10.2.In het bestreden besluit II heeft het Uwv benoemd dat met eiser is afgesproken dat hij het Uwv actief op de hoogte moest houden van de voortgang in de ontslagprocedures. Dit heeft eiser niet gedaan. Als eiser het Uwv eerder op de hoogte had gesteld, was het Uwv eerder tot de conclusie gekomen dat hij geen recht had op een WW-uitkering. Het terug te vorderen bedrag zou dan aanzienlijk lager zijn geweest. Het Uwv kijkt ook naar zijn eigen rol in het ontstaan van de (hoogte van de) terugvordering. Het Uwv had namelijk al direct kunnen besluiten om negatief te beslissen op de WW-aanvraag, of het voorschot op nihil kunnen zetten. Het Uwv heeft aangegeven dit niet te hebben gedaan vanwege de persoonlijke omstandigheden van eiser en omdat eiser nadrukkelijk had verzocht om toekenning van een voorschot. Door de ziekmelding van eiser in maart 2021, heeft het Uwv uit het oog verloren dat eiser een WW-uitkering op voorschotbasis ontving en in afwachting was van de uitspraak van de rechtbank in de ontslagprocedure. Eiser had de uitspraak met het Uwv moeten delen, maar het Uwv had daar ook actief naar moeten vragen. Het onderzoek naar de verwijtbare werkloosheid heeft 2,5 jaar geduurd. Eiser heeft bijna een jaar lang een WW-uitkering op voorschotbasis ontvangen. Op basis van het voorgaande heeft het Uwv besloten dat er voldoende grond is om een gedeelte van de terugvordering kwijt te schelden. Het Uwv heeft besloten om 50 procent van de vordering aan eiser kwijt te schelden.
11. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat niet gesteld kan worden dat eiser over de naleving van de op hem rustende inlichtingenplicht en het ontstaan van de terugvordering niets te verwijten valt. Het aandeel van het Uwv in het oplopen van het bedrag van de terugvordering heeft het Uwv ertoe gebracht de terugvordering aanzienlijk, met 50%, te verminderen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv hiermee voldoende gewicht heeft toegekend aan de relevante feiten en omstandigheden en acht de uitkomst van deze belangenafweging niet onevenredig.
Tussenconclusie verwijtbare werkloosheid
12. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv er terecht van is uitgegaan dat eiser verwijtbaar heeft gehandeld. Het UWV heeft daarom terecht geweigerd de WW-uitkering van eiser uit te betalen. Door de terugvordering van de ontvangen WW-uitkering te beperken tot 50% heeft het eigen aandeel van het Uwv voldoende meegewogen en is deze besluitvorming niet onevenredig.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
13. Eiser voert aan dat hij er op had mogen vertrouwen dat de WW-uitkering definitief zou worden verstrekt. Het Uwv verstrekt normaal gesproken namelijk geen voorschot op de WW-uitkering bij een ontslag op staande voet. Doordat het Uwv op basis van de beschikbare gegevensen gesprekken met eiser toch besloten heeft een voorschot op de WW-uitkering te verstrekken, heeft het Uwv de verwachting bij eiser geschept dat hij recht heeft op een WW-uitkering. Dit ook omdat hem in 2021 onvoorwaardelijk een ZW-uitkering is toegekend. Hierdoor is bij eiser het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de WW-uitkering ook een definitief recht is geworden; ‘het voorschot is van kleur verschoten en definitief geworden’ zo voert eiser aan.
14. De CRvB volgt de lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. In deze lijn is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
15. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het Uwv heeft in het besluit van 1 december 2020 aan eiser een voorschot op een mogelijke uitkering toegekend met als voorwaarde dat als hij geen recht heeft op een uitkering, hij het voorschot moet terugbetalen. In het besluit van 1 december 2020 heeft het Uwv aangegeven dat er nog geen definitieve beslissing op de aanvraag WW kon worden genomen, omdat op dat moment nog in onderzoek is of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Dit onderzoek heeft geleid tot het primaire besluit II-1, waarin het Uwv heeft bepaald dat eiser wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Het had eiser daarmee voldoende duidelijk moeten zijn dat het verleende voorschot afhankelijk was van een nader en definitief besluit over het (eventuele) recht op een WW-uitkering. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat eiser adequaat is geïnformeerd over de voorwaardelijkheid van de toekenning van het WW-voorschot. Het onvoorwaardelijke toekennen van een ZW-uitkering is iets anders dan een voorschotverstrekking in het kader van de WW. Er is daarom geen sprake van een toezegging. Een voorschot eindigt zodra er een definitieve beslissing op een aanvraag voor WW is genomen. Omdat het Uwv op 30 maart 2023 de definitieve beslissing op de WW-aanvraag van eiser heeft afgegeven, kan het voorschot niet voortduren. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht het voorschot van de WW-uitkering van eiser heeft beëindigd.