 12 oktober 2021 inzake [El H.] en de verdachte
- 20 oktober 2021 inzake [G.C.] en [S.I.] .
Afgezien van de strafzaak tegen de medeverdachte [El H.] (zijn oom), waarin [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht heeft beroepen, heeft [I.K.] bij gelegenheid van deze getuigenverhoren antwoord gegeven op (het merendeel van) de aan hem gestelde vragen.
De rechtbank stelt voorop dat zowel de politieverklaringen van [I.K.] als de verklaring die [I.K.] als getuige ter terechtzitting in de zaak van de verdachte heeft afgelegd, bruikbaar zijn voor het bewijs, althans de waardering van het bewijsmateriaal. Geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat bij het eventuele gebruik van deze verklaringen de nodige behoedzaamheid is geboden en een bijzonder kritische blik is vereist. Daartoe is het volgende van belang.
Tot juni 2021 heeft [I.K.] zich, vanaf zijn aanhouding in april 2018, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht respectievelijk verschoningsrecht beroepen: bij zijn politieverhoren, bij zijn pro forma zittingen, bij zijn getuigenverhoor in enkele zaken bij de rechter-commissaris, en ook bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, eind april en begin mei 2021.
[I.K.] heeft zijn politieverklaringen eerst afgelegd nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie tot een bewezenverklaring van alle aan [I.K.] ten laste gelegde feiten heeft gerekwireerd, en oplegging van een levenslange gevangenisstraf heeft gevorderd. Deze straf is alleen tegen [I.K.] geëist.
Dat [I.K.] verklaringen is gaan afleggen, lijkt in de eerste plaats dan ook te zijn ingegeven door dat hij wil voorkomen dat hij een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, althans – zo begrijpt de rechtbank zijn belastende verklaringen richting met name de medeverdachten [G.C.] en [H.M.] – om niet als enige een zware straf te krijgen.
Dit betekent niet dat de verklaringen van [I.K.] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn – deze verklaringen kunnen wel degelijk de waarheid behelzen – maar behoedzaamheid is geboden.
Hierbij komt dat [I.K.] er blijk van heeft gegeven een zeer gedetailleerde dossierkennis te hebben. Hij verscheen regelmatig met een laptop met daarop het digitale dossier op de zitting. En hij heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting en het requisitoir kunnen horen wat de rechtbank en het Openbaar Ministerie relevant vinden, ook in zaken van medeverdachten.
Dit maakt óók dat een kritische blik is vereist: Zijn de verklaringen van [I.K.] – over gebeurtenissen in de periode 2013-2015 – gebaseerd op eigen wetenschap of gaat het om invullingen, interpretaties, aan de hand van het dossier? Invullingen, die mogelijk door bepaalde motieven zijn ingegeven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van [I.K.] alleen voor (de waardering van) het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
4.3.3
Bewijsmiddelen 15/860205-19
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/860205-19 (als leider deelnemen aan een criminele organisatie) ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlagen II en III bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.4
Identificatie PGP-adressen en bijnamen
In het dossier komen verschillende PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen op grond waarvan de rechtbank tot de identificatie van de gebruikers van die PGP-adressen en bijnamen komt.
De rechtbank stelt met betrekking tot de aan de verdachte toegeschreven PGP-adressen en bijnamen het volgende vast.
[e-mailadres 1 verdachte] (hierna: u2z6)
Op 28 december 2013 wordt er door het e-mailadres [e-mailadres G.M.] (hierna: 3x77, in gebruik bij [G.M.] ) in details gesproken over een gepleegde aanslag op zijn leven bij een belwinkel. Door 3x77 wordt in deze gesprekken onder andere gezegd dat hij met Patoz had afgesproken bij de belwinkel. Ook met u2z6 wordt over de aanslag gecommuniceerd. De u2z6 staat in de contactenlijst van 3x77 opgeslagen onder de naam Patoz. Door u2z6 wordt gezegd dat er allemaal vragen aan hem worden gesteld, wat hij heeft gezien, maar dat hij binnen was en niets heeft kunnen zien. De dag ervoor, op 27 december 2013, is er door [G.M.] aangifte gedaan van poging tot liquidatie. [G.M.] had die dag aan het begin van de avond afgesproken met de verdachte bij het internetcafé Delight Center te Amsterdam. Op de hoek van de straat bij het internetcafé is geprobeerd om [G.M.] neer te schieten. Op 29 juli 2014 is de verdachte als getuige gehoord. De verdachte heeft toen verklaard dat hij op 27 december 2013 in de avond had afgesproken met [G.M.] bij het internetcafé en dat hij op het moment van de poging tot liquidatie binnen in dat café was.
Uit communicatie van 29 december 2013 volgt dat u2z6 die dag omstreeks 15.30 uur door de politie is aangehouden bij de (Vijzel)gracht in Amsterdam omdat hij in een gepantserde Audi reed. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 29 december 2013 omstreeks 15.30 uur als bestuurder van een gepantserde Audi A6 op de Vijzelstraat door de politie is staande gehouden.
[e-mailadres 2 verdachte] (hierna: 897b)
Uit communicatie van 28 december 2014 volgt dat 897b in een restaurant was waarbij er door anderen op hen werd ‘geloerd’ en dat er buiten op hen is geschoten. Blacka was er ook bij. Uit onderzoek is gebleken dat op 27 december 2014 een schietpartij heeft plaatsgevonden bij een nachtclub in Panama City en dat de verdachte en onder meer [naam 3] daarbij aanwezig waren. Zij hadden eerder in een restaurant gegeten in de buurt van de nachtclub. [naam 3] heeft de bijnaam Blacka.
[e-mailadres 3 verdachte] (hierna: 8475)
Uit onderzoek is gebleken dat de e-mailadressen 8475 en 897b door dezelfde e-mailadressen opvolgend in tijd onder dezelfde naam (al dan niet met de toevoeging “nieuw”) worden opgeslagen.
[e-mailadres 4 verdachte] (hierna: Jordan)
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte [S.I.] de gebruiker is geweest van zowel [e-mailadres 1 S.I.] (hierna: EC8R) als [e-mailadres 2 S.I.] (hierna: 0959). Uit de contactenlijsten van deze e-mailadressen volgt dat EC8R 897b heeft opgeslagen als Nemoes Eye en dat 0959 Jordan heeft opgeslagen als Nemoes Eye.
Bijnamen “Eye” en “Oog”
Uit onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde e-mailadressen door anderen voornamelijk als “Eye” of “Oog” (in diverse schrijfwijzen) worden opgeslagen. Op een politiefoto van de verdachte uit 2012 valt volgens de politie op dat het ooglid van het linkeroog duidelijk anders over het oog ligt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank, anders dan door de raadsman is bepleit, van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 (achtereenvolgens) de gebruiker is geweest van de e-mailadressen u2z6, 8475, 897b, en Jordan, en dat met name “Oog” een bijnaam is van de verdachte.
4.3.5
Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd in de zaak met parketnummer 15/860205-19, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575)
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Criminele organisatie
Juridisch kader
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134)
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502)
De onderhavige zaak
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft, zoals vermeld, een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , de verdachte en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. De verdachte geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.B.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 1] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 1] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met zijn oom [El H.] . Uit de berichten kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 2] , de neef van [slachtoffer 1] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan [El H.] : ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. [El H.] vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt [El H.] aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. [El H.] stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [El H.] , samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 1] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 2] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 2] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 4] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 4] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 4] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder [bijnaam slachtoffer 2] omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [naam 4] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.B.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ (de verdachte) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.B.] (‘Chavez’) en de verdachte (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.B.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door de verdachte gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: de verdachte.
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan de verdachte aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. De verdachte antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van de verdachte door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 4] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 4] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en de verdachte op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (“ [bijnaam slachtoffer 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 4] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). De verdachte geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres I.K.] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.B.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op 27 december 2013 heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. [G.M.] had op dat moment, zoals vermeld, een afspraak met de verdachte, die zich ten tijde van de aanslag in een café/internetwinkel in de buurt bevond.
Tijdens een getuigenverhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard, dat [G.M.] een goede vriend van hem was en dat hij via [G.M.] (onder andere) [N.B.] en [D.M.] kende. Ter terechtzitting van 23 januari 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij ook [N.B.] heeft gekend.
In de dagen na deze aanslag worden er via PGP-toestellen meerdere berichten tussen [G.M.] en de verdachte gewisseld. In deze berichten wordt onder meer besproken wie er achter de aanslag zit. De verdachte zegt in dat verband:
“denk dat we hem even op de stoel moeten gooien dan…”. Ook zegt de verdachte dat hij zich ‘faya’ voelt als er aan hem wordt getwijfeld.
Op 28 december 2013 stuurt de verdachte de volgende berichten aan [G.M.] :
“Bro scotoe gaat masten plaatsen bij de winkel ofzo om alle tels terg te halen…zullen we vanaf morgen ook even op andere tels gaan anders zitten ze ook op al onze tels…!!!”,
“Er moet iemand zijn die hun info geeft en zegt hoe het allemaal aan toe gaat bij ons (…) er zit gewoon een slang tussen ons in bro”en
“(…) is toch faya dat we gewoon mensen zien die ons gewoon willen nakken man…we moeten spoken voor ze worden anders is het echt te laat straks…!!!”. De verdachte zegt dat hij snel een ‘panser’ (een gepantserde auto) moet hebben.
Op 29 december 2013 stuurt de verdachte aan [G.M.] .:
“(…) we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken…!!! Ik zeg je eerlijk (…) vanaf toen waren ze al bezig…!!! Ik ga ook even vaker hotel pitten enzo”en
“Bro het belangerijkste is dat het hun niet gelukt is…maar het moet gewoon een zware les voor ons zijn…!!! Jij al helemaal bro je moet gewoon echt een spook worden (…) Ik ga ook ff verdwijnen…is beter want hier de hele tijd aangehouden worden is niks en als schietschijf rondlopen…!!”.
Kennelijk heeft de verdachte zich vervolgens inderdaad op de achtergrond gehouden, althans voor de buitenwereld, want pas vanaf de tweede helft van 2014 komt hij weer in het dossier naar voren. Daarbij acht de rechtbank de volgende aspecten van belang.
Op 17 september 2014 worden er meerdere berichten tussen [I.K.] en de verdachte gewisseld. [I.K.] heeft verklaard dat hij de verdachte sinds 2013 kent. De verdachte stuurt aan [I.K.] :
“He bro ik hoor dat je pas al een tel hebt gepakt voor iemand die info zou geven dus begrijp niet waarom je nu weer nodig hebt…? Die tellies zijn niet gratis he bro”.
[I.K.] antwoordt als volgt:
“Klopt heb nu 3 pgps 1 ennet bro 1 pgp is voor die jongen die die autos haalt 1 tje voor die weet waar die [bijnaam slachtoffer 2] is 1 tje die weet waar boeloe weer is en die ennet is bij die buurjongen van die broers [naam 5] dat als die ze ziet zegt die het meteen”.
Hierop reageert de verdachte met de berichten:
“Bro maar je kan toch niet iedereen die maar iets kan of weet meteen een tel geven dan moet ik er 200 uitdelen bro pas als ze zeker zijn dat ze iemand hebben nemen ze contact op en dan kunnen ze meteen 1 krijgen”en
“(…) We hebben nog 45 kop te betalen bij die belhuis en we blijven maar tels pakken begrijp me niet verkeerd maar ik moet straks weer aftikken. En zolang er nog niet echt gewerkt word en doekoe verdiend word dan is het lastig om zo door te gaan”.
[I.K.] antwoordt als volgt:
“Je hebt gelijk bro snap je ben zo gefocust op die honden wil ze echt weg hebben en die gene kan er voor zogen daarom dacht ik zo bro”.
De verdachte sluit deze berichtenwisseling af met het bericht:
“Ik weet het ik denk ook zo en dat is niet verkeerd bro. Maar kijk of je die tel van die man van [bijnaam slachtoffer 2] kan doorgeven aan die andere want die [bijnaam slachtoffer 2] is toch in mokro en zo kan je alsnog gefocusd zijn op ze”.
Uit de inhoud van deze berichten tussen [I.K.] en de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte zeggenschap had over de verstrekking en verdeling van PGP-toestellen aan/over de leden van de criminele organisatie, ten behoeve van het observeren van personen (het zogenoemde spotten), en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de betalingen voor deze telefoons. Voorts blijkt uit deze berichten dat de verdachte [I.K.] ter verantwoording roept als die zonder toestemming, dan wel zonder voorafgaand contact, een dergelijke telefoon heeft gepakt.
Naast de verantwoordelijkheid voor de PGP-toestellen was de verdachte ook beheerder van het geld van de criminele organisatie, door de verdachte “de pot” genoemd. In de Ennetcom-data van het e-mailadres EC8R, dat is gekoppeld aan een onder [S.I.] aangetroffen telefoon, is een notitie aangetroffen betreffende een gesprek tussen [S.I.] (‘Namoes’) en de verdachte op 24 maart 2015. De verdachte:
“Kijk bro die man heeft me niks uitgelegd over wat hij wil doen ... of met wie hij iets wil doen hij zei alleen iemand in een shisha dus ik weeet niet wat de bedoeling is namoes en ik kan niet iedereen gaan geven die maar wat roept zo blijft er weinig over hoe ik bij hem doe doe ik ook bij ieddereen want het is geen grabbelton .. .is er iets serieus en moet iemand wat krijgen zeg me wat het is en we trekken meteen uit de pot..!!
(…)
Ik ga je vanavond berekeningen van [naam 6] sturen dan geef ik jullie alvast geld voordat we wat ontvangen hebben van [naam 6] geen probleem .. .!!
Berekeningen van ons ben ik mee bezig bro die krijg je ook snel van me heb nu alles ontvangen ervan en ga nu even alles opstellen en opnieuw maken dan stuur ik je die ook op”.
In Ennetcom-berichten tussen leden van de criminele organisatie wordt veelvuldig over “pap” (geld) gesproken. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte (“oog”) het geld verstrekt aan de leden van de criminele organisatie.
Op 1 augustus 2014 vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [I.K.] en [D.M.] .
[I.K.] vraagt aan [D.M.] :
“(…) heb je nog wat gehoord van pap ofzo bro”.
[D.M.] antwoordt hierop met het bericht
: “Bro ik ga zo weer mailen vraag hem ook bro leg hem uit dat je helemaal zonder zit en die gasten ook niet bewegen”.
Enkele uren later vraagt [D.M.] aan [I.K.] :
“(…) had je chavez nog gesproken”en
“(…) wat zei hij over doekoe”. Zoals hiervoor reeds vermeld, is Chavez een bijnaam van [N.B.] .
[I.K.] antwoordt hierop met de berichten:
“(…) chavez kan liever oog vragen die is teminsten nog serieus met dit”en
“(…) ik zeg wel tegen hem is 1ste we zijn blut (…)”.
[D.M.] stuurt vervolgens aan [I.K.] :
“Bro sprak oog net hij zei hij is richting spanje en spreekt met nemoes af zodat ie ff met jou ook kan zitten praten en geeft ie je”. Uit het onderzoek is gebleken dat [I.K.] in deze periode in Spanje, en soms in Marokko, verbleef.
Op 4 augustus 2014 stuurt [N.B.] aan [I.K.] het bericht:
“Ga douchem kleed je om bro en kom oog gaat je pap geven dan”.
Door [I.K.] is verklaard dat hij maandelijks een geldbedrag van (oorspronkelijk) € 2.500,- ontving van de criminele organisatie. Uit berichten van 18 september 2014, die hierboven ook reeds zijn aangestipt, leidt de rechtbank af dat [I.K.] zijn beklag doet bij de verdachte over de hoogte van zijn maandelijkse vergoeding; [I.K.] redt het niet met € 2.500,-.
[I.K.] aan de verdachte:
“Yo bro hoe s het dan heb die tel gegeven en heb meteen kenteken gekregen wat die nu rijdt vanaf morgen gaat die jongen daar altijd zitten tot dat die komt en bro nog vraagje he sorry dat ik je er mee lastig val maar 2500 red ik nooit betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen zo ga ik ze kwijt raken”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven begrijp je ik begrijp je zeker niet verkeerd maar die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou en om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven.”.
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Zoals hiervoor is vermeld, geeft [I.K.] de volgende dag – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5 – aan [D.M.] aan, dat Chavez ( [N.B.] ) en Oog (de verdachte) het nu ook zien en wel “pap” gaan trekken.
Hierop volgend vindt de volgende berichtenwisseling plaats tussen [I.K.] en [D.M.] .
[I.K.] :
“Had je ze we’ll al gemeld van ja eentje is gedaan dat ze moeten geven en zeiden ze niks der over ofzo”.
[D.M.] :
“Krijgen weekend pap bro chavez stuurde net dat op internet staat dat hij aleke had gedaan (…)”.
[I.K.] :
“Oke bro is goed en die pap van de eerste wnnr is dat”.
[D.M.] :
“Denk ook dan heb bevestiging van oog gehad snap je”.
In de Ennetcom-data van het door de verdachte gebruikte e-mailadres beginnend met 8475 zijn twee financiële overzichten aangetroffen, aangemaakt op respectievelijk 18 juli 2014 en 1 augustus 2014.
De rechtbank leidt uit deze notities af dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht voor “ennet(pgp)”, huur en Spanje. In een onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is ook een financiële notitie aangetroffen, genaamd “Nieuwe boekH”. Deze notitie is eerder weergegeven. Uit deze notitie blijkt dat er geldbedragen zijn betaald via de verdachte (“oog”). Dat de verdachte verantwoordelijk was voor de financiën binnen de criminele organisatie vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in het gesprek tussen [S.I.] en de verdachte op 24 maart 2015, waarin de verdachte nota bene tegen [S.I.] zegt dat hij hem berekeningen zal sturen.
Dat de verdachte wetenschap had van het oogmerk van de criminele organisatie baseert de rechtbank, naast het voorgaande – in het bijzonder de berichten uit december 2013 en van 17 september 2014 – met name op het volgende.
Op 6 september 2014 worden er diverse berichten tussen [I.K.] en de verdachte gewisseld.
[I.K.] vraagt aan de verdachte:
“(…) bro mag die andere trouwens ook die 2 ling maar die van verlof”.
De verdachte antwoordt hierop:
“Ja dat kan wel maar die bemoeid toch niet zoveel? Die andere is wel belangerijk volgens mij die is echt actief bezig”.
[I.K.] aan de verdachte:
“Ja dat we’ll maar deze heeft die van laatst gelokt 100% van oost kreeg gisteren bevestiging”.
De verdachte aan [I.K.] :
“Bro doe maar ze zij sowieso 4 handen op 1 buik (…)”.
Naar aanleiding van het bericht van [I.K.]
“Ik weet hij komt elke vrijdag tussen half 6 deur uit half open kamp scheveningen en zondag gaat die terug”stuurt de verdachte:
“Oke staat bro”.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met “die 2 ling” de tweelingbroers [broer 1] en [broer 2] worden bedoeld. Dit waren doelwitten van de criminele organisatie. Uit detentiegegevens van [broer 1] blijkt dat hij in 2014 gedetineerd heeft gezeten en vanaf 17 juli 2014 deelnam aan een penitentiair programma met Elektronisch Toezicht (enkelband). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de berichten van 6 september 2014 – in samenhang met de overige bewijsmiddelen – dat [I.K.] aan de verdachte vraagt of [broer 1] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is (“doe maar”).
Op 18 september 2014 worden de volgende berichten gewisseld tussen [I.K.] en de verdachte.
[I.K.] aan de verdachte:
“Is goed bro ik ga even kijken hoe en wat bro deze dagen bro laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”.
De verdachte antwoordt hierop met het bericht:
“Oke is goed bro als je me een dag eerder aan geeft dat ik klaar moet staan dan kan ik alles voorbereiden”.
[I.K.] aan de verdachte:
“Olke bro deze dagen bro klaar staan morgen geef ik je dan adres van die cafe en nr kenteken heb ik net aan chavez gegeven al”.
In de berichten wordt besproken dat
“laat ie mannen klaar staan aub dat die hond teminsten weg is”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze bewoordingen dat er iemand dood moet. Kennelijk gaat de verdachte hiervoor voorbereidingen treffen.
Op 25 oktober 2015, een jaar later, worden de volgende berichten gewisseld tussen [S.I.] en de verdachte.
[S.I.] aan de verdachte:
“(…) Heb iemand die graag naar die bolle wil
Maar die gasten willen geen 100
Zeggen is hot-spot enzo snap je
Willen meer
En die kk [naam 4] maar hij kwam in een tent daar komt die tijd niet meer, hij is iemand aan het vragen om voor ze te werken zoals is je kaatst al vertelde ,
En die [bijnaam slachtoffer 2] bro kifesh met die ?”.
De verdachte aan [S.I.] :
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro
Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man…!!!
Wat denk jij erover?
Je zei me die [naam 4] is weer weg toch…
Die [bijnaam slachtoffer 2] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen maar denk je dat we hem boven aan de lijst moeten zetten?”.
[S.I.] aan de verdachte:
“Die locatie enigst plek die te vinden is
Andere momenten moeten we ff goed gaan spitten
Ja wilde jou vragen hoe je erover denk
Die kk vetlap moest allang gaan
Nee [naam 4] is hier maar in die cafe waar die kwam is die opeens niet meer te zien die kk flikker
Die [bijnaam slachtoffer 2] als we die pakken bro
En direct wat plannen pakken die kk flikkers
Want ze gaan direct komen bro
Zo komen dat ff buiten desnoods
2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”.
De verdachte aan [S.I.] :
“Klopt die locatie is heel kut bro en kunnen we beter vermijden…. maar doe man komt toch ook ergens anders en we moeten gewoon kijken hoe wat waar met hem…want hij moet ook na huis…!!
Oke dat is geen verkeerde plan dan alleen is hij dan zo belangrijk of willen we hem gebruiken om de rest te krijgen
Ik bedoel meer we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee bro maar laten we even bekokstoven en dan kijken wat we het beste kunnen doen”.
In de berichten wordt gesproken over personen die aangeduid worden als “bolle”, “ [bijnamen] ” en “ [bijnaam slachtoffer 2] ”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat met deze namen [slachtoffer 3] , de tweelingbroers [naam 4] en [slachtoffer 2] worden bedoeld. Dat de berichten zien op het liquideren van personen leidt de rechtbank af uit de bewoordingen
“Die kk vetlap moest allang gaan”, “Die [bijnaam slachtoffer 2] als we die pakken bro. En direct wat plannen pakken die kk flikkers (…) 2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”en
“hij moet ook na huis”. Zoals bekend, was [slachtoffer 2] de neef van [slachtoffer 1] .
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze berichten af dat door [S.I.] en de verdachte wordt besproken of [slachtoffer 2] bovenaan de lijst van te liquideren personen moet komen te staan, en hoe en waar ze de genoemde personen kunnen liquideren. Ook wordt besproken hoeveel geld er betaald wordt voor een liquidatie. Daarbij is het de verdachte die zegt dat ze voor [slachtoffer 3] niet meer dan 100 gaan geven omdat die “bolle” geen hotspot is.
Op 29 november 2015 worden er, tot slot, ook nog diverse berichten tussen [S.I.] en de verdachte gewisseld.
De verdachte aan [S.I.] :
“(…) Ik denk dat je het ook we’ll gehoord hebt maar ik hoor dat die flikkers op iemand uit zijn om te doen dus laat iedereen op scherp staan”en
“Die slang volgens mij bro hij staat klaar om iets te doen hebben we gehoord dus aub waarschuw iedereen”.
Uit de inhoud van deze berichten leidt de rechtbank af dat de verdachte opdracht geeft aan [S.I.] om iedereen te waarschuwen en op scherp te laten staan. [S.I.] doet dit en stuurt het bericht van de verdachte onder meer door aan [I.K.] (“Borat / bro !”) met daarbij de vermelding:
“Bro krijg dit van oog binnen”.
De verdachte en [S.I.] praten met elkaar verder. Ze zeggen tegen elkaar “dat ze (zwaar) slapen”.
De verdachte zegt uiteindelijk:
“We slapen echt bro dat komt ook omdat veel van ons niet meer op het veld staan we moeten meer op de plein zetten”.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband, wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, en wel gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
De rechtbank dient vervolgens nog de vraag te beantwoorden of ook de strafverzwarende omstandigheid kan worden bewezen dat de verdachte leider was van de criminele organisatie.
Blijkens de wetsgeschiedenis gaat het bij deze strafverzwarende omstandigheid niet om leiding geven of opdracht geven aan een strafbaar feit, maar om het leiden van een criminele organisatie. De ‘leider’ hoeft daarbij niet de hoogste leider te zijn en het leiderschap hoeft op geen enkele wijze geformaliseerd te zijn. Van belang is of andere deelnemers aan de organisatie op aanwijzing van de betrokkene handelen. Als de betrokkene andere deelnemers bevelen geeft, kan hij eerder als leider gelden dan wanneer hij alleen maar raad verstrekt. Doorslaggevend is uiteindelijk of de betrokkene binnen de organisatie een bepaalde macht heeft; een bepaald gezag bezit. Als de betrokkene dwingende aanwijzingen kan geven, kan zo'n machtspositie al gauw worden aangenomen. Een dergelijke positie kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat de betrokkene aan deelnemers bevelen kan geven, en uit de omstandigheid dat de betrokkene bij het optreden van het verband al dan niet spontane initiatieven ontplooit waarnaar anderen zich richten. (…) het zich daarnaar richten door andere deelnemers is van belang, aldus de wetsgeschiedenis. (Zie de conclusie van Advocaat-Generaal Vegter voor Hoge Raad 18 december 2018 (ECLI:NL:PHR:2018:1192), in welk arrest de Hoge Raad oordeelde dat een organisatie meerdere leiders kan hebben (ECLI:NL:HR:2018:2331).)
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte een centrale rol had binnen de criminele organisatie en dat hij binnen deze organisatie over belangrijke zaken feitelijke zeggenschap en beslismacht had.
Het was de verdachte die ging over de verstrekking en verdeling van de PGP-toestellen, het gebruik van welke toestellen cruciaal was voor de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de organisatie.
De rechtbank wijst op het bericht van de verdachte aan [G.M.] van 28 december 2013 en op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [I.K.] van 17 september 2014. In deze berichten dient [I.K.] verantwoording af te leggen aan de verdachte.
De verdachte was voorts een belangrijke financiële man binnen de organisatie. De verdachte was verantwoordelijk voor (maandelijkse) betalingen aan onder andere de leden van de organisatie, maar ook voor de PGP-toestellen en huur. Uit de berichten van 18 september 2014 blijkt dat [I.K.] zich tot de verdachte wendt om – de rechtbank kan het niet anders duiden – een salarisverhoging te krijgen. De verdachte wijst dit af, waarna [I.K.] dit met [S.I.] en [D.M.] bespreekt. [S.I.] zegt vervolgens dat ze aan het lijntje worden gehouden.
De verdachte was ook iemand met wie overleg werd gevoerd over het wel of niet liquideren van een persoon en over het prioriteren van een beoogd doelwit op de dodenlijst waarvan de organisatie gebruik maakte.
De rechtbank wijst op de berichten tussen de verdachte en [I.K.] van 6 september 2014, waarin [I.K.] aan de verdachte vraagt of [broer 1] ook geliquideerd mag worden. De verdachte zegt dat dit goed is.
De rechtbank wijst ook op de berichten tussen de verdachte en [S.I.] van 25 oktober 2015, waarin het gaat over het bovenaan de dodenlijst zetten van [slachtoffer 2] en dat de verdachte voor de liquidatie van [slachtoffer 3] niet meer dan 100 gaat geven, omdat [slachtoffer 3] geen ‘hotspot’ is.
De verdachte was in de positie om te beslissen wie er (met prioriteit) geliquideerd zou worden en bepaalde ook de hoogte van het geldbedrag dat daarvoor (maximaal) betaald zou worden.
Uit de hiervoor weergegeven Ennetcom-berichten blijkt bovendien dat de verdachte binnen de organisatie gezag genoot.
Op 1 augustus 2014 zegt [I.K.] bijvoorbeeld in een bericht dat het beter is dat het aan de verdachte wordt gevraagd, omdat die tenminste nog serieus is met dit. Op 4 september 2014 zegt [D.M.] tegen [I.K.] dat hij van de verdachte “bevestiging” heeft gehad.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte (een van de) leider(s) was van de criminele organisatie, zodat de rechtbank ook de strafverzwarende omstandigheid bewezen acht, ten aanzien van de gehele ten laste gelegde periode.
Reeds in december 2013 zegt de verdachte tegen [G.M.] :
“we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken”en
“het moet gewoon een zware les voor ons zijn”.
Na afloop van de ten laste gelegde periode, in november 2015, zegt de verdachte nog steeds tegen [S.I.] :
“laat iedereen op scherp staan”en
“waarschuw iedereen”.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
4.3.6
Vrijspraak parketnummer 15/860071-20 (onderzoek Theezeef)
Liquidatie [M.A.H.]
Op 3 september 2014 omstreeks 12.42 uur is [M.A.H.] op de Pisuissehof in Amsterdam dood aangetroffen op de bestuurdersstoel van zijn auto. Door een patholoog van het NFI is sectie op het slachtoffer verricht. [M.A.H.] had meerdere schotletsel aan het hoofd en volgens de patholoog hebben deze letsels tot het overlijden geleid.
Op basis van het dossier acht de rechtbank bewezen dat [M.A.H.] is geliquideerd en dat in elk geval medeverdachte [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren.
De vraag die thans voorligt is, of de verdachte ook een medepleger van deze liquidatie is geweest en zo nee, of de verdachte uitlokker van deze liquidatie is geweest, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en).
Primair: medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
(Hoge Raad 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, met noot N. Rozemond)
In zijn standaardarrest over medeplegen had de Hoge Raad reeds herhaald dat bij medeplegen het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, met noot P. Mevis)
De rechtbank is van oordeel, zoals ook door het Openbaar Ministerie gerekwireerd en door de raadsman bepleit, dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte medepleger is geweest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde op de zittingen kan niet worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de feitelijke uitvoering van de liquidatie van [M.A.H.] op 3 september 2014.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken van een zodanige samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [I.K.] en/of [D.M.] , of van een zodanige bijdrage van de verdachte aan de liquidatie van [M.A.H.] , dat de kwalificatie medeplegen niettemin gerechtvaardigd is. Zo is geen communicatie aangetroffen tussen enerzijds verdachte en anderzijds [I.K.] en/of [D.M.] voorafgaand aan de liquidatie. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit onder meer [I.K.] en [D.M.] . Hoewel de verdachte binnen deze organisatie zeggenschap had over uit te voeren liquidaties kunnen de enkele berichten tussen [I.K.] en [D.M.] op 23 augustus 2014 inhoudende:
“Oke bro is goed had jenog bevesteging gekregen van oog gwn gassen”en
“Gassen bro gelijk daarom ga hem lekker maken zodat ie komt”naar het oordeel van de rechtbank – wegens het ontbreken van context – niet zonder meer tot de conclusie leiden dat er daadwerkelijk contact is geweest met de verdachte en dat de verdachte ook (beslissende) zeggenschap heeft gehad over de liquidatie van [M.A.H.] . Dat de verdachte ná de liquidatie van [M.A.H.] mogelijk voor geld heeft gezorgd – op 4 september 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] het bericht:
“(…) nu zien chavez en oog het ook bro gaan ze we’ll pap trekken”– is voor een bewezenverklaring van medeplegen onvoldoende.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet is komen vast te staan. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van de moord op [M.A.H.] .
Subsidiair: uitlokking
Van uitlokking is sprake als de uitlokker een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit, in dit geval moord. Daarbij moet de uitlokker bij de ander “de wil hebben wakker geroepen” om dit feit te plegen. (Hoge Raad 22 februari 1977, NJ 1978/38).
Uit de inhoud van de door [I.K.] verstuurde berichten op 21 augustus 2014 om 06.35 uur (aan medeverdachte [Y.A.] :
“Ik ga zorgen dat hij weg gaat bro maak je niet druk om iraan ze laatste week iss geteld (…)”)en 23.23 uur (aan [D.M.] :
“Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct”)leidt de rechtbank – in het licht van de voorafgaande communicatie tussen [I.K.] en [D.M.] – af dat [I.K.] en [D.M.] zelf hebben besloten dat [M.A.H.] geliquideerd moest worden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verdachte enige handeling heeft verricht die [I.K.] en/of [D.M.] ertoe heeft aangezet om [M.A.H.] te (laten) liquideren.
De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde uitlokking van de moord op [M.A.H.] .
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 15/860205-19 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 oktober 2015, in Nederland, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [D.M.] en
* [I.K.] en
* [S.I.] en
* [G.C.] en
* [H.M.] en
* [El H.] en
* [N.H.] en
* [A.G.] en
* [M.A.H.]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 5 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat hiermee wordt gevorderd dat aan de verdachte de, met inachtneming van artikel 63 Sr, maximaal resterende gevangenisstraf wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de zware detentieomstandigheden van de verdachte, die sinds zijn aankomst in Nederland in [penitentiaire inrichting] verblijft. De detentieomstandigheden in [penitentiaire inrichting] moeten als bovengemiddeld zwaar worden aangemerkt, nu de verdachte met slechts één medegedetineerde contact heeft. Ook is sprake van een verzwaarde detentiebeleving door de verdachte, doordat er privégegevens, waaronder de woonplaats en het telefoonnummer, van diverse familieleden van de verdachte in het dossier zijn opgenomen.
De raadsman heeft verzocht om ook rekening te houden met de omstandigheid dat de vriendin van de verdachte op 28 februari 2021 de toegang tot Nederland is geweigerd, omdat zij wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn drie afzonderlijke liquidaties gepleegd, te weten de moorden op [slachtoffer 1] (30 jaar) en [M.A.H.] (26 jaar) en de vergismoord op [slachtoffer 4] (30 jaar). Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 2] , [O.L.] en [slachtoffer 3] .
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden zogenoemde ‘spotters’ ingezet om de doelwitten te observeren en ‘hitters’ die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het te betalen bedrag daarvoor. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Bijdrage verdachte
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna 2 jaren als leider deelgenomen aan deze organisatie. Dit leiderschap is hiervoor uitgebreid beschreven. De verdachte had (onder meer) zeggenschap over de verstrekking en verdeling van de PGP-toestellen, was een belangrijke financiële man binnen de organisatie, maar was bovenal in de positie om te beslissen wie er (met prioriteit) geliquideerd zou worden en bepaalde ook de hoogte van het geldbedrag dat daarvoor (maximaal) betaald zou worden. De rechtbank vestigt nogmaals de aandacht op de volgende berichten van de verdachte:
-
“(…) we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken”(28 december 2013);- (op de vraag van [I.K.] of [broer 1] ook geliquideerd mag worden)
“Bro doe maar ze zij sowieso 4 handen op 1 buik”(6 september 2014);
-
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro. Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man”,
“Die [bijnaam slachtoffer 2] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen”en
“(…) we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee”(25 oktober 2015).
Het behoeft geen betoog dat liquidaties voor grote onrust en een groot gevoel van onveiligheid zorgen in de samenleving. Moord is als zodanig al een van de ergste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht dat ongekend leed veroorzaakt voor nabestaanden. De meedogenloosheid waarmee de onderhavige moorden op de openbare weg, met zware vuurwapens, zijn gepleegd, komt daar echter nog bij. Het is ontluisterend dat de verdachte met zijn organisatie op deze manier over leven en dood denkt te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt in alle gevallen macht, wraak en/of status te zijn. Kennelijk is dit voor de verdachte meer waard dan een mensenleven.
Het als leider deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie kan in beginsel niet anders worden bestraft dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 2015, ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie, oplichting en valsheid in geschrifte, is veroordeeld tot een gevangenisstaf van 7 maanden en in 2019, ter zake van openlijke geweldpleging, is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren.
Het thans bewezen verklaarde feit is begaan vóór deze veroordelingen, zodat artikel 63 Sr van toepassing is. Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat toepassing van deze bepaling maakt dat de resterende maximaal aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, een straf is van 7 jaren en 5 maanden, namelijk het in 2014-2015 wettelijk strafmaximum voor het onderhavige feit van 8 jaren minus de eerder opgelegde 7 maanden. Dit berust naar het oordeel van de rechtbank echter op een onjuiste toepassing van artikel 63 Sr. Indien de rechtbank thans alle feiten (ook die van de veroordelingen uit 2015 en 2019) gelijktijdig zou bestraffen, zou het wettelijk strafmaximum (ingevolge artikel 57 Sr) 10 jaren en 8 maanden zijn. De rechtbank mag bij haar strafoplegging niet boven dat maximum uit gaan, waarbij geldt dat de rechtbank ook is gebonden aan het wettelijk strafmaximum van het voorliggende feit. Dit betekent dat de maximaal aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, een gevangenisstraf van 8 jaren is.
De rechtbank ziet in de door de raadsman naar voren gebrachte (persoonlijke) omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om hier in strafmatigende zin rekening mee te houden, te minder nu de verdachte zich op de terechtzittingen, bij vragen over het aan hem tenlastegelegde, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en aldus geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij niet gaat over de vraag of een verdachte in [penitentiaire inrichting] moet worden geplaatst – en dat daar aparte procedures voor gelden – maar dat als een verdachte in [penitentiaire inrichting] zit, daar terecht een zwaar detentieregime geldt.
Gelet op de aard van de organisatie, de periode waarin de verdachte daaraan heeft deelgenomen en de leidinggevende rol van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat enkel oplegging van de maximum gevangenisstraf passend is.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 19 januari 2020, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de termijn van 16 maanden is overschreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcom-berichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
De rechtbank acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer
15/860071-20is ten laste gelegd en
spreekthem daarvan
vrij.
Verklaart
bewezendat de verdachte het onder parketnummer
15/860205-19ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van één Apple iPhone, zoals vermeld op de beslaglijst.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.