ECLI:NL:CRVB:2012:BY2713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1800 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toestemming voor gebruik briefadres en rechtskarakter daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres door betrokkene. De appellant, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, had eerder een aanvraag om bijstand van betrokkene afgewezen op basis van onvolledige informatie over zijn woon- en leefsituatie. Betrokkene had hierop een verzoek ingediend voor het gebruik van een briefadres, dat eveneens werd afgewezen. De centrale vraag in het hoger beroep was of deze afwijzing als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres niet op rechtsgevolg was gericht en derhalve geen besluit was in de zin van de Awb. Dit betekende dat appellant een procesbelang had bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het van belang was om te bepalen of zij bevoegd waren om een besluit te nemen over de gevraagde toestemming. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die had geoordeeld dat de afwijzing wel als een besluit moest worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om een briefadres geen zelfstandig rechtsgevolg had en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres een besluit was.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van verzoeken om toestemming voor het gebruik van een briefadres en de voorwaarden waaronder dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. De Raad benadrukte dat de afwijzing van het verzoek niet op rechtsgevolg was gericht en dat de appellant het bezwaar tegen de afwijzing terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak biedt duidelijkheid over de juridische status van verzoeken om toestemming voor het gebruik van een briefadres in het kader van de bijstandsverlening.

Uitspraak

11/1800 WWB, 11/3559 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2011, 10/4735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 6 november 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader besluit van 31 mei 2011 ingezonden.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A Kwoei. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 16 april 2010 een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van
21 juni 2010 (besluit) heeft appellant deze aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. In een separate brief van - eveneens -
21 juni 2010 (brief) heeft appellant het verzoek van betrokkene om toestemming voor het gebruik van een briefadres afgewezen.
1.2. Bij besluit van 7 september 2010 (bestreden besluit) heeft appellant:
- het bezwaar tegen het besluit ongegrond verklaard en
- het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit ongegrond is verklaard, is niet zorgvuldig voorbereid en ontbeert een deugdelijke motivering. De afwijzing van de gevraagde toestemming voor een briefadres moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, aangezien in de brief een verband wordt gelegd tussen het hebben van een postadres en de mogelijkheid bijstand te verlenen. Zie in dit verband de uitspraak van de Raad van 15 december 2009, LJN BK7220. Appellant heeft het bezwaar tegen de brief dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat appellant het bezwaar tegen de brief ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat appellant geen procesbelang heeft.
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant voor zover van belang, bij besluit van 31 mei 2011, onder voorbehoud van de uitkomst van het hoger beroep, het bezwaar tegen de brief gegrond verklaard, betrokkene alsnog toestemming verleend om het adres van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (Dienst) als briefadres te gebruiken en de kosten van bezwaar vergoed tot een bedrag van € 437,--. De Raad zal het besluit van 31 mei 2011 met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Procesbelang
4.1. In dit hoger beroep ligt de vraag voor of de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres al dan niet een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het belang voor appellant bij de beantwoording van deze vraag is om uitgesproken te krijgen of het de bevoegdheid heeft een besluit te nemen over de gevraagde toestemming dan wel om slechts een informatieve mededeling daarover te doen uitgaan. In dat kader zal appellant het rechtskarakter van bedoelde afwijzing aan de orde moeten kunnen stellen. Reeds om die reden heeft appellant een procesbelang bij de beoordeling van het door hem ingediende hoger beroep.
Rechtskarakter brief
4.2. Een reactie van appellant op een verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres is als zodanig niet op zelfstandig rechtsgevolg gericht en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Wanneer appellant ertoe zou overgaan aan het al dan niet beschikken over een postadres gevolgen voor de verlening van bijstand te verbinden, zou de daartoe strekkende beslissing wel gericht zijn op rechtsgevolg. Vergelijk de - ook door de rechtbank - genoemde uitspraak van de Raad van 15 december 2009, LJN BK7220.
4.3. Zoals appellant terecht heeft aangevoerd, doet de situatie dat aan het niet beschikken over een briefadres gevolgen voor de verlening van bijstand worden verbonden zich in het geval van betrokkene niet voor. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat die situatie zich wel voordoet vanwege de mededeling in de brief dat betrokkene geen recht op bijstand heeft en dat het recht op het gebruik van een briefadres uitsluitend is toegestaan aan personen met een bijstandsuitkering. Immers, appellant heeft de bijstandsaanvraag van betrokkene bij afzonderlijk besluit afgewezen, omdat betrokkene onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het niet kunnen beschikken over een briefadres heeft daarbij geen rol gespeeld.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de afwijzing van het verzoek van betrokkene om toestemming voor het gebruik van een briefadres niet op rechtsgevolg is gericht en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Appellant heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant tegen de brief dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, bepalen dat de vernietiging van het bestreden besluit beperkt blijft tot de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit.
Het besluit van 31 mei 2011
5. Nu de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt, komt de rechtsgrond te ontvallen aan het besluit dat appellant heeft genomen ter uitvoering van het te vernietigen gedeelte van de aangevallen uitspraak. Dit betekent dat het besluit van 31 mei 2011 dient te worden vernietigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
-bepaalt dat de vernietiging van het besluit van 7 september 2010 beperkt blijft tot de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 21 juni 2010;
-vernietigt het besluit van 31 mei 2011.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2012.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin
HD