Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:542 en ECLI:NL:CRVB:2017:2240) is het de primaire verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te beoordelen of vreemdelingen hier te lande rechtmatig verblijven. De Staatssecretaris heeft beslist dat eiseres geen afgeleid EU verblijfsrecht toekomt, omdat haar identiteit en nationaliteit niet vast staan. Verweerder mag in een situatie, waarin de Staatssecretaris een besluit heeft genomen over het verblijfsrecht van een betrokkene, afgaan op een juiste toepassing van het Unierecht door de Staatssecretaris en verweerder behoeft niet nader in contact te treden met de Staatssecretaris en/of zelf te beoordelen of bezwaarde met ingang van de te beoordelen periode rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Indien zich echter nadien een wijziging voordoet van omstandigheden die kan leiden tot rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht, vormt dat wel aanleiding om met de staatssecretaris in overleg te treden (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:540). Volgens verweerder is er in dit geval geen sprake van een nieuwe omstandigheid. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres geen rechthebbende is in de zin van artikel 11, tweede lid en derde lid van de PW.
De motivering in het bestreden besluit van de afwijzing van de aanvraag om bijstand ten behoeve van [dochter 1] is dezelfde als die in het primaire besluit al is vermeld.
Vervolgens zal de rechtbank het beroep tegen de niet ontvankelijk-verklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om een postadres behandelen (19/1574).
Dat verweerder af mag gaan op de beslissing van de IND ten aanzien van de vraag of haar een afgeleid verblijfsrecht toekomt bestrijdt eiseres. Verweerder heeft ter zake een zelfstandige toets het Unierecht toe te passen en te toetsen (ECLI:NL:CRVB:2015:665, r.o. 1.6). Dit vloeit voort uit het beginsel van Unietrouw zoals verwoord in artikel 4, derde lid van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Verweerder komt voorts niet toe aan de toetsing van artikel 16 van de PW nu niet vast te stellen is welke nationaliteit [dochter 1] heeft. Zij staat niet als ingezetene ingeschreven in de BRP. Ook staat zij niet ingeschreven in de RNI (registratie niet-ingezetenen).
Ingevolge artikel 1:205, derde lid, BW kan het openbaar ministerie wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is, vernietiging van de erkenning verzoeken.