In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de toepassing van het btw-tarief op rondleidingen in een multifunctioneel gebouwencomplex, dat een stadion en een museum herbergt. De belanghebbende, een C.V., had naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ontvangen over de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2005. De vraag was of de vergoedingen voor de rondleidingen, die zowel het stadion als het museum omvatten, onderworpen konden worden aan het verlaagde btw-tarief. De Hoge Raad heeft de zaak prejudiciëel voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, met de vraag of het mogelijk is om bij een enkele dienst, die uit verschillende elementen bestaat, verschillende btw-tarieven toe te passen, mits de vergoeding voor de dienst naar verhouding kan worden gesplitst.
De Hoge Raad oordeelde dat de rondleidingen als één ondeelbare dienst moeten worden beschouwd, waarbij het stadion het overheersende element is en het museum een bijkomend element. De Inspecteur had de stelling van de belanghebbende verworpen dat de tours voor btw-doeleinden als culturele of recreatieve prestaties moesten worden aangemerkt, en stelde dat het algemene btw-tarief van toepassing was. Het Hof van Justitie zal nu moeten oordelen over de vraag of de nationale wetgeving in overeenstemming is met de Zesde richtlijn, en of het mogelijk is om verschillende btw-tarieven toe te passen op de verschillende elementen van een samengestelde dienst.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van samengestelde prestaties en de toepassing van btw-tarieven in Nederland, vooral in de context van culturele en recreatieve diensten.