Geschil10. In geschil of het ter beschikking stellen van karaoke booths is belast naar het verlaagde btw-tarief.Meer specifiek is in geschil of de karaoke booths zijn aan te merken als “andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagreactie ingerichte voorzieningen” in de zin van post b14, letter g, van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende tabel I. Niet in geschil is dat de onderneming niet is aan te merken als een attractiepark, speel- of siertuin en ook niet in geschil is dat sprake is van het verlenen van toegang in de zin van de post b14. Subsidiair is in geschil of eiseres ten aanzien van het verlaagde tarief een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.
11. Eiseres stelt dat het ter beschikking stellen van de karaoke booths is belast naar het verlaagde btw-tarief. Het ter beschikking stellen van karaoke booths kan worden aangemerkt als het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening en daaronder valt meer dan alleen attractieparken, siertuinen en speeltuinen. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat zij vergelijkbaar is met de in het Besluit van 22 december 2017, nr. 2017-16288,
Stcrt. 2017, 72177, Toelichting Tabel I (het Besluit) genoemde escape room en ruimte om een film te bekijken met een virtual reality bril (VR-ruimte) waarvoor het verlaagde tarief wel kan gelden omdat deze zijn aan te merken als “primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen”. Ter zitting heeft eiseres zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder de bestreden uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een additionele teruggaaf van omzetbelasting voor een bedrag van € 196,94.
12. Verweerder stelt dat het ter beschikking stellen van de karaoke booths is belast naar het normale btw-tarief. De karoake booths zijn niet op één lijn te stellen met een attractiepark, speeltuin of siertuin. Uit de wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4042 (het eerste Arena-arrest) volgt dat dit een vereiste is voor het verlaagde tarief. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel gaat naar de mening van verweerder niet op, omdat karaoke booths niet vergelijkbaar zijn met escape rooms en VR-ruimtes en het Besluit bovendien alleen iets over de tijdsduur van een voorziening zegt en niet iets over het kunnen kwalificeren voor het verlaagde tarief. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het beroep
14. Ambtshalve dient de rechtbank te beoordelen of het beroep ontvankelijk is (Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153). De stukken van het geding hebben hiertoe aanleiding gegeven, gelet op de onder 7 geciteerde en tot twee keer toe in de stukken vermelde zinsnede waarin verweerder eiseres laat weten dat op 12 september 2019 per abuis een definitieve uitspraak op het bezwaarschrift is gedaan. Aangezien het niet mogelijk is om een tweede keer uitspraak op hetzelfde bezwaar te doen (vgl. Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516) zou het op 7 mei 2020 ontvangen beroep te laat zijn ingesteld indien komt vast te staan dat al op 12 september 2019 uitspraak op bezwaar was gedaan. De rechtbank heeft echter geen beslissing van 12 september 2019 bij de stukken aangetroffen. 15. Ter zitting hebben partijen eensgezind verklaard dat het stuk van 12 september 2019 niets anders kan zijn geweest dan een brief, met waarschijnlijk een toelichting, en dat het stuk in elk geval geen uitspraak op bezwaar is geweest. Verweerder neemt aan dat dit verkeerd verwoord is in de stukken zoals vermeld in 7 en heeft toegelicht dat een uitspraak op bezwaar in het computersysteem van de Belastingdienst niet in briefvorm genomen kan worden, maar uitsluitend in de vorm van een beschikking. In het computersysteem van de Belastingdienst kan niet zomaar een tweede beschikking genomen worden, dus als er wel een uitspraak op bezwaar-beschikking van 12 september 2019 geweest was, dan was dit bij het doen van de uitspraak op bezwaar van 3 april 2020 opgemerkt.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze uitleg niet te volgen. Dit betekent dat niet al op 12 september 2019 uitspraak op bezwaar is gedaan. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 3 april 2020 en het beroepschrift van eiseres is op 7 mei 2020 en dus voor het einde van de termijn ontvangen (artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Het beroepschrift is dan ook tijdig ingediend. Het beroep is ontvankelijk.
17. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB in samenhang gelezen met post b.14, letter g, van Tabel I (Onderdeel g) is het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen onderworpen aan het verlaagde omzetbelastingtarief. Met deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven aan artikel 98, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Richtlijn) in samenhang gelezen met punt 7 van Bijlage III van de Richtlijn. Volgens dit punt 7 mogen de lidstaten het verlenen van toegang tot shows, schouwburgen, circussen, kermissen, amusementsparken, concerten, musea, dierentuinen, bioscopen, tentoonstellingen en soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen aan een verlaagd btw-tarief onderwerpen.
18. Aangezien artikel 98, eerste en tweede lid, van de Richtlijn en de bijbehorende Bijlage III de lidstaten toestaan af te wijken van het beginsel dat het normale btw-tarief van toepassing is, moeten de in die bijlage gebruikte begrippen strikt worden uitgelegd, tegen de achtergrond van de context waarin zij worden gebruikt en overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan (Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) 1 oktober 2020, C-331/19, ECLI:EU:C:2020:786 (
X), punten 24 en 30).
19. Belanghebbende beroept zich op de toepassing van het verlaagde tarief. Bij betwisting door de inspecteur dient belanghebbende aannemelijk te maken dat het verlaagde tarief van toepassing is.
De uitleg van “en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen”
20. Eiseres en verweerder verschillen van mening over het antwoord op de vraag of karaoke booths vallen onder “en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen”. Zij beroepen zich ter ondersteuning van hun standpunten beide op de wetsgeschiedenis en de betekenis van de jurisprudentie van de Hoge Raad.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de tekst van Onderdeel g kan aan eiseres worden toegegeven dat het verlaagde tarief voor een grotere groep voorzieningen geldt dan uitsluitend voor attractieparken, speeltuinen en siertuinen. Een striktere uitleg zou de toevoeging “en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen” aan Onderdeel g, immers betekenisloos maken. Op basis van de tekst vallen echter niet
alleprimair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen onder het verlaagde tarief, omdat het woord “dergelijke” in de tekst van Onderdeel g dan zinledig zou zijn. Ook punt 7 van Bijlage III van de Richtlijn kent een overeenkomstige begrenzing, aangezien dit punt 7 naast de specifiek opgesomde evenementen en voorzieningen het verlaagde tarief uitsluitend openstelt voor “soortgelijke” culturele evenementen en voorzieningen.
22. In het eerste Arena-arrest oordeelde de Hoge Raad dan ook:
“Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever de toepassing van het verlaagde tarief als uitzondering op de hoofdregel heeft willen beperken tot specifieke vormen van vermaak en recreatie die worden omschreven in post b.14 van tabel I bij de Wet. Dit betekent dat de toepassing van het verlaagde tarief dient te worden beperkt tot voorzieningen die als zodanig worden vermeld in post b.14 van tabel I bij de Wet. […]
De aan het slot van letter g van post b.14 bedoelde voorzieningen zijn beperkt tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen die wat inrichting betreft op één lijn kunnen worden gesteld met attractieparken, speel- en siertuinen.”
23. In het arrest van 2 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1866 (het tweede Arena-arrest), heeft de Hoge Raad overwogen: “Evenals de nationale wetgever met post b.14 van Tabel I heeft beoogd, heeft de richtlijngever met bijlage H van de Zesde richtlijn beoogd de toepassing van het verlaagde btw-tarief – als uitzondering op de hoofdregel – te beperken tot aangewezen vormen van vrijetijdsbesteding. Niet alle vormen van vrijetijdsbesteding komen volgens de richtlijn in aanmerking voor het verlaagde tarief, ook niet indien het betreft vormen van vrijetijdsbesteding die de gemiddelde consument niet wezenlijk vindt verschillen van vormen van vrijetijdsbesteding waarvoor het verlaagde tarief wel geldt.
In categorie 7 van bijlage H worden specifieke diensten opgesomd, waaronder het toegang verlenen tot musea en amusementsparken. Voorts worden in die richtlijnbepaling meer in het algemeen vermeld “soortgelijke culturele evenementen en voorzieningen”. Deze laatste vermelding moet – naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is – aldus worden uitgelegd dat daaronder slechts die evenementen en voorzieningen zijn begrepen die in overwegende mate gelijkenis vertonen met de in dezelfde categorie specifiek aangeduide evenementen en voorzieningen.
De Hoge Raad heeft in zijn hiervoor in 1 vermelde arrest van 10 augustus 2012 geoordeeld dat de aan het slot van letter g van post b.14 van Tabel I bedoelde voorzieningen zijn beperkt tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen die wat inrichting betreft op één lijn kunnen worden gesteld met onder meer attractieparken en speeltuinen. Deze uitlegging strookt met categorie 7 van bijlage H bij de Zesde richtlijn, zoals in de vorige alinea uitgelegd.”
24. Zoals blijkt uit de tekst van de bepalingen, de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie, moet het dus gaan om een met een attractiepark, speel- of siertuin op één lijn te stellen of daarmee in overwegende mate gelijkenis vertonende voorziening.
Zijn de karaoke booths op één lijn te stellen met een attractiepark, speel- of siertuin?
25. Dat de karaoke booths onvoldoende gelijkenis vertonen met een speeltuin of siertuin is door eiseres niet bestreden en naar het oordeel van de rechtbank ook terecht buiten twijfel. Aangezien eiseres weliswaar betoogt dat geen sprake is van een attractiepark, maar dat zij toch op basis van de wet het verlaagde tarief toegekend moet krijgen, resteert de vraag of de karaoke booths voldoende (in overwegende mate) gelijkenis vertonen met een attractiepark.
26. Het begrip “attractiepark” is de nationaalrechtelijke variant van het Richtlijnbegrip “amusementspark”. Uit het arrest
Phantasialandvan het HvJ EU van 9 september 2021 (ECLI:EU:C:2021:720) kan worden afgeleid dat het begrip “amusementspark” een autonoom Unierechtelijk begrip is dat op het grondgebied van de Unie uniform moet worden uitgelegd en dat dit begrip in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, maar strikt moet worden uitgelegd. De uitdrukking „amusementspark” duidt naar het oordeel van het HvJ EU op een ingericht terrein met verschillende voor ontspanning en vermaak bestemde installaties.
27. Eén of meerdere aan een gang gelegen karoake booths worden in de omgangstaal niet als soortgelijk als een amusementspark of attractiepark aangeduid en vertonen daarmee ook weinig gelijkenis. De karaoke booths zijn acht gedecoreerde kamers waarin alleen een zithoek, een tablet en een karaoke-installatie staan. Er is geen sprake van een ingericht terrein waarover alle bezoekers zich verspreiden, maar de gasten huren één kamer. Bij het huren van een kamer kan – zoals eiseres ook heeft bevestigd – slechts één bepaalde activiteit worden gedaan; het karaoke zingen. Het karaoke-zingen is weliswaar een activiteit van ontspanning en vermaak, maar er is binnen de karaoke booth niet sprake van verschillende voor ontspanning en vermaak bestemde installaties. Dat sprake is van decoraties in een bepaald thema maakt niet dat er sprake is van verschillende installaties voor ontspanning en vermaak, omdat deze decoraties geen attracties op zich vormen. De karaoke booths (inclusief de gang) vertonen dermate weinig gelijkenis met een ingericht terrein met verschillende voor ontspanning en vermaak bestemde installaties dat zij niet in overwegende mate gelijkenis met een amusementspark vertonen.
28. De conclusie is dat eiseres geen recht heeft op de toepassing van het verlaagde tarief op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB en post b.14, letter g, van Tabel I behorende bij de Wet OB.
29. Eiseres stelt dat aan het Besluit het vertrouwen valt te ontlenen dat niet alleen met attractieparken, speeltuinen en siertuinen op één lijn te stellen voorzieningen in het verlaagde tarief kunnen delen. Het Besluit sluit immers niet uit dat een escape room en
VR-ruimte als een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening kwalificeren. Verweerder betwist dat aan het Besluit een dergelijk in rechte te honoreren vertrouwen ontleend kan worden. De escape room en VR-ruimte worden als voorbeeld genoemd om uitleg te geven aan het onderdeel “primair en permanent voor dagrecreatie” ingericht zijn van een voorziening. In het Besluit is niet gezegd dat deze gelegenheden kwalificeren voor het verlaagde tarief.
30. Aangezien eiseres niet stelt dat zij een escape room of VR-ruimte is, maar wel dat zij recht heeft op een vergelijkbare behandeling als in het Besluit de escape room en VR-ruimte krijgen, doet zij in wezen een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van het Besluit. Een geslaagd beroep op gelijkheidsbeginsel kan echter hoe dan ook niet tot toepassing van het verlaagde tarief voor eiseres leiden. Daarmee zou een inbreuk worden gemaakt op de verplichtingen die het Unierecht Nederland oplegt, omdat deze toepassing verder gaat dan artikel 98 van de Richtlijn en Bijlage III, punt 7 toestaan (zie Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9444). Dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de escape room geen sprake is van begunstigend beleid maakt dat niet anders, omdat de rechtbank ten aanzien van de wel in geschil zijnde vraag heeft vastgesteld dat de richtlijn en de wet geen ruimte bieden tot toepassing van het verlaagde tarief voor de karaoke booths (zie rechtsoverweging 28). Of een karaoke booth vergelijkbaar is met een escape room of VR-ruimte kan dus in het midden blijven, gelet op het voorgaande. Motivering van de uitspraak op bezwaar
31. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de uitspraak op bezwaar niet voldoet aan de daaraan te stellen motiveringseisen, omdat in de uitspraak niet is ingegaan op de stellingen die eiseres in bezwaar heeft ingenomen ten aanzien van het Besluit.
32. Een uitspraak op bezwaar moet berusten op een deugdelijke motivering (artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). De inspecteur moet zich in voldoende mate rekenschap geven van de aangevoerde bezwaargronden en dient daar op toereikende wijze op in te gaan.
33. Eiseres verlangt van verweerder een specifiek ingaan op haar stelling. Zij heeft zelf echter in de motivering van het bezwaarschrift geen duidelijke afzonderlijke stelling over het Besluit ingenomen. In het hoorverslag lijkt de opmerking van eiseres over de VR-ruimte en escape room met name te zien op haar verbazing dat het Besluit op die onderdelen niet is gewijzigd na het Arena-arrest. Een specifieke juridische of afzonderlijk aangeduide stelling, laat staan een onderbouwing daarvan, ontbreekt in de stukken van eiseres in de bezwaarfase. Doordat eiseres niet specifiek is geworden en geen duidelijke juridische stelling heeft ingenomen, heeft verweerder in de beslissing op bezwaar eveneens alles onder de vraag geschaard of eiseres recht heeft op het verlaagde tarief. Verweerder motiveert en onderbouwt in de toelichting bij de uitspraak op bezwaar waarom dit naar zijn mening niet zo is en merkt ook op dat daaraan niet afdoet dat het toegang verlenen tot de escaperoom genoemd is in de toelichting op tabelpost b-14. Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd in bezwaar is dat voldoende en is de motivering van de beslissing op bezwaar niet ondeugdelijk.
34. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.