5.3Beoordeling onderzoekswensen
Met inachtneming van het hiervoor geschetste kader, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling van de ingediende onderzoekswensen.
Begaan in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte(n)?
Gezien het strafdossier en gelet op de inhoud van de thans overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat (i) het observeren van de advocaten mr. Meijering en mr. Van Kleef in zowel Nederland als de VAE, inclusief hun ontmoeting(en) met verdachte [verdachte 1] , en (ii) het gestelde nadien verstrekken van (onjuiste) informatie, door de Nederlandse politie en/of justitie aan de lokale autoriteiten van de VAE, en het vervolgens door die autoriteiten (laten) volgen van [verdachte 1] , heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen [verdachte 1] , verdachte [verdachte 2] of enige andere verdachte in de megazaak “Himalaya”.
Het lijkt erop dat een en ander heeft plaatsgevonden in het onderzoek naar (de verblijfplaats van) [T.] , een persoon die in de onderhavige megazaak geen verdachte is.
Het is de rechtbank bekend dat [T.] wél verdachte is in de megazaak “Marengo”.
Het is de rechtbank ook bekend dat de rechtbank Amsterdam, die deze megazaak behandelt, onlangs, op 29 september 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:4764), heeft beslist op onderzoeks-wensen die in meerdere strafzaken die onderdeel uitmaken van de megazaak “Marengo” zijn ingediend met betrekking tot de zogenoemde Dubai-observatie. Zoals vermeld, is onvoldoende onderbouwd dat dit (tevens) zou hebben plaatsgevonden in het onderzoek naar een of meer van de verdachten in de megazaak “Himalaya”, laat staan dat dit in verband met de onder 5.1 vermelde verdenkingen zou zijn geweest.
Betrokkenheid van ambtenaren verbonden aan de megazaak “Himalaya”?
De rechtbank is verder van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de met de opsporing en vervolging van de in de megazaak “Himalaya” te berechten feiten en verdachten belaste ambtenaren – in het bijzonder het onderzoeksteam van de politie en de zaaksofficieren van justitie – van de Dubai-observatie, en het gestelde vervolg daarvan, wisten. Daarbij is het volgende van belang.
Op 1 oktober 2019 heeft verbalisant [verbalisant] , op ambtsbelofte, het proces-verbaal van “verdenking van artikel 140 Wetboek van Strafrecht t.a.v. [verdachte 1] ” opgemaakt (map 6, pagina 369 e.v.). Volgens het dossier is verdachte [verdachte 1] naar aanleiding van dit proces-verbaal, op diezelfde datum, als verdachte aangemerkt in de megazaak “Himalaya” (zie onder meer map 50, pagina 155).
In de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank tot het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen verdachte [verdachte 1] , gedateerd 6 november 2019 (map 51, pagina 89), is weergegeven, dat de officier van justitie ( [zaaksofficier 1] ) op 1 oktober 2018
(
de rechtbank begrijpt: 2019) een (mondeling) bevel tot aanhouding (buiten heterdaad) tegen verdachte [verdachte 1] heeft uitgevaardigd. Dit laatste is ook in het EAB zelf vermeld (Bundel documenten uitzetting [verdachte 1] , pagina 5, onder b1).
In het dossier zijn verder verschillende processen-verbaal tot de aanvraag van de inzet van zogenoemde BOB-middelen opgenomen, teneinde de verblijfplaats van verdachte [verdachte 1] te achterhalen (zie map 50, pagina 145 e.v.). Deze processen-verbaal, telkens opgemaakt op een datum ná 1 oktober 2019, houden onder andere in:
“Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte [verdachte 1] zich mogelijk niet in Nederland bevindt. Waar hij zich dan wel bevindt, is tot op heden niet bekend. Gelet op de ernst van de onderzochte feiten, is het van belang de verdachte zo snel mogelijk op te sporen, aan te houden en voor te geleiden.”
(map 50, pagina’s 146, 160, 166 en 171)
“De verblijfplaats van [verdachte 1] is onbekend. In het GBA (Gemeentelijk Basis Administratie) staat [verdachte 1] per 11 november 2014 geregistreerd als niet ingezetene in verband met emigratie. Gelet op de ernst van de onderzochte feiten, is het van belang de verdachte zo snel mogelijk op te sporen, aan te houden en voor te geleiden.”
(map 50, pagina 151)
(
De rechtbank merkt op dat volgens het dossier verdachte [verdachte 1] naar Spanje zou zijn geëmigreerd.)
Er zijn ook daadwerkelijk BOB-middelen ingezet om de verblijfplaats van verdachte [verdachte 1] te achterhalen.
Voorts is, zoals hiervoor al is vermeld, een EAB – een Europees (en dus niet wereldwijd) aanhoudingsbevel – tegen verdachte [verdachte 1] uitgevaardigd.
Dit alles duidt er niet op dat de in de megazaak “Himalaya” met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren weet hadden van het verblijf van verdachte [verdachte 1] in Dubai (VAE).
De hiervoor onder 3.1 (Ad C) vermelde stelling van de raadsman van verdachte [verdachte 1] dat deze ambtenaren dat wél wisten en dat hetgeen in het dossier is opgenomen omtrent de inzet van voornoemde BOB-middelen moet worden gezien als ‘window dressing’, is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onvoldoende onderbouwd.
Deze stelling impliceert dat politie en justitie bewust meerdere stukken, processen-verbaal en (BOB-)vorderingen, onjuist dan wel valselijk hebben opgemaakt, teneinde de rechtbank en de verdediging te misleiden. Voor die vergaande stelling bevat het huidige dossier geen aanwijzingen.
In de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op de onderzoekswensen is vermeld dat het onderzoeksteam en het ‘Himalaya/Dollar/Theezeef OM’ niet is gekend, niet is betrokken en niet is geïnformeerd in/bij/over de Dubai-observatie.
Deze reactie is uitgesproken ter terechtzitting van 16 september 2020, op welke zitting als zaaksofficieren van justitie aanwezig waren [zaaksofficier 1] en [zaaksofficier 3] .
Naast deze twee officieren van justitie is er nog een derde zaaksofficier van justitie, te weten [zaaksofficier 2] , verbonden aan het parket Amsterdam.
De rechtbank ziet aanleiding – omdat [zaaksofficier 2] niet ter zitting aanwezig was en om hierover geen misverstand te laten bestaan – deze officier van justitie een proces-verbaal te laten opmaken, waarin zij relateert of, en zo ja op welke wijze en wanneer, zij is gekend, betrokken en/of geïnformeerd in/bij/over de Dubai-observatie.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat deze officier van justitie daarnaast relateert of, en zo ja per wanneer, zij bekend is (geraakt) met (i) het ter terechtzitting van 16 september 2020 door de raadsman van verdachte [verdachte 1] overgelegde proces-verbaal van bevindingen uit het onderzoek 13Orinus, gedateerd 10 december 2018, en (ii) het al eerder, ter zitting van 7 april 2020, door de raadsman van verdachte [verdachte 1] overgelegde (LIRC) proces-verbaal betreffende internationale politieinformatie, gedateerd 23 mei 2018.
Indien deze officier van justitie reeds in een vroeg stadium bekend was met eerdergenoemd proces-verbaal uit het onderzoek 13Orinus, verzoekt de rechtbank haar tevens in te gaan op de vraag, hoe dit zich verhoudt tot het gegeven dat volgens het dossier verdachte [verdachte 1] niet eerder dan op 1 oktober 2019 als verdachte in de megazaak “Himalaya” is aangemerkt.
Afgezien hiervan, ziet de rechtbank, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, thans geen reden nader onderzoek te gelasten zoals door de raadslieden is verzocht.
Immers, onvoldoende is onderbouwd dat hetgeen volgens de raadslieden nader moet worden onderzocht heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek tegen verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] of enige andere verdachte in de megazaak “Himalaya”.
Voorts is – althans op dit moment – onvoldoende onderbouwd dat het onderzoeksteam en de zaaksofficieren van justitie van de onderhavige megazaak op de hoogte waren van de Dubai-observatie en dat zij op enigerlei wijze daarbij betrokken zijn geweest.
Dit leidt tot de slotsom dat, niet alleen kijkend naar artikel 359a Sv, maar ook naar artikel 6 EVRM, het verzochte onderzoek niet van belang is voor enige in de megazaak “Himalaya” door de rechtbank te nemen beslissing.
Uitzetting verdachte [verdachte 1] uit Dubai
Wat betreft de feitelijke uitzetting van verdachte [verdachte 1] uit Dubai (VAE) voegt de rechtbank hier nog het volgende aan toe.
Op 23 januari 2020 heeft de rechtbank de officieren van justitie opgedragen een (aanvullend) proces-verbaal op te (laten) maken over de precieze gang van zaken rond de feitelijke overdracht van verdachte [verdachte 1] door Dubai aan Nederland.
Op 4 mei 2020 heeft het Openbaar Ministerie de “Bundel documenten uitzetting [verdachte 1] ” aan de rechtbank en de raadsman verstrekt. De rechtbank heeft deze bundel op 2 juli 2020 aan het dossier toegevoegd.
Bij beslissing van 10 juli 2020 heeft de rechter-commissaris beslist op de onderzoekswensen van de raadsman van verdachte [verdachte 1] . Een aantal van die wensen zag op dit onderwerp.
Ter terechtzitting van 16 september 2020 heeft de raadsman geen opmerkingen over deze beslissing gemaakt.
De rechtbank acht zich op dit punt voldoende voorgelicht en ziet geen noodzaak op dit punt, dat eerder onderwerp van debat is geweest, nader onderzoek te gelasten.