ECLI:NL:RBMNE:2025:3328

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
16/169888.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming in onderzoek Appel: Afwijzing Encrochat-verweren en vordering tot ontneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [veroordeelde], die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en handel in methamfetamine. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] is vastgesteld op € 924.849,55. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming van dit bedrag toegewezen, ondanks verweren van de verdediging die stelden dat de Encrochat-berichten niet rechtmatig waren verkregen. De rechtbank oordeelde dat de Encrochat-data rechtmatig waren verkregen in het kader van een Joint Investigation Team (JIT) tussen Nederland en Frankrijk, en dat de verdediging niet voldoende bewijs had geleverd voor de onrechtmatigheid van het bewijs. De rechtbank heeft ook de rol van [veroordeelde] binnen de criminele organisatie vastgesteld en de verdeling van de winst onder de betrokkenen beoordeeld. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van [veroordeelde] vastgesteld op € 919.849,55 na compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, mocht [veroordeelde] niet aan zijn betalingsverplichting voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/169888-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] , [postcode] [plaats] ,
hierna te noemen: [veroordeelde]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzittingen van 30 november 2023, 11 maart 2025 en 28 mei 2025.
De inhoudelijke behandelding van de vordering was aanvankelijk gepland op 11 maart 2025. De ontnemingsvordering van [veroordeelde] zou toen gelijktijdig, maar niet gevoegd worden behandeld met de ontnemingsvorderingen tegen de volgende mededaders:
  • [medeveroordeelde 1] (16/169879-20);
  • [medeveroordeelde 2] (16/169884-20);
  • [medeveroordeelde 3] (16/169860-20);
  • [medeveroordeelde 4] (16/194307-20);
  • [medeveroordeelde 5] (16/194315-20);
- [medeveroordeelde 6] (16/303624-20);
- [medeveroordeelde 7] (16/169881-20).
Kort voor deze zitting is de verdediging van [veroordeelde] overgenomen door mr. J.C. Reisinger, wat er – kort gezegd – toe heeft geleid dat de inhoudelijke behandeling in de zaak [veroordeelde] geen doorgang heeft kunnen vinden op 11 maart 2025. Op de terechtzitting is de zaak [veroordeelde] toen voor onbepaalde tijd aangehouden en nadien is de nieuwe zittingsdatum bepaald op 28 mei 2025.
Zowel voorafgaand aan de behandeling van 11 maart 2025 als die van 28 mei 2025 hebben schriftelijke conclusiewisselingen plaatsgevonden tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Mr. Reisinger heeft in zijn brief van 14 mei 2025 aangegeven dat wordt gepersisteerd bij de inhoud van de eerdere conclusies van zijn voorganger mr. O. Saki.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officieren van justitie mrs. E.M. van der Burg en N.T.R.M. Franken en van wat [veroordeelde] en mr. J.C Reisinger, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Alle genoemde mededaders maakten deel uit van hetzelfde criminele samenwerkingsverband Appel (hierna Appel of groep Appel). De genoemde mededaders zullen in dit verdere vonnis aangeduid worden met hun achternaam.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officieren van justitie van 26 oktober 2023 strekt tot schatting van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 1.564.024,15.
Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie dit bedrag, overeenkomstig de berekening in hun conclusie van repliek, gewijzigd in een bedrag van € 1.475.648,55. De officieren van justitie hebben gevorderd het aan de Staat te betalen bedrag ook daarop vast te stellen.
In de zaak [veroordeelde] is een geldbedrag verbeurd verklaard. Dit geldbedrag is door de rechtbank aangemerkt als bedrijfskapitaal van de criminele organisatie waarvan [veroordeelde] deel uitmaakte. Het deel van dit bedrijfskapitaal dat aan [veroordeelde] toegeschreven kan worden, namelijk € 15.068,28, dient als de beslissing van de rechtbank in stand blijft volgens de officieren van justitie in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting
2.2
Het standpunt van de verdediging
In de kern bestaat het standpunt van de raadsman uit – kort gezegd – de volgende verweren en verzoeken:
 de Encrochatberichten zijn niet rechtmatig verkregen en kunnen om die reden niet worden aangemerkt als wettige bewijsmiddelen waarop de ontnemingsvordering kan worden gebaseerd. [1] Hieraan gekoppeld doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek tot het delen van de locatiedata per bericht, zodat het toepasselijke recht kan worden bepaald, alsmede het toetsen van de verkrijging van de Encrochatdata door het horen van de heer [A] , alsmede het beschikbaar stellen van het volledige Franse rapport (zie p. 2753 van het dossier);
 de verdediging ziet concrete aanwijzingen dat de te raadplegen dataset in Hansken onvolledig is en wenst om die reden verbalisanten te horen die betrokken waren bij het opmaken van het proces-verbaal van de dataset in het onderzoek Appel alsook de verbalisant die verantwoordelijk is voor het proces-verbaal kader gebruik dataset Lemont en het doen verrichten van nader onderzoek door deskundige [nummer] , althans subsidiair het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal;
 de verdeling van de winst is beperkt tot de leden van de organisatie met een bepaalde rol en de leden die in beeld waren bij de politie, terwijl meer mensen betrokken zijn geweest en hebben gedeeld in de winst. Bij gebrek aan beter moet de winst ponds-ponds-gewijs worden verdeeld. Ook heeft de verdeling van de winst op onjuiste wijze plaatsgevonden.
 de opbrengsten per locatie zijn geschat op basis van analyses uit Encrochatberichten. De verdediging betwist deze analyses en mocht uitgegaan worden van deze analyses dan verzoekt de verdediging de opsteller van de ontnemingsrapportage te horen als getuige;
 voor betrokkenheid bij de productielocatie [plaats] bestaan onvoldoende aanwijzingen en als de rechtbank deze aanwijzingen wel aanneemt, verzoekt de verdediging tot het horen van [B] en [C] ;
 de waarde van de inbeslaggenomen goederen dient in mindering te worden gebracht op de betalingsverplichting.

3.Bespreking en beoordeling van de verweren met betrekking tot Encrochat

3.1
Het standpunt van de verdediging
I.
De raadsman heeft het (formele) verweer gevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden gebaseerd op wettige bewijsmiddelen. Het bewijsmateriaal bestaande uit Encrochatberichten is in strijd met artikel 31 van de EOB (Europees onderzoeksbevel)-richtlijn (Richtlijn 2014/41/EU) verkregen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 30 april 2024 [2] volgt dat óók in het geval dat er geen sprake is van een EOB, artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU van toepassing is bij de
verkrijging(interceptie) van de Encrochatdata. Immers, artikel 31 van richtlijn 2014/41 beoogt dus niet alleen te waarborgen dat de soevereiniteit van de in kennis gestelde lidstaat wordt geëerbiedigd, maar ook dat het in die lidstaat gewaarborgde beschermingsniveau met betrekking tot de interceptie van telecommunicatie niet in gevaar wordt gebracht. [3] Met dit artikel wordt ook de bescherming van de rechten van de gebruikers beoogd op wie de maatregel is gericht.
Met betrekking tot de onrechtmatigheden heeft de raadsman aangevoerd dat (1) geen notificatie aan de bevoegde autoriteit in Nederland is verstuurd én dat (2) de bevoegde autoriteit, waarbij wordt gedoeld op de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam, nooit de interceptie had (kunnen) toe(ge)staan op basis van de Franse informatie op grond waarvan de interceptie is ingezet. Volgens de raadsman is dan ook sprake van schending van het Unierecht.
Mocht de rechtbank dit anders zien, dan is volgens de verdediging alsnog sprake van schending van het Unierecht gelet op de artikelen 20 en 13, derde lid, van de EU Overeenkomst. Deze schending moet volgens jurisprudentie van het HvJ EU leiden tot bewijsuitsluiting.
II.
De raadsman heeft het (materiële) verweer gevoerd dat na verkrijging van de Encrochatdata er aanwijzingen zijn voor onjuistheid of onvolledigheid in de te raadplegen dataset in Hansken. Omdat de verdediging niet achter alle onvolledigheden kán komen (denk aan ontbrekende berichten) dient er inzicht te worden gegeven in het gehele proces van verwerking. Als gevolg hiervan mogen de Encrochatberichten niet worden gebruikt als wettige bewijsmiddelen.
III.
In het geval de rechtbank voorbijgaat aan de verweren van de raadsman en de Encrochatberichten aanmerkt als wettige bewijsmiddelen als grondslag van de ontnemingsvordering, heeft de raadsman de volgende verzoeken:
  • het horen van verbalisant [verbalisant] ;
  • het horen van verbalisant [nummer] ;
  • het doen laten verrichten van nader onderzoek door deskundige [nummer] ;
  • het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal (door de genoemde verbalisant(en), al dan niet in gezamenlijkheid;
  • het verstrekken van de locatiedata per Encrochatbericht;
  • het horen van [A] (hoofdverantwoordelijke bij – kort gezegd - de Franse opsporing).
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
Ten aanzien van deze formele verweren van de verdediging over de bruikbaarheid van de Encrochatberichten in deze ontnemingsprocedure hebben de officieren van justitie vooropgesteld dat een deel van de door de raadsman gedane verzoeken zich niet leent voor uitvoering in dit stadium van het onderzoek. Er is reeds vonnis gewezen door de rechtbank in de strafzaak, waarbij de verdediging uitgebreid in de gelegenheid is gesteld onderzoekswensen naar voren te brengen en de rechtbank in het vonnis al conclusies heeft verbonden aan de inhoud van het dossier. Voor nadere vragen en onderzoekswensen is de procedure in hoger beroep in dit stadium de aangewezen weg. Niettemin hebben de officieren als subsidiair standpunt gereageerd op deze formele verweren.
I.
De officieren van justitie hebben zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat met deelname aan het Joint Investigation Team (hierna: JIT) en het vragen van de machtiging aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, voordat de interceptie plaatsvond, materieel is voldaan aan artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU. De officieren van justitie hebben in dat kader ook gewezen op een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 mei 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:3241), waarin overeenkomstig is beslist.
II.
De officieren van justitie hebben verder gereageerd op de stelling van de raadsman dat hij bepaalde berichten uit het procesdossier niet terug kon vinden in de dataset uit Hansken. De reden hiervan is dat bij de aanvraag van de dataset abusievelijk de verkeerde Encrochat-accountnaam is ingevoerd. Dit is gecorrigeerd, waardoor de raadsman de beschikking heeft gekregen over de juiste (volledige) dataset. Hiermee is het verweer van de raadsman komen te vervallen, omdat de oorzaak is achterhaald en is hersteld.
III.
De officieren van justitie hebben verzocht de voorwaardelijke gedane onderzoekswensen af te wijzen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
I.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om uit te gaan van een wezenlijk andere vaststelling van de feitelijke gang van zaken rondom de vergaring en verwerking van de Encrochat-data in dit onderzoek, dan zoals weergegeven in de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad en zij zal de overwegingen van Hoge Raad in de beslissing van 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) als uitgangspunt nemen.
In deze beslissing heeft de Hoge Raad overwogen dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel ertoe leidt dat de beslissingen van buitenlandse autoriteiten, die aan in het buitenland verricht onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse zaak moeten worden gerespecteerd, dat ervan wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht en dat dit uitsluitend anders is als het in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het betreffende onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende regels is verricht. Aangezien niet is gebleken dat het Franse onderzoek niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels is verricht, moet ervan worden uitgegaan dat de onderzoeksresultaten rechtmatig zijn verkregen.
Richtlijn 2014/41/EU
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de interceptie van de Encrochat in strijd is met artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU, overweegt de rechtbank het volgende.
Allereerst wordt vastgesteld dat de Encrochatinformatie in het onderzoek Appel is verkregen in het kader van een JIT.
In artikel 3 van Richtlijn 2014/41/EU ‘betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken’ wordt het toepassingsgebied van het EOB bepaald en dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Het EOB omvat alle onderzoeksmaatregelenmet uitzondering van het instellen van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en de bewijsgaring in het kader van een dergelijk onderzoeksteamzoals voorzien in artikel 13 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (…) (“de overeenkomst”) en in Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad (…), behalve met het oog op de toepassing van artikel 13, lid 8, van de overeenkomst en artikel 1, lid 8 van het Kaderbesluit.
Uit voornoemd artikel (het toepassingsgebied) volgt dat de Richtlijn 2014/41/EU niet van toepassing is als het gaat om bewijsgaring en uitwisseling/overdracht van die bewijsgegevens tussen twee (of meerdere lidstaten) die een gemeenschappelijk onderzoeksteam (JIT) hebben gevormd. In deze zaak was sprake van een JIT tussen de Nederlandse en Franse autoriteiten. Bij een JIT bestaat geen aanleiding voor notificatie, aangezien een JIT juist wordt opgericht teneinde gezamenlijk onderzoekshandelingen te kunnen verrichten en de resultaten daarvan uit te kunnen wisselen. In het door de verdediging aangehaalde arrest van het HvJ EU van 30 april 2024 gaat het om een zaak waarbij het Duitse openbaar ministerie door middel van Europese Onderzoeksbevelen aan de Franse autoriteiten om overdracht van Encrochatdata had verzocht. De overwegingen van het HvJ EU over de verplichtingen uit artikel 31 van de Richtlijn 2014/41/EU zijn dus niet zonder meer toepasbaar in deze zaak, waarin de Encrochatdata in het kader van een JIT zijn verkregen. De lezing van de raadsman dat het HvJ EU in het arrest heeft overwogen dat artikel 31 óók van toepassing is zonder dat de interceptie plaatsvindt op basis van een EOB, volgt de rechtbank om die reden niet. [4]
Bovendien ziet de rechtbank niet in welk doel een notificatieplicht dient als lidstaten nauw samenwerken in een JIT. De notificatieplicht houdt in dat op het moment dat de intercepterende lidstaat telecommunicatie van personen gaat onderscheppen die zich in een andere lidstaat bevinden, de intercepterende lidstaat die andere lidstaat daarvan in kennis moet stellen. Het doel daarvan is om – indien een dergelijke interceptie binnen een soortgelijke binnenlandse zaak niet zou zijn toegestaan – deze te voorkomen of te beëindigen. In het geval dat wordt samengewerkt in een JIT zijn de autoriteiten van de andere lidstaat, in dit geval Nederland, reeds op de hoogte van het voornemen tot interceptie. Immers, de bedoeling is om gezamenlijk, onder verantwoordelijkheid van de leidende staat (in dit geval Frankrijk), onderzoekshandelingen te verrichten en de resultaten daarvan vervolgens uit te wisselen. Notificatie is in een dergelijk geval dan ook niet nodig.
Verder is het zo dat het Nederlands Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in artikel 126uba een bevoegdheid kent die vergelijkbaar is met de inzet van de interceptietool door Frankrijk. Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft, alvorens de van Frankrijk ontvangen Encrochatdata met de Nederlandse opsporingsinstanties te delen, aan de Nederlandse rechter-commissaris een gecombineerde machtiging als bedoeld in de artikelen 126uba en 126t Sv gevraagd. De rechter-commissaris heeft deze machtiging verleend en daarbij concrete voorwaarden gesteld. De gestelde voorwaarden dienen ertoe om de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zo zorgvuldig mogelijk toe te passen en onnodige privacy schendingen van de gebruikers te voorkomen.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat de Encrochatgegevens niet als bewijs mogen worden gebruikt omdat niet voldaan zou zijn aan de notificatieverplichting, omdat van zo’n verplichting in het geval van een JIT geen sprake is, Nederland op de hoogte was van het voornemen tot interceptie van (ook) communicatie van zich in Nederland bevindende gebruikers van Encrochat en de inzet van de interceptie bovendien vooraf door de Nederlandse rechter-commissaris is getoetst.
Artikelen 20 en 13, lid 3, EU Overeenkomst
De raadsman heeft er verder nog op gewezen dat ook indien de rechtbank artikel 31 Richtlijn 2014/41/EU niet van toepassing acht, sprake is van strijd met artikel 20 EU Overeenkomst. [5] En dat als de rechtbank dat niet volgt, de interceptie van de Encrochatdata in strijd is met artikel 13, derde lid, EU Overeenkomst, welk artikel specifiek over JIT’s gaat. Uit dit artikelonderdeel blijkt volgens de verdediging dat omdat er onderzoekshandelingen in Nederland (of bij Nederlandse gebruikers) werd uitgevoerd, het Nederlandse recht van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat er óók op basis van dit artikelonderdeel getoetst moet worden of interceptie in Nederland zou zijn toegestaan in een vergelijkbare binnenlandse zaak.
Artikel 20 van de EU Overeenkomst gaat over het aftappen van telecommunicatie. Wanneer bij het aftappen telecommunicatie wordt verkregen van een persoon die zich in een andere lidstaat bevindt, stelt de autoriteit van de lidstaat waarin wordt afgetapt, deze andere lidstaat in kennis. Ook hier gaat het om het in kennis stellen van de andere lidstaat met het doel om dergelijk aftappen te kunnen voorkomen of te beëindigen. De rechtbank is, op grond van dezelfde overwegingen die zij hiervoor uiteen heeft gezet, van oordeel dat in het geval van een JIT deze kennisgeving niet verplicht is. En zou dat wel het geval zijn, dan is materieel aan deze kennisgevingsplicht voldaan.
Uit artikel 13, derde en zevende lid, van de EU Overeenkomst volgt dat onderzoekshandelingen door een JIT mogen worden verricht binnen de grenzen van de bevoegdheid krachtens het nationale recht. Anders dan de verdediging, neemt de rechtbank op basis van voornoemde beslissing van de Hoge Raad als uitgangspunt dat de Encrochatgegevens zijn verkregen door in Frankrijk verrichte onderzoekshandelingen (de inzet van de interceptietool) op basis van Franse bevoegdheden. Zoals de rechtbank reeds in de onderliggende strafvonnissen heeft overwogen, brengt het feit dat met de inzet van de interceptietool ook communicatie van zich in Nederland bevindende Encrochatgebruikers werd onderschept, niet mee dat er in Nederland onderzoekshandelingen zijn verricht. Van een verplichting tot toetsing of deze onderzoekshandelingen naar Nederlands recht zouden zijn toegestaan, is om die reden geen sprake. De verweren worden verworpen.
II.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de Encrochatdata en meer specifiek de verwerking daarvan (in Hansken) wijst de rechtbank allereerst op wat de Hoge Raad in voornoemd arrest van 13 juni 2023 onder r.o. 6.6 heeft overwogen:
“Het vorenstaande heeft betrekking op (de beoordeling van) de rechtmatigheid van het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd. Waar het gaat om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten die voor het bewijs gebruikt worden gebruikt, geldt dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar acht. Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of die onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet er echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. (…).”
Uitgangspunt is dat van de betrouwbaarheid van het bewijs moet worden uitgegaan. Als echter concrete aanwijzingen bestaan voor het tegendeel, is het aan de rechter om de betrouwbaarheid van de resultaten te onderzoeken. In wat de raadsman naar voren heeft gebracht en ook overigens ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.
De enkele omstandigheid dat bij de aanvraag van de dataset een typefout is gemaakt in het aangevraagde account ( [accountnaam 1] in plaats van [accountnaam 1] ) maakt de Encrochatgegevens niet onbetrouwbaar. Deze fout is gecorrigeerd, waardoor de berichten voor de raadsman alsnog zichtbaar zijn geworden.
De raadsman heeft na inzage in de dataset ook niet aangegeven wat niet juist is aan het gepresenteerde bewijsmateriaal in deze zaak. Evenmin heeft [veroordeelde] zelf, van wie de rechtbank in de strafzaak bewezen heeft verklaard dat hij de gebruiker van het account [accountnaam 1] is, iets verklaard over onjuistheden of ontbrekende berichten in de dataset. Het verweer wordt daarom verworpen.
III.
Gelet op wat hiervoor is weergegeven, wijst de rechtbank de voorwaardelijk gedane verzoeken tot het horen van verbalisanten [verbalisant] [nummer] af. Ook worden de verzoeken tot het laten verrichten van nader onderzoek door deskundige [nummer] en het laten opmaken van een aanvullend proces verbaal door de genoemde verbalisant(en), alsmede het verstrekken van de locatiedata per bericht en het horen van [A] afgewezen. De noodzaak tot het horen van de verzochte getuigen of het laten opmaken van processen-verbaal is niet gebleken.

4.BEOORDELING VAN DE VORDERING

4.1
De grondslag van de vordering
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit strafbare feiten die [veroordeelde] heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat [veroordeelde] deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
[veroordeelde] is bij vonnis van deze rechtbank van 12 april 2022, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
I
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid en vierde lid, van de Opiumwet
en
II
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder I bewezen verklaarde feit betreft als leider deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie van en handel in methamfetamine op verschillende locaties. Bewezen is verklaard dat dit heeft plaatsgevonden van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 en als pleegplaatsen (productielocaties) zijn [plaats] en [plaats] bewezen verklaard.
Het onder II bewezen verklaarde feit betreft het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne en een cocaïnewasserij in werking had. Bewezen is verklaard dat dit heeft plaatsgevonden van 27 maart 2020 tot en met 30 juni 2020.
De vonnissen van de veroordeelden, waaronder ook het vonnis van [veroordeelde] , zijn niet onherroepelijk.
4.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.2.1
Inleiding
[veroordeelde] is veroordeeld voor het leiden van een criminele organisatie (Appel), die zich bezighield met de productie en handel in methamfetamine. De criminele organisatie bestond naast [veroordeelde] uit de zeven hiervoor genoemde personen. Volgens het Openbaar Ministerie heeft de criminele organisatie met deze productie en handel winst gemaakt (wederrechtelijk verkregen vermogen) en dient dit betaald te worden aan de Staat.
Uit het onderliggend vonnis volgt dat door de groep Appel in de drugslabs in [plaats] en [plaats] methamfetamine werd geproduceerd. Daarnaast achten de officieren van justitie voldoende aanwijzingen aanwezig dat [veroordeelde] ook betrokken is geweest bij een productielocatie van methamfetamine in [plaats] en daaruit ook voordeel heeft verkregen.
In de diverse ontnemingsrapportages wordt, kort gezegd, de winst bepaald op basis van een hoeveelheid productie per locatie, een verkoopprijs en een kostprijs van de methamfetamine. De verdediging heeft evenals de verdediging in de (meeste) andere zaken geen verweer gevoerd tegen de gehanteerde uitgangspunten/cijfers, die ten grondslag liggen aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen vermogen per productielocatie.
Ook heeft de verdediging, evenals de verdediging in de andere zaken, verweer gevoerd tegen de door het Openbaar Ministerie gehanteerde verdeelsleutel. Deze verdeelsleutel houdt ten onrechte geen rekening met onbekend gebleven personen die hebben gedeeld in de winst, maar buiten de (bekende) leden van de criminele organisatie vallen. Het Openbaar Ministerie is daarmee niet in redelijkheid tot een verdeling gekomen.
4.2.2
Verdeelsleutel gehanteerd door het Openbaar Ministerie
De meeste veroordeelden in de zaak Appel hebben, mede vanwege hun zwijgende/ontkennende proceshouding in de strafzaak, geen verklaring willen afleggen over hun genoten voordeel en/of verdiensten uit de genoemde productielocaties.
In dat kader wijst de rechtbank allereerst op een arrest van de Hoge Raad van 7 december 2004 [6] , waarin het volgende is opgenomen:
De rechter zal, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend.
Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend.
Bij de uiteindelijke verdeling van het wederrechtelijk verkregen vermogen van de criminele organisatie over de diverse leden is het Openbaar Ministerie ervan uitgegaan dat voornoemde mededaders hebben gedeeld in de winst op basis van de hoge positie in de organisatie en uit de berichtgeving blijkt dat zij tevens hebben geïnvesteerd in de organisatie. Op basis van de rol van iedere dader binnen de organisatie, is vervolgens een verdeling gemaakt. Dit omdat volgens het Openbaar Ministerie aannemelijk is dat, naarmate iemand een grotere rol dan wel een hogere positie in de organisatie had, die persoon ook meer betaald kreeg dan wel meer voordeel genoot. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij ook gewezen op de onderliggende strafvonnissen, waarin de rol van iedere veroordeelde is beschreven en is meegewogen in de uiteindelijke straf.
Het aandeel van elke veroordeelde in het totale wederrechtelijk verkregen vermogen van de criminele organisatie is door het Openbaar Ministerie vervolgens berekend door het aantal jaren gevangenisstraf dat aan de diverse veroordeelden is opgelegd (min eventuele correcties), te delen door het totaal aantal (gecorrigeerde) jaren opgelegde gevangenisstraffen. Bij de berekening heeft het Openbaar Ministerie ook de bewezen verklaarde periode per veroordeelde betrokken. Op deze wijze is aan de veroordeelden ( [veroordeelde] , [medeveroordeelde 5] , [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 7] , [medeveroordeelde 6] en [medeveroordeelde 4] ) een bepaald percentage van de winst van de productielocaties [plaats] en [plaats] toegerekend. [medeveroordeelde 3] is buiten de berekening van de locatie [plaats] gebleven. [medeveroordeelde 2] is buiten de gehele verdeelsleutel gebleven, omdat hij als vaste verkoper van de organisatie per kilo verkochte methamfetamine betaald kreeg.
De Hoge Raad heeft op 7 juni 2016 [7] een arrest gewezen in een ontnemingszaak waarin het hof een verdeelsleutel had toegepast aan de hand van het aantal opgelegde jaren gevangenisstraf. Uit het arrest blijkt kort gezegd niet dat het hanteren van een dergelijke verdeelsleutel is uitgesloten. De Hoge Raad overweegt namelijk het volgende:
Bij de bepaling van de mate waarin de rolverdeling binnen de criminele organisatie kan worden gerelateerd aan de opgelegde straf,past behoedzaamheid, omdat bij de strafoplegging ook andere omstandigheden een rol kunnen hebben gespeeld, zoals persoonlijke omstandigheden of de bewezenverklaring van andere feiten waaruit geen voordeel is verkregen. Toerekening louter aan de hand van de hoogte van de aan de betrokkene en zijn mededaders opgelegde straffen kan daaraan immers een schijn van exactheid verlenen die niet in overeenstemming is met een toerekening van voordeel op basis van alle bekende omstandigheden.
Uit de rapportages en de conclusie van repliek volgt dat het Openbaar Ministerie bij de verdeelsleutel niet alleen heeft gekeken naar de hoogte van de opgelegde straffen in verhouding tot de straffen van mededaders, maar ook naar de rol van iedere dader, naar eventuele bewezenverklaringen voor andere feiten dan waarop de ontneming ziet en naar de strafverzwarende omstandigheid van recidive. Dit heeft tot meerdere herberekeningen geleid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie bij de gehanteerde verdeelsleutel de door de Hoge Raad benoemde behoedzaamheid betracht. Daarnaast is ook niet gebleken van onzorgvuldig handelen. De door het Openbaar Ministerie gehanteerde verdeelsleutel betekent dan ook niet dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard dat de vordering moet worden afgewezen, zoals bepleit in een zaak van een medeveroordeelde.
De rechtbank komt echter – anders dan het Openbaar Ministerie – op basis van de inhoud van het dossier niet tot een verdeelsleutel die (mede) is gebaseerd op de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen, maar zal aansluiten bij de feiten en omstandigheden zoals die uit de rapportages en de onderliggende strafvonnissen naar voren komen.
Verweren die zien op de door het Openbaar Ministerie gehanteerde verdeelsleutel behoeven dan ook geen verdere bespreking.
4.2.3
Algemene uitgangspunten opbrengt en kosten
De raadsman heeft de juistheid van de analyse op grond waarvan de opbrengsten per productielocatie zijn berekend, betwist. De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om verbalisant [verbalisant] , de opsteller van de ontnemingsrapportages, te horen als getuige. De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat het rapport duidelijk is opgesteld en de conclusies deugdelijk zijn onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook niet de noodzaak tot het horen van de verzochte getuige [verbalisant] en wijst het verzoek af.
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten per kilo methamfetamine neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – dan ook tot uitgangspunt wat is opgenomen in het proces-verbaal ‘
winstberekening methlabs tbv wederrechtelijk verkregen voordeel’. [8]
4.2.4
Opbrengstprijs verkoop methamfetamine
De kiloprijs voor de methamfetamine die rechtstreeks van de productielocaties wordt verkocht aan de groothandel fluctueert. In de chatberichten worden veel prijzen genoemd, globaal tussen de € 6.500,- en € 7.250,-. Hieronder volgen twee berichten die tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] zijn verstuurd en waarin vermoedelijk verkoopprijzen worden besproken:
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
[medeveroordeelde 1] bespreekt ook prijzen met een vermoedelijke afnemer van de methamfetamine. De prijs die wordt gerekend is hoger bij een kleine afname dan wanneer meer stuks (kg) worden gekocht. De prijzen lijken ook te stijgen in de loop van de tijd.
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Het is onbekend of er veel afnemers zijn die in bulk, en dus goedkoper, hebben ingekocht. In de administratie die is gevonden in de chats zijn de verkoopprijzen ook variabel. Er zijn twee overzichten die vrijwel gelijk zijn, met uitzondering van de verkoopprijs. Bij het item “inkomsten” staat de ene keer € 6.750,- en de ander keer € 7.000. Hieronder staan de berichten die door [veroordeelde] zijn verzonden waarin dit verschil zichtbaar is:
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
In de chatberichten staan ook enkele overzichten met aantallen, wat vermoedelijk staatjes zijn die de verkoop weergeven. Uit een bericht dat [medeveroordeelde 1] op 6 mei 2020 aan [veroordeelde] heeft verstuurd, volgt dat de prijs varieerde tussen de € 6.500,- en € 7.000,- per kilo:
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
4.3
PRODUCTIELOCATIE [plaats]
4.3.1
Betrokken personen en organisaties bij [plaats]
In het dossier is een proces-verbaal opgenomen met daarin de Encrochat-gesprekken van de verdachten in onderzoek Appel, die betrekking hebben op de productielocatie [plaats] . [11]
Uit het resumé van die gesprekken [12] in het proces-verbaal volgt dat de productielocatie in [plaats] door de verdachten in onderzoek Appel steevast wordt aangeduid met ‘ [locatie] ’ of ‘ [locatie] ’.
Uit het resumé van het proces-verbaal volgt dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 5] in het berichtenverkeer naar voren komen als eenheid in het initiëren van en investeren in deze productielocatie van methamfetamine. Ze werken daarin nauw samen met [accountnaam 2] (hierna: [accountnaam 2] ) en [accountnaam 3] (hierna: [accountnaam 3] ), die onderling ook een eenheid in hun samenwerking lijken te zijn. Dit samenwerkingsverband wordt ook wel aangeduid als (werk)groep ‘ [locatie] / [locatie] ’. De identiteit van [accountnaam 2] en [accountnaam 3] is onbekend gebleven.
Zowel [medeveroordeelde 5] als [veroordeelde] hebben direct contact met de ‘ [bijnaam] ’, genaamd [accountnaam 4] (identiteit eveneens onbekend gebleven), van de productielocatie [plaats] . [accountnaam 3] blijkt in eerste instantie verantwoordelijk voor de bevoorrading van de locatie met (base)olie en grondstoffen en [accountnaam 2] is verantwoordelijk voor de financiën ter plaatse. In de praktijk blijkt dat taken en verantwoordelijkheden inwisselbaar zijn.
[medeveroordeelde 1] uit eind maart 2020 kritiek op het werk van [accountnaam 3] , hij zegt dat er in een ‘treintje’ gewerkt moet worden en dat nieuwe olie aangeleverd moet worden voordat de oude op is. Zo lang [accountnaam 3] klein blijft draaien moet [medeveroordeelde 1] zich er mee blijven bemoeien, zegt hij. [accountnaam 3] zegt echter dat hij niks met [medeveroordeelde 1] te maken heeft en geen deal met hem heeft. Tegelijkertijd refereert hij aan afspraken met ‘ [bijnaam] ’ ( [veroordeelde] ), waardoor het aannemelijk is dat de deal wel met [veroordeelde] is gemaakt. [13]
[veroordeelde] bespreekt met [accountnaam 3] dat het hun bedoeling is om te gaan knallen met de locatie. Om de investeringen in de base-olie te kunnen bekostigen/voorschieten wordt gebruik gemaakt van zogeheten ‘side pots’. [veroordeelde] zegt dat ze ‘site (side) pots’ van
€ 150.000,- ‘per kant’ hebben voor het ‘doorknallen’ en stelt voor om te werken met
€ 300.000 ‘potgeld’ zodat [accountnaam 3] de inkoop kan bekostigen. [14]
[veroordeelde] bespreekt met [accountnaam 2] wat het aantal eindproduct/de opbrengst is van de locatie en naar wie de stukken gegaan zijn voor de verkoop. Er wordt afgesproken dat [accountnaam 2] aan [veroordeelde] doorgeeft welke aantallen er verkocht zijn. [15]
Wanneer ‘stukken’ (kilo’s) uit ‘ [locatie] / [locatie] ’ de kant van de verdachten in Appel op komen wordt dit ‘onze kant’ genoemd. De vaste verkoop voor ‘ons’ (groep Appel) wordt gedaan door [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 1] . [16] [medeveroordeelde 2] ontvangt hiervoor € 250,- per stuk/kilo. [17]
[medeveroordeelde 1] is aanspreekpunt wat betreft de verkoop van ‘ice’ (methamfetamine) en hij heeft het overzicht over de voorraden. In samenspraak met [veroordeelde] , die overleg heeft met [medeveroordeelde 5] [18] , wordt de verkoopprijs per kilo ‘ice’ bepaald. De balansen van de locatie [plaats] worden opgemaakt door [medeveroordeelde 1] . [veroordeelde] bespreekt ook met [medeveroordeelde 1] dat grote klanten voor grote aantallen in beeld zijn. [19]
Als op de locatie [plaats] problemen ontstaan met de ‘ [bijnaam] ’ ( [accountnaam 4] ) geeft [veroordeelde] aan [medeveroordeelde 5] aan dat hij het prettig vindt dat [medeveroordeelde 5] op de moeilijke momenten het contact overneemt en [veroordeelde] zegt dan ook dat [medeveroordeelde 5] daar gewoon wat beter in is dan hij. [20] [veroordeelde] vergelijkt meermaals het rendement wat uit de base-olie gehaald wordt met zijn andere locatie of andere ‘kok’. [21] Aannemelijk is dat [veroordeelde] hierbij refereert aan het rendement van de werkploeg op de productielocatie in [plaats] . [22]
De betaling van de werkploeg wordt door de [accountnaam 4] geregeld met [veroordeelde] en [medeveroordeelde 5] . [23] Om het verdiende geld van de Mexicaanse koks (‘mexen’) naar Mexico te krijgen schakelt [accountnaam 4] ook de hulp van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 5] in, die allebei aangeven hier contacten voor te raadplegen. [24]
Wanneer geld aan [accountnaam 2] of [accountnaam 3] uitgekeerd moet worden, wordt er contact opgenomen met [medeveroordeelde 1] . [medeveroordeelde 1] heeft het geld klaarliggen voor [accountnaam 2] en [accountnaam 3] komt het geld bij [medeveroordeelde 1] ophalen. [25] [medeveroordeelde 1] beheert de ‘potten’ waarin het geld bewaard wordt. [veroordeelde] stelt voor om het met ‘ [locatie] ’ zo te doen dat verrekend wordt wat ze opgehaald hebben. [medeveroordeelde 1] geeft dan 3 verschillende potten aan:
  • ‘ [bijnaam] ’ ( [accountnaam 5] (de rechtbank begrijpt: de ‘pot’ die betrekking heeft op productielocatie [plaats] );
  • ‘eigen pot’ (de rechtbank begrijpt: de ‘pot’ die betrekking heeft op de verdachten in onderzoek Appel)
  • ‘ [accountnaam 3] ’ ( [accountnaam 3] (de rechtbank begrijpt: de ‘pot’ die betrekking heeft op de groep ‘ [locatie] / [locatie] ’).
Ook [medeveroordeelde 7] (‘ [bijnaam] ’) heeft toegang tot een/de stashplek van geld en stemt daarover af met [medeveroordeelde 1] . Zo betaalt [medeveroordeelde 7] vermoedelijk € 20.000 aan [accountnaam 4] op verzoek van [veroordeelde] . [medeveroordeelde 7] koppelt daarover aan [medeveroordeelde 1] terug dat hij het geld uit ‘de pot van [bijnaam] ’ heeft gepakt. [26] Als [medeveroordeelde 1] op 24 mei 2020 geld (‘200’) thuis heeft liggen, wat een restant is van de inkomsten min de uitgaven van ‘het [locatie] ’, zegt [medeveroordeelde 1] dat dit geld naar ‘ [bijnaam] ’ ( [medeveroordeelde 7] ) moet. [27]
Uit de balansen die [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] heen en weer sturen, blijkt dat er € 130.000,- door ‘ [bijnaam] / [bijnaam] ( [veroordeelde] / [medeveroordeelde 5] ) geïnvesteerd is in ‘het [locatie] ’. [accountnaam 3] heeft € 62.500,- geïnvesteerd en [accountnaam 2] € 42.500,-. De investeringen van de groep Appel zijn dus nagenoeg gelijk aan die van de groep ‘ [locatie] / [locatie] ’. Van de
€ 130.000,- geïnvesteerde gelden vanuit de groep Appel moet ook nog wat leefgeld aan [medeveroordeelde 1] en ‘ [bijnaam] ’ ( [medeveroordeelde 7] ) worden gegeven.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] [veroordeelde] van 20 mei 2020 [28]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Die investeringen moeten eruit gehaald worden en dan kan de ‘pot’ opgedeeld worden met [accountnaam 3] (de rechtbank begrijpt: de groep ‘ [locatie] / [locatie] ’), zegt [veroordeelde] tegen [medeveroordeelde 1] . [29]
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] van 20 mei 2020 [30]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Uit de berichten blijkt verder dat de groep Appel aanvankelijk alleen samenwerkte met groep ‘ [locatie] / [locatie] ’. Op basis van de berichten en de nagenoeg gelijke investeringen van de groep ‘Appel’ en ‘ [locatie] / [locatie] ’ is het aannemelijk dat tussen hen sprake was van een 50/50 winstverdeling. Hierbij wijst de rechtbank ook nog op voornoemd bericht waarin wordt gesproken over de gezamenlijke investeringen en het opdelen van de ‘pot’ en op onderstaand overzicht waarin een balans wordt weergegeven en waarin wordt aangegeven dat er gedeeld moet worden door 2.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] van 5 juni 2020 [31]
Afbelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Begin mei 2020 blijkt dat om de productie op de locatie [plaats] te verhogen contact tot stand komt met een externe groepering/persoon met de naam [bijnaam] . Ook van deze groep/persoon is de identiteit onbekend gebleven. Uit de gesprekken volgt dat [bijnaam] base-olie kan leveren.
Een week later blijkt dat het daadwerkelijk tot een samenwerking met ‘ [bijnaam] ’ komt, die base-olie gaat aanleveren. De werkploeg in het ‘ [locatie] ’ gaat daar dan een bewerking mee doen. De base-olie van [bijnaam] gaat op 15 mei 2020 naar de productielocatie [plaats] .
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 5] van 12 - 14 mei 2020 [32]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Aannemelijk is dat [bijnaam] 1/3 winstaandeel voor de base-olie ontvangt. De gang van zaken wordt vanaf dan geregeld door de groepen “Appel” en “ [locatie] ”, terwijl groep “ [bijnaam] ” de base-olie aanlevert. Met de entree van de groep “ [bijnaam] ” delen dan drie groepen in de winst (de groepen “Appel”, “ [locatie] ” en “ [bijnaam] ”) van [plaats] . Uit de berichtgeving – eveneens over de locatie [plaats] – kan worden afgeleid dat “ [bijnaam] ” een aandeel in de winstdeling verlangt. In de Encrochatberichten op 14 mei 2020 worden verschillende opties voor een verdeling met groep “ [bijnaam] ” besproken tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 5] . Uit de berichtgeving blijkt niet duidelijk wat de uiteindelijk verdeling is die tijdens het gesprek met [bijnaam] wordt afgesproken. Zonder heel duidelijke andere indicaties is een gelijke verdeling tussen de groepen “Appel”, “ [locatie] ” en “ [bijnaam] ”, dus om de winst te delen door drie, voor de hand liggend.
4.3.2
Hoeveelheid productie [plaats]
Uit wat hiervoor is weergegeven, volgt dat aanvankelijk een samenwerking bestond tussen de groep Appel en de groep [locatie] / [locatie] en dat tussen deze groepen sprake was van een 50/50 verdeling. Vanaf 15 mei 2020 is ook [bijnaam] base-olie gaan leveren voor deze productielocatie en vanaf dat moment is sprake van verdeling waarbij aan zowel de groep Appel, [locatie] / [locatie] als [bijnaam] winstaandeel toekomt. De rechtbank heeft geen duidelijke indicatie hoe dan de winst wordt verdeeld en gaat daarom uit van een gelijk deel per groep (1/3 ofwel 33% voor groepen Appel, [locatie] / [locatie] en [bijnaam] ).
In het Encrochat-berichtenverkeer wordt op verschillende data gesproken over aantallen eindproduct (stuks, stukken, kilo’s), die vanaf de locatie [plaats] opgehaald of klaar zijn. De periode is, gelet op de latere betrokkenheid van [bijnaam] , door de rechtbank opgesplitst in een periode I en II. In periode I was sprake van een samenwerkingsverband tussen groep Appel en [locatie] / [locatie] en in periode II was daarnaast ook groep [bijnaam] betrokken. Het gaat op basis van de Encrochat-berichten om de volgende kilo’s eindproduct methamfetamine:
Periode I (Appel en [locatie] ):
64 kg (28 maart 2020) [33]
176 kg (4 april 2020) [34]
16 kg (17 april 2020) [35]
21 kg (24 april 2020) [36]
21 kg (27 april 2020) [37]
43 kg(28 april 2020) [38]
128 kg (12 mei 2020) [39] +
Totaal 469 kilogram
Periode II (Appel, [locatie] en [bijnaam] ):
170 kg (23 mei 2020) [40]
73 kg (4 juni 2020) [41]
52 kg (5 juni 2020) [42]
84 kg (9 juni 2020) [43] +
Totaal 379 kilogram
Op basis van het berichtenverkeer kan dus vastgesteld worden dat tussen 28 maart 2020 en 9 juni 2020 (= 73 dagen) 848 kilogram methamfetamine (468 + 379) op de locatie [plaats] is geproduceerd en vervolgens is verkocht.
De in werking zijnde productielocatie [plaats] werd op 26 juni 2020 aangetroffen. Er is geen reden om aan te nemen dat sinds het wegvallen van het communicatiekanaal Encrochat op 12 juni 2020 de productie van methamfetamine zou zijn gestopt. Uitgaande van voornoemde periode en aantal kilogrammen methamfetamine was de gemiddelde productie 11,62 kg per dag (848 : 73). Tussen 12 juni 2020 en 26 juni 2020 (=14 dagen) zou dan nog 162,7 kg (14 x 11,62) methamfetamine zijn geproduceerd.
Uit rapportage van het NFI blijkt dat bij de doorzoeking op 26 juni 2020 in totaal 56,085 kg van het eindproduct is aangetroffen. [44]
Dit betekent voor
periode II:
379
162,7 (extrapolatie periode 12 juni – 26 juni 2020) +
56,085 (aangetroffen op locatie) -
Totaal 485,615 kg
4.3.3
De totale hoeveelheid winst van [plaats] en de winst voor groep Appel
De uiteindelijke totale winst per periode van de productielocatie [plaats] bedraagt:
Periode I: € 1.700.125,- (469 kg x € 3.625,-)
Periode II: € 1.760.354,- (485,615 kg x € 3.625,-)
De winst voor de groep Appel bedraagt dan:
Periode 1
Periode 2
Totaal
Totale winst [plaats]
€ 1.700.125,-
€ 1.760.354,-
Winstpercentage Appel
1/2 deel
1/3 deel
Totale winst Appel
€ 850.062,-
€ 586.784,-
€ 1.436.846
4.3.4
Betrokken personen Appel en verdeelsleutel
Vanuit de groep Appel waren [veroordeelde] , [medeveroordeelde 5] , [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 7] direct betrokken bij de productielocatie [plaats] en van deze personen is het ook aannemelijk dat zij hebben gedeeld in de winst en dus in het bezit zijn gekomen van wederrechtelijk verkregen vermogen. Op basis van het berichtenverkeer kan de rechtbank niet vaststellen hoe de winst onderling werd verdeeld. Uit de diverse balansen die werden gedeeld, volgt dit niet. De rechtbank gaat er bij de verdeling van de winst, evenals de officieren van justitie, vanuit dat bij een grotere rol en/of hogere positie in de organisatie het winstaandeel ook groter is geweest. Zij acht een gelijke verdeling – gelet op de verschillende rollen die de veroordeelden binnen de organisatie vervulden – niet aannemelijk.
In het onderstaande schema heeft de rechtbank de namen gekoppeld aan hun rollen, zoals volgt uit het onderliggend strafvonnis en uit wat hiervoor is weergegeven. In de laatste kolom is het winstpercentage opgenomen, dat de rechtbank op grond van de rol en/of positie aannemelijk acht.
Naam
Rol/positie
Winstpercentage
[veroordeelde]
leider, investeerder, top van de organisatie
2/6 deel
[medeveroordeelde 5]
investeerder, belangrijke adviseur van de leider, sturende rol, top van de organisatie
2/6 deel
[medeveroordeelde 1]
positie tegen de top, boekhouder, betrokken bij de opslag van het eindproduct, zorgde voor de (coördinatie) van de verkoop, verrichtte in opdracht betalingen
1/6 deel
[medeveroordeelde 7]
beheerder geldstashes, verrichte in opdracht betalingen
1/6 deel
Anders dan de officieren van justitie, acht de rechtbank niet aannemelijk dat [medeveroordeelde 6] en [medeveroordeelde 4] winstaandeel hebben genoten van de locatie [plaats] en evenmin dat zij op andere wijze gelden hebben ontvangen die zien op deze productielocatie. Zo komen zij allebei niet voor op de aanwezige balansen en ook anderszins zijn directe verdiensten uit de productielocatie [plaats] niet gebleken. [medeveroordeelde 4] komt in de berichten hoogstens voor als mogelijk toekomstige leverancier van base-olie.
Uit de berichten blijkt verder dat [medeveroordeelde 2] als verkoper van de methamfetamine bij de groep Appel was betrokken. [medeveroordeelde 2] deelde echter niet mee in de winst, maar ontving een vaste prijs per kilo verkochte methamfetamine.
4.3.5
Conclusie [plaats]
Uitgaande van een nettowinst van € 1.436.846,- voor de groep Appel en rekening houdend met de hierboven weergegeven verdeelsleutel, acht de rechtbank aannemelijk dat de winst van locatie [plaats] als volgt is verdeeld:
Naam
Winstpercentage
Winst
[veroordeelde]
2/6 deel
€ 478.948,66
[medeveroordeelde 5]
2/6 deel
€ 478.948,66
[medeveroordeelde 1]
1/6 deel
€ 239.374,33
[medeveroordeelde 7]
1/6 deel
€ 239.374,33
4.4
PRODUCTIELOCATIE [plaats]
4.4.1
Betrokken personen en organisaties bij [plaats]
In het dossier is een proces-verbaal opgenomen met daarin de Encrochat-gesprekken van de verdachten in onderzoek Appel, die betrekking hebben op de productielocatie [plaats] . [45]
Uit het resumé van die gesprekken [46] in het proces-verbaal volgt dat de productielocatie [plaats] wordt aangestuurd door [medeveroordeelde 3] en dat hij nagenoeg alles met betrekking tot die locatie en het productieproces aan [veroordeelde] rapporteert.
[medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 7] brengen zelf benodigdheden naar de locatie in [plaats] en brengen structuur aan in de opslag ter plaatse . Ook bemoeien zij zich met het regelen van een slaapplek voor de werkploeg.
Voor het brengen van eten voor de Mexicanen doet een chauffeur dienst, die wordt aangestuurd door [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 7] . [medeveroordeelde 3] stemt met [veroordeelde] af dat de chauffeur een Encrochat-account krijgt. Dit account wordt door [medeveroordeelde 1] besteld.
Als het op de locatie een ‘een zooitje’ is, klaagt [medeveroordeelde 3] bij [veroordeelde] , waarna [veroordeelde] [medeveroordeelde 7] daarop aanspreekt. [47] [medeveroordeelde 3] moet van [veroordeelde] alles bijhouden wat naar de locatie is gegaan. Ook krijgt [medeveroordeelde 3] van [veroordeelde] toestemming om dingen te kopen (zoals ventilatoren). [medeveroordeelde 1] wordt door [medeveroordeelde 3] en [veroordeelde] ‘de boekhouder’ genoemd. Wanneer [medeveroordeelde 3] van [medeveroordeelde 1] ‘de rem’ erop moet gooien, zegt [veroordeelde] dat [medeveroordeelde 3] dat zelf bepaalt en niet [medeveroordeelde 1] .
[veroordeelde] bespreekt met [medeveroordeelde 3] de voors en tegens van een samenwerking met [bijnaam] . [veroordeelde] zegt dat ze ‘de plek’ sowieso erbij houden, ook al heeft [veroordeelde] binnen ‘2 weken’ een hele grote plek klaar met een andere groep.
De slaapplaats voor de werkploeg (een caravan) is uiteindelijk geplaatst door onder andere [medeveroordeelde 5] en [medeveroordeelde 7] . [48] [medeveroordeelde 5] is dan op de locatie geweest en zegt tegen [veroordeelde] dat hij het een mooie plek vindt en hij adviseert meer vriezers te plaatsen.
In overleg met [veroordeelde] gaat [medeveroordeelde 3] een ‘koeler’ maken voor [medeveroordeelde 4] , zodat die ‘gesloten kan werken’. [medeveroordeelde 6] koppelt terug aan [veroordeelde] dat de ‘koeler’ niet goed werkt.
[medeveroordeelde 6] komt in het samenstel van berichten naar voren als leverancier van grondstoffen als aceton en “wijn” (wijnsteenzuur). [medeveroordeelde 6] brengt liters ‘vacuüm b’ naar [medeveroordeelde 4] .
Er wordt op de locatie aanvankelijk gewerkt met base-olie afkomstig van [medeveroordeelde 4] . De samenwerking met [medeveroordeelde 4] wordt niet als soepel ervaren. [49] Uit het berichtenverkeer blijkt dat, onder leiding van [veroordeelde] , ‘olie’ en grondstoffen bij [medeveroordeelde 4] worden aangeleverd. Hierna moet [medeveroordeelde 4] ‘een reactie’ met deze olie doen, zodat deze klaar is om als ‘base’ naar de locatie van [medeveroordeelde 3] in [plaats] gebracht te worden. Daar gaat de werkploeg (Mexicaanse kok en hulpjes) ermee aan de slag om er crystal meth (‘Ice’) van te maken. [veroordeelde] , [medeveroordeelde 3] en [accountnaam 6] hebben het echter meermaals over de olie van ‘ [bijnaam] ’ ( [medeveroordeelde 4] ) die ‘te vuil’ is. [50]
Kennelijk is ‘ [bijnaam] ’ een keer bij [medeveroordeelde 4] geweest om een en ander voor te doen. Ze hebben toen samen 34 liter ‘base’ gemaakt. [51] Uit de berichten blijkt dat [medeveroordeelde 4] lichamelijke problemen en ongemakken ondervindt tijdens zijn ‘werk’. [52] Er wordt gesproken over dat het gevaarlijk is wat hij doet, dat hij er knetterwaus [53] van wordt en dat lichaamsdelen verbrand zijn. [medeveroordeelde 6] besluit dan in overleg met [veroordeelde] om [medeveroordeelde 4] te gaan helpen en schaft, onder andere, een masker aan. [54] Hij koppelt daarover aan [veroordeelde] ook terug dat hij het hok in gaat met ‘ [bijnaam] ’ ( [medeveroordeelde 4] ). Daarna laat [medeveroordeelde 6] het ophalen en naar [medeveroordeelde 3] (‘ [bijnaam] ’) brengen.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 6] van 30 april 2020 [55]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Vanaf medio april 2020 (als het met de olie van [medeveroordeelde 4] niet soepel blijkt te lopen) wordt ook gewerkt met base-olie afkomstig van [bijnaam] . [56] Uit een gesprek van 2 mei 2020 volgt dat er op de locatie twee partijen olie staan (van ‘ [bijnaam] ’ en ‘die andere groep’), die gescheiden moeten blijven.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [accountnaam 6] van 3 mei 2020 [57]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbarheid.
[medeveroordeelde 5] en [veroordeelde] overleggen hoeveel olie ze naar [medeveroordeelde 3] (‘ [bijnaam] ’) zullen doen, in verband met het risico dat ze lopen en de trage verkoop. Ook bespreken zij investeringen die gedaan zijn door [veroordeelde] , ‘ [bijnaam] ’, [medeveroordeelde 3] (‘ [bijnaam] ’) en [medeveroordeelde 6] (‘ [bijnaam] ’). [58]
Uit een gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] van 16 mei 2020 blijkt dat [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 6] allebei aan [medeveroordeelde 3] vragen of er al ‘Ice’ is en wat er met hun olie is gedaan. [59] Dit maakt het aannemelijk dat zij gezamenlijk profiteerden van de opbrengst die met hun geleverde base-olie is geproduceerd.
Als [medeveroordeelde 3] en [veroordeelde] vermoeden dat de werkploeg niet helemaal eerlijk is over het rendement uit (het afval/‘Ice2’ van) de olie gaat [medeveroordeelde 3] zelf ‘testjes doen’ en [veroordeelde] bespreekt het met [medeveroordeelde 5] .
[medeveroordeelde 5] heeft een contact die alle ‘ijsjes’ (eindproduct) kan kopen waarmee ze alles kwijt kunnen raken ‘onder de radar’. [veroordeelde] bespreekt met [medeveroordeelde 5] dat [medeveroordeelde 5] dat met ‘ [bijnaam] ’(de rechtbank begrijpt: [bijnaam] , [bijnaam] ‘ [locatie] ’/ [plaats] ) moet overleggen en dan gaat [veroordeelde] dat met [medeveroordeelde 3] (‘ [bijnaam] ’, [bijnaam] [plaats] ) overleggen.
Uit het overleg tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] blijkt dat er met [bijnaam] een 50/50 afspraak is voor de opbrengst. Ook moet [veroordeelde] alle kosten berekenen, net als [bijnaam] en dan delen ze de winst.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] van 28 april 2020 [60]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Met [medeveroordeelde 4] is de prijsafspraak dat ‘het product’ gedeeld wordt. [medeveroordeelde 4] (‘ [bijnaam] ’) levert de base-olie en krijgt 50% terug. Als het ‘fout’ gaat dan is het verlies van de olie het risico van [medeveroordeelde 4] en niet voor ‘ons’, aldus [veroordeelde] .
In een gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] wordt aangegeven hoeveel base-olie er is geleverd. Als ze het hebben over [medeveroordeelde 4] wordt daar expliciet de naam (‘ [bijnaam] ’) en een hoeveelheid genoemd. Deze hoeveelheid (400 kg) komt nagenoeg overeen met de hoeveelheid genoemd in het hierboven genoemde gesprek van 3 mei 2020. De overige olie die geleverd is, moet dan van [bijnaam] afkomstig zijn. In totaal gaat het dan om 777,5 kg (697,5 + 80) van [bijnaam] .
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] van 20 mei 2020 [61]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Dit betekent dat sprake is geweest van in totaal 1177,5 kg geleverde base-olie. De verhouding tussen de door [medeveroordeelde 4] (400 kg) en [bijnaam] (777,5 kg) is dan ongeveer respectievelijk 1/3 deel om 2/3 deel. Bij het berekenen van de winst zal de rechtbank uitgaan van die verhouding.
4.4.2
Hoeveelheid productie [plaats]
Op 6 juni 2020 werd door de politie een in werking zijnde productielocatie van methamfetamine aangetroffen op het adres [adres 2] te [plaats] . Uit het beschikbare berichtenverkeer blijkt van een aantal momenten waarop er concrete aantallen kilo’s eindproduct, crystal meth, klaar zijn, namelijk:
52 kg (6 april 2020) [62]
62 kg (26 april 2020) [63]
11 kg (28 april 2020) [64]
64 kg (18 mei 2020) [65]
87 kg (19 mei 2020) [66]
50 kg (20 mei 2020) [67]
12 kg (21 mei 2020) [68]
27 kg (27 mei 2020) [69]
Totaal: 365 kilogram.
Op 6 juni 2020 is op de productielocatie 20,9 kilo eindproduct aangetroffen. [70] Voor de uiteindelijke berekening van de winst wordt daarom uitgegaan van 344,1 kilogram (365 – 20,9) methamfetamine dat is geproduceerd en vervolgens is verkocht.
4.4.3
De totale hoeveelheid winst van [plaats] en de winst voor groep Appel
De uiteindelijke totale winst van de productielocatie [plaats] bedraagt € 1.247.362,50 (344,1 kg x € 3.625,-).
Die winst is voor 2/3 deel gebaseerd op de base-olie afkomstig van [bijnaam] . Dit heeft dan betrekking op een bedrag van € 831.575,- (2/3 x € 1.247.362,50). Van dit bedrag ging de helft naar [bijnaam] en de andere helft naar de groep Appel, te weten € 415.787,50 .
Van het andere 1/3 deel, te weten € 415.787,50, ging de helft naar [medeveroordeelde 4] en de andere helft naar de groep Appel, te weten € 207.893,75.
Aannemelijk is dat de helft van het bedrag van [medeveroordeelde 4] naar [medeveroordeelde 6] is gegaan, te weten € 103.946,88, omdat hij verantwoordelijk was voor het leveren van grondstoffen voor het productieproces van onder meer [medeveroordeelde 4] en hij (deels) samen met [medeveroordeelde 4] de base-olie heeft geproduceerd.
De totale hoeveelheid winst voor de groep Appel vanuit de locatie [plaats] bedraagt
€ 623.681,25 (€ 415.787,50 + 207.893,75).
4.4.4
Betrokken personen Appel en verdeelsleutel [plaats]
Vanuit de groep Appel waren [veroordeelde] , [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 5] , [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 7] direct betrokken bij de productielocatie [plaats] en van deze personen is het ook aannemelijk dat zij hebben gedeeld in de winst en dus in het bezit zijn gekomen van wederrechtelijk verkregen vermogen. In dit kader wijst de rechtbank ook nog op het gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] van 18 mei 2020, waarin wordt gesproken over de personen die alles mogen weten. Naast [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] worden dan de namen van [medeveroordeelde 5] , [medeveroordeelde 7] en [medeveroordeelde 1] genoemd. Uit de verdere inhoud van het gesprek blijkt dat het gaat over de leveranciers van de olie ( [medeveroordeelde 4] en [bijnaam] ), de verdiensten en de verdeling.
Gesprek tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde 3] van 8 mei 2020 [71]
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
Op basis van het berichtenverkeer kan de rechtbank niet vaststellen hoe de winst onderling werd verdeeld. Uit de diverse balansen die werden gedeeld, volgt dit niet. De rechtbank gaat er bij het percentage winstaandeel, evenals de officieren van justitie, vanuit dat bij een grotere rol en/of hogere positie in de organisatie het winstaandeel ook groter is geweest. Zij acht een gelijke verdeling – gelet op de verschillende rollen die de veroordeelden binnen de organisatie vervulden – niet aannemelijk.
In het onderstaande schema heeft de rechtbank de namen gekoppeld aan hun rollen, zoals volgt uit het onderliggend strafvonnis en uit wat hiervoor is weergegeven, en het winstpercentage opgenomen, dat de rechtbank op basis van de rol aannemelijk acht.
Naam
Rol/positie
Winstpercentage
[veroordeelde]
Leider, investeerder
2/7 deel
[medeveroordeelde 3]
Coördinator/productieleider op locatie, investeerder
2/7 deel
[medeveroordeelde 7]
2de productieleider op locatie, beheerder geldstashes
1/7 deel
[medeveroordeelde 5]
Adviseur, tussenpersoon verkoop, hand en spandiensten
1/7 deel
[medeveroordeelde 1]
Boekhouder
1/7 deel
4.4.5
Conclusie [plaats]
Uitgaande van een nettowinst van € 623.681,25 voor de groep Appel en rekening houdend met de hierboven weergegeven verdeelsleutel, acht de rechtbank aannemelijk dat de winst van locatie [plaats] als volgt is verdeeld:
Naam
Winstpercentage
Winst
[veroordeelde]
2/7 deel
€ 178.194,64
[medeveroordeelde 3]
2/7 deel
€ 178.194,64
[medeveroordeelde 7]
1/7 deel
€ 89.987,32
[medeveroordeelde 5]
1/7 deel
€ 89.987,32
[medeveroordeelde 1]
1/7 deel
€ 89.987,32
4.5
PRODUCTIELOCATIE [plaats]
In de onderliggende strafzaak is niet aan [veroordeelde] ten laste gelegd dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de productielocatie [plaats] . Betrokkenheid bij die productielocatie is dan ook niet bewezen verklaard.
De rechtbank is echter met de officieren van justitie van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat [veroordeelde] betrokken was bij de productie en handel van methamfetamine met betrekking tot de productielocatie [plaats] . Aannemelijk is ook dat [veroordeelde] voordeel heeft verkregen uit die productielocatie. Hieronder zal de rechtbank onder meer weergegeven waaruit de aanwijzingen bestaan en welk voordeel [veroordeelde] daarmee heeft verkregen.
4.5.1
Aanwijzingen betrokkenheid [veroordeelde] bij productielocatie [plaats]
Op 16 februari 2020 werd op het perceel [adres 3] in [plaats] een in werking zijnde productielocatie van methamfetamine aangetroffen. Het vermoeden van de politie is dat de productielocatie van 11 oktober 2019 tot 16 februari 2020 in gebruik is geweest.
Tijdens de ontmanteling van de productielocatie in [plaats] op 6 juni 2020 (in werking van medio maart 2020 tot 6 juni 2020) werden in het drugslab [B] (geboren [geboortedatum] 1975 in Mexico) en [C] (geboren [geboortedatum] 1994 in Mexico) aangetroffen. Het DNA van deze twee personen is aangetroffen op de productielocatie [plaats] . [72]
[B] (parketnummer 05/149191-20) en [C] (parketnummer 05/149227-20) zijn door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland van 8 december 2021 veroordeeld voor hun betrokkenheid (als koks) bij de productie van methamfetamine op de locaties [plaats] en [plaats] . Deze veroordelingen zijn tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak [veroordeelde] op 28 mei 2025 besproken.
In de periode dat productielocatie [plaats] vermoedelijk in gebruik was, zijn geen Encrochatberichten beschikbaar. Uit de analyse van chatberichten in het onderzoek Appel blijkt echter dat er een eerdere locatie is geweest waarbij [accountnaam 1] ( [veroordeelde] ) betrokken was. Uit deze bericht blijkt onder meer het volgende:
  • op 29 maart 2020 voeren [veroordeelde] en [D] een gesprek over een kok. Deze kok moet doen wat hij bij de vorige plek ook deed. [veroordeelde] geeft aan dat ‘ [bijnaam] ’ het fout gedaan heeft, maar dat de kok het heeft voorgedaan;
  • dezelfde dag heeft [veroordeelde] weer contact met [D] over het rendement. Dit moet zijn zoals op de vorige locatie;
 op 30 maart 2020 chat [veroordeelde] met [accountnaam 7] , waarin [veroordeelde] aangeeft dat de locatie nu weg is. Volgens [accountnaam 7] kon [veroordeelde] honderden kilo’s leveren; [74]
 op 1 april 2020 informeert [veroordeelde] bij [D] of er al mensen klaar staan voor de nieuwe plek. Deze plek is groter dan de vorige. (…); [75]
 op 7 april 2020 geeft [medeveroordeelde 2] ( [accountnaam 8] @encrochat.com) bij [veroordeelde] aan dat de spullen weer goed zijn, beter dan daarvoor. [veroordeelde] antwoordt dat de mensen toen nieuw waren en een beetje moesten inkomen, maar dat die gepakt waren er ook zo uitzagen. Volgens [veroordeelde] was het maar 100 tot 150 kilo; [76]
 op 18 april 2020 geeft [D] aan [veroordeelde] aan dat die andere groep olie komt brengen. Dat is dezelfde base als van de vorige locatie; [77]
 op 28 april 2020 informeert [veroordeelde] bij [D] of de olie er al is, van die olie zoals (op) de vorige plek; [78]
 op 11 juni 2020 (5 dagen na de ontmanteling van productielocatie [plaats] ) geeft [veroordeelde] aan [accountnaam 9] (identiteit onbekend) aan dat hij er niets van snapt, vermoedelijk doelend op het feit ‘dat de plek’ gepakt is. [accountnaam 9] wist niet waar de plek was maar zij moeten even op het dossier wachten. [veroordeelde] zegt dan: “als die kk mex een tel binnen had he. En via dna op hem zijn gaan zitten. Zoiets”. [accountnaam 9] zegt dan dat het om een tip ging. [veroordeelde] zegt daarna dat men dit al snel zegt. [accountnaam 9] zegt vervolgens: “Ja dat kan inderdaad, maar dit zijn dezelfde als in [plaats] toch?” (vermoedelijk doelend op de Mexicanen). [veroordeelde] zegt dat dit dezelfde zijn. [accountnaam 9] zegt “daar hebben ze ook dna genomen 100% die gaan sowieso een douw krijgen”. [79]
Het LFO (Landelijke Faciliteit Ontmantelen) heeft op de productielocatie [plaats] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 140 kilo methamfetamine is aangetroffen [80] , wat aansluit bij de “gepakte hoeveelheid” waarover [veroordeelde] spreekt met [medeveroordeelde 2] .
Bij de productielocatie [plaats] is een ondergrondse constructie aangetroffen om het afval te lozen. Uit bodemonderzoek bleek dat de meetwaarde van tolueen en fenol net boven de achtergrond- en streefwaarden zijn. De in het veld gemeten pH en Ec-waarden zijn niet afwijkend ten opzichte van de te verwachten waarden die passen bij de omgeving. [81] Er zijn ook chatberichten die aansluiten bij deze informatie:
  • op 8 april 2020 vraagt [medeveroordeelde 4] zich in een gesprek met [veroordeelde] zich af waarom je zoveel afval hebt. [veroordeelde] geeft dan aan dat zij dat altijd het weiland in pompten;
  • op 7 mei 2020 vraagt [medeveroordeelde 3] aan [veroordeelde] of zij het afval ook in de grond lieten lopen. [veroordeelde] beaamt dit. [veroordeelde] zegt dat hierbij door hen een grondboor werd gebruikt, ‘lekker diep’. [medeveroordeelde 3] vraagt zich af of de grond op den duur dan niet verzadigd is en [veroordeelde] zegt dat je het op ph 7.0 moet zitten. Dat is neutraal. [medeveroordeelde 3] gaat het proberen.
Aldus volgt de rechtbank, gelet op de inhoud van de voornoemde berichten, alsook de overige bevindingen in het dossier de conclusie van de officieren van justitie dat er sprake is geweest van een eerdere productielocatie in [plaats] waarbij aannemelijk is dat [veroordeelde] hierbij betrokken was.
Afwijzen voorwaardelijk verzoek horen getuigen [B] en [C]
De raadsman heeft in het geval dat de rechtbank de betrokkenheid van [veroordeelde] bij de productielocatie [plaats] aannemelijk acht, verzocht [B] en [C] te horen als getuigen. De rechtbank wijst dit verzoek af en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat deze personen bij de ontmanteling van de productielocatie [plaats] zijn aangehouden en dat DNA van hen is aangetroffen op de productielocatie [plaats] . Beide personen hebben geen belastende verklaring afgelegd over [veroordeelde] en ook overigens niet over anderen. In de strafzaak zijn zij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord en zij hebben zich toen beroepen op hun verschoningsrecht.
De zogenaamde Keskin-jurisprudentie is, gelet op het vorenstaande, op de verzochte getuigen niet van toepassing.
Enige indicatie dat deze Mexicaanse koks op de hoogte waren wie de betrokken personen waren bij de productielocaties, en daarover een verklaring kunnen afleggen, ontbreekt. Uit het dossier is niet gebleken dat zij beschikten over een Encrochataccount en de communicatie over hun inzet en hun werklocaties liep via een tussenpersoon. Dat zij iets over de betrokkenheid van [veroordeelde] zouden kunnen verklaren, is bovendien niet aannemelijk omdat uit berichten volgt dat [veroordeelde] zelf niet op de productielocatie aanwezig was (pag. 3192 en ziet op [plaats] ) en uit Encrochats ook volgt dat [veroordeelde] op rol op afstand had. Niet aannemelijk is dat [veroordeelde] op de locatie [plaats] wel regelmatig ter plekke was. En zelfs als deze getuigen een ontlastende verklaring zouden afleggen, in de zin dat zij [veroordeelde] nimmer op de locatie hebben gezien, zegt dit vanwege de organisatiestructuur waarbij de leider op afstand aanstuurde, niet direct iets over de betrokkenheid van [veroordeelde] bij deze productielocatie.
Tegen deze achtergrond – alsook de eisen die ter onderbouwing van een dergelijk verzoek in een ontnemingsprocedure worden gesteld [83] – had de rechtbank een toelichting verwacht van de verdediging om welke redenen deze getuigen iets relevants zouden kunnen verklaren, maar die toelichting is uitgebleven.
4.5.2
Betrokken personen en organisaties bij [plaats]
Uit de analyse van de Encrochatberichten blijkt verder dat aannemelijk is dat [veroordeelde] niet alleen werkte en destijds een samenwerkingsverband bestond met (de groep) [bijnaam] . Zo voert [veroordeelde] op 11 mei 2020 een gesprek met [accountnaam 10] ( [bijnaam] ) waarin aan [veroordeelde] wordt gevraagd om een oude rekening op te maken. [veroordeelde] stuurt dan een rekeningoverzicht waarin gesproken wordt over “
naarons” en “naar [bijnaam] ”.Ook wordt er door [veroordeelde] onder het rekeningoverzicht onder meer gezegd
: “dit is watwejou moesten betalen. Min de bedragen diewijbetaald hebben. Totaal van fie plek”.
De in het rekeningoverzicht genoemde aantallen (totaal 82 stuks/kilo) zijn niet terug te voeren op de productielocaties [plaats] en [plaats] en dit overzicht past ook qua tijdlijn niet bij die locaties. Er zijn geen aanwijzingen dat [veroordeelde] naast de productielocaties [plaats] , [plaats] en [plaats] ook nog betrokken was bij andere productielocaties. Het is dan ook aannemelijk dat het genoemde chatbericht ziet op een afrekening van de productielocatie [plaats] .
Met betrekking tot de verdeling tussen de groep waarvan [veroordeelde] deel uitmaakte en (de groep van) [bijnaam] staat in de chat dat er gedeeld moest worden door twee. Nu niet is gebleken dat andere groepen/partijen deelden in de winst, zal de rechtbank bij de berekening van de winst uitgaan van een 50/50 verdeling tussen de groep van [veroordeelde] en (de groep van) [bijnaam] .
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.
4.5.3
Hoeveelheid productie [plaats]
Door het NFI en LFO zijn rapportages opgemaakt over de aangetroffen stoffen op de productielocatie [plaats] . Uit deze rapportages volgt dat na aftrek van de nog aanwezige methamfetamine is berekend dat 738,5 kilo methamfetamine vanaf deze productie is afgevoerd (winst). [84]
4.5.4
De totale hoeveelheid winst van [plaats] en de winst voor de groep [veroordeelde]
Met betrekking tot de berekening van de winst wordt, omdat concrete cijfers voor de locatie [plaats] ontbreken, uitgegaan van de eerder gehanteerde prijzen die voortkomen uit Encrochatberichten. Deze berichten zijn hiervoor in het vonnis weergegeven.
Dit betekent dat de winst per kilogram wordt vastgesteld op € 3.625,-.
De totale winst voor de locatie [plaats] bedraagt € 2.677.062,50 (738,5 x € 3.625).
4.5.5
Betrokken personen en verdeelsleutel [plaats]
Zoals hiervoor weergegeven, is aannemelijk dat de totale winst 50/50 werd gedeeld met de (groep van) [bijnaam] . Dit betekent dat € 1.338.531,25 netto winst resteerde.
Aannemelijk is dat [veroordeelde] deel uitmaakte van een groep die direct betrokken was bij de productielocatie [plaats] en dat hij dus niet alleen handelde. In dat kader wijst de rechtbank op voornoemd chatgesprek, waarin wordt gesproken over “ons”, “we” en “wij”. Ook wijst de rechtbank naar wat is gebleken over de productielocaties [plaats] en [plaats] , namelijk dat bij een dergelijke productielocatie meerdere personen betrokken zijn, met ieder een eigen rol/positie in de organisatie. Om het totale proces rond een crystal methlab draaiende te houden, is aannemelijk dat meerdere mensen nodig zijn.
Nu onbekend is gebleven uit hoeveel personen de groep van [veroordeelde] die betrokken was bij productielocatie [plaats] heeft bestaan, wordt in het voordeel van [veroordeelde] aansluiting gezocht bij de voor hem meest gunstige situatie waar de rechtbank bij de andere locaties vanuit gaat, namelijk die van productielocatie [plaats] . In het geval van de productielocatie [plaats] zal de rechtbank dan ook overeenkomstig productielocatie [plaats] uitgaan van in totaal vijf betrokken personen.
Wat de rol/positie van [veroordeelde] ten aanzien van locatie [plaats] is geweest, is onvoldoende duidelijk geworden. In het weergegeven chatgesprek is het [veroordeelde] die een eindafrekening opmaakt en is het [veroordeelde] die contact hierover heeft met de groep waarmee wordt samengewerkt. Dit kan duiden op een leidinggevende rol, zoals in [plaats] en [plaats] , maar ook op een meer administratieve rol. In het voordeel van [veroordeelde] gaat de rechtbank uit van een winstpercentage van 1/5e deel.
4.5.6
Conclusie [plaats]
Uitgaande van een nettowinst van € 1.338.531,25, acht de rechtbank het aannemelijk dat het winstaandeel voor [veroordeelde] € 267.706,25 (1/5e deel) bedraagt.
4.6
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] wordt geschat, vast op € 924.849,55 (€ 478.948,66 ( [plaats] ) + € 178.194,64 ( [plaats] ) + € 267.706,25 ( [plaats] )).
Het verweer van de verdediging dat uit de bewijsmiddelen en het dossier niet aannemelijk is geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen in de hoofdzaak en de bewijsmiddelen zoals in dit vonnis weergegeven.
Afbeelding verwijderd i.v.m. herleidbaarheid.

5.BETALINGSVERPLICHTING

5.1
Bedrijfskapitaal
Bij beslissing van 12 april 2022 heeft de rechtbank in de strafzaak [medeveroordeelde 7] een totaalbedrag van € 61.730,- verbeurd verklaard. Tegen het vonnis van [medeveroordeelde 7] is hoger beroep ingesteld en dit vonnis is, evenals de vonnissen van de medeveroordeelden, nog niet onherroepelijk. In het geval de vonnissen van [medeveroordeelde 7] en de medeveroordeelden onherroepelijk worden of de beslissing over dit beslag bij beslissing van het hof in stand blijft, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het vonnis [medeveroordeelde 7] blijkt dat het geldbedrag was verworven door en/of bestemd om te dienen als bedrijfskapitaal voor de criminele organisatie.
Het geld dat onder [medeveroordeelde 7] verbeurd is verklaard zal daarom (pro rato) verdeeld worden onder de leden van de organisatie die meedeelden in de uiteindelijke winst van de groep Appel ( [plaats] en [plaats] ). De winst van [veroordeelde] uit de productielocatie [plaats] is buiten beschouwen gelaten, omdat niet duidelijk is geworden dat daar is samengewerkt met dezelfde personen (groep Appel). [medeveroordeelde 2] , die (per kilo) uitbetaald kreeg voor de verkoop van het eindproduct, deelt hierin niet mee. Hetzelfde geldt voor de leden die een rol hadden als leverancier van grondstoffen of base-olie, namelijk [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 6] . Om tot een verdeling te komen, is het winstpercentage berekend van de totale winst van de leden van de groep Appel die meedelen in de verdeling van het verbeurd verklaarde geldbedrag.
Naam
WVV [plaats]
WVV [plaats]
WWV Totaal
Percentage
[veroordeelde]
€ 478.948,66
€ 178.194,64
€ 657.179,30
31,85 %
[medeveroordeelde 5]
€ 478.948,66
€ 89.987,32
€ 568.935,98
27,57 %
[medeveroordeelde 3]
€ 178.194,64
€ 178.194,64
8,64 %
[medeveroordeelde 1]
€ 239.374,33
€ 89.987,32
€ 329.361,65
15,97 %
[medeveroordeelde 7]
€ 239.374,33
€ 89.987,32
€ 329.361,65
15,97 %
Totaal
€ 1.436.717,98
€ 626.351,24
€ 2.063,069,22
100,00 %
De rechtbank berekend vervolgens voornoemde percentages over het verbeurde bedrag van
€ 61.730,-.
Naam
Percentage totale WVV
Aandeel bedrijfskapitaal
[veroordeelde]
31,85 %
€ 19.661,01
[medeveroordeelde 5]
27,57 %
€ 17.018,96
[medeveroordeelde 3]
8,64 %
€ 5.333,47
[medeveroordeelde 1]
15,97 %
€ 9.858,28
[medeveroordeelde 7]
15,97 %
€ 9.858,28
Totaal
100,00 %
€ 61.730,00
Dit betekent dat in het geval het vonnis van de rechtbank onherroepelijk wordt of het hof de beslissing om het bedrijfskapitaal verbeurd te verklaren in stand laat, op de betalingsverplichting van [veroordeelde] € 19.661,01 in mindering moet worden gebracht.
5.2
Verbeurd verklaarde geldbedrag in zaak [medeveroordeelde 3]
In de strafzaak van [medeveroordeelde 3] is in totaal een geldbedrag van € 140.320,- verbeurd verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het uiterst onaannemelijk is dat dit contante geldbedrag afkomstig is van de legale handel van [medeveroordeelde 3] . Met voldoende zekerheid kan volgens de rechtbank vastgesteld worden dat de aangetroffen contante geldbedragen (grotendeels) zijn verdiend met de productie van en handel in crystal meth.
De vraag dient beantwoord te worden of dit bij [medeveroordeelde 3] aangetroffen geldbedrag als bedrijfskapitaal van de groep Appel kan worden aangemerkt, wat het geval is als dit bedrag moet worden beschouwd als de ‘pot [bijnaam] ’. In die pot zat namelijk het geld dat werd verdiend met de verkoop van eindproduct van de productielocatie [plaats] . In dat geval zou het geld overeenkomstig het bedrijfskapitaal dat is aangetroffen bij [medeveroordeelde 7] pro rato verdeeld moeten worden over de betreffende groepsleden Appel.
De rechtbank overweegt hierover dat [medeveroordeelde 3] in het gehele dossier niet naar voren komt als stasher van geld. Deze taak was binnen de organisatie Appel besteed aan [medeveroordeelde 7] en ook blijkt dat [medeveroordeelde 1] toegang had tot de stash, aangezien hij het geld vanuit de verkoop soms tijdelijk ergens opsloeg. Daarnaast blijkt uit een gesprek tussen [medeveroordeelde 7] en [medeveroordeelde 3] van 26 mei 2020, waarin gesproken wordt over de ‘pot [bijnaam] ’, dat laatstgenoemde bij [medeveroordeelde 7] informeert of er al een bedrag met 6 nullen in de pot zit. [85] De rechtbank acht het op grond van het voorgaande niet aannemelijk dat het bij [medeveroordeelde 3] aangetroffen geldbedrag bedrijfskapitaal en/of de ‘pot [bijnaam] ’ betrof. Het is meer aannemelijk dat het bij [medeveroordeelde 3] aangetroffen bedrag zijn deel van de winst is uit de gezamenlijke handel in geproduceerde methamfetamine.
Het in de zaak [medeveroordeelde 3] verbeurd verklaarde geldbedrag zal dan ook niet pro rato in mindering worden gebracht op de betalingsverplichting.
5.3
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid van het EVRM is het recht van iedere veroordeelde gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. De aanvang van de redelijke termijn wordt beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt.
Het uitgangspunt is dat de zaak met een einduitspraak moet zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn aanvangt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden
In dit geval is in het onderzoek Appel bij diverse personen conservatoir beslag gelegd in de maanden januari, februari en maart 2021, waaronder ook bij [veroordeelde] (februari 2021). Deze beslaglegging merkt de rechtbank aan als moment van aanvang van de redelijke termijn. Gelet op de datum van dit vonnis is de redelijke termijn met meer dan 2 jaren overschreden.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad [86] en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, zal de rechtbank ter compensatie de betalingsverplichting met € 5.000,- matigen.
5.4
Draagkracht
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde komt in de executiefase. De reden daarvoor is dat de rechter in de ontnemingsprocedure doorgaans niet met zekerheid zal kunnen vaststellen hoe de draagkracht van de betrokkene zich in de – soms aanzienlijk later plaatsvindende – executiefase zal ontwikkelen, en dat de mogelijkheid om aan de opgelegde betalingsverplichting te voldoen zich dus beter laat beoordelen in de executiefase.
In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat de betrokkene op het moment van de ontnemingsprocedure geen draagkracht heeft en dat het zeer waarschijnlijk is dat daarin in de toekomst geen verandering zal komen. [87] In deze zaak is niet gebleken dat die uitzonderingspositie aan de orde is, zodat de rechtbank bij het vaststellen van de betalingsverplichting geen rekening zal houden met de draagkracht van [veroordeelde] .
5.5
Conclusie betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat [veroordeelde] dient te betalen aan de Staat, vast op
€ 919.849,55 (€ 924.849,55 - € 5.000,-).

6.GIJZELING

De rechter dient bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling te bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling wordt voor elke volle 50 euro van het opgelegde bedrag één dag gerekend. De maximale duur van de gijzeling bedraagt 1080 dagen.

7.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 924.849,55;
- legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling van € 919.849,55 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2025.

Voetnoten

1.Dit standpunt is uitgewerkt in de pleitnotities van de verdediging van 28 mei 2025.
2.ECLI:EU:C:2024:372 (C-670/22 – Arrest)
3.Verwezen wordt naar rechtsoverweging 124 van het arrest.
4.Zie ook het arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1105), waarin uitgebreid is ingegaan op de inhoud van het arrest van het HvJ EU.
5.Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende [...] tussen de lidstaten van de Europese Unie, Brussel, 29-05-2000.
6.Hoge Raad 7 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AQ8491.
7.Hoge Raad 7 juni 2016; ECLI:NL:HR:2016:1118.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] ‘winstberekening methlabs tbv wederrechtelijk verkregen voordeel’, ordner 21, pag. 9374 tot en met 9384.
9.Pag. 9378 t/m 9380.
10.Pag. 9380 t/m 9384.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] ‘Encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine [plaats] , ordner 7, pag. 3566 t/m 3650.
12.Pag. 3646 t/m 3650 (resumé).
13.Pag. 3572.
14.Pag. 3580.
15.Pag. 3578.
16.Pag. 3600; 3605; 3618.
17.Pag. 3628.
18.Pag. 3605.
19.Pag. 3628.
20.Pag. 3587.
21.Pag. 3578.
22.Pag. zie Encrochat t.a.v. productielocatie [plaats] .
23.Pag. 3618.
24.Pag. 3573.
25.Pag. 3588; 3589; 3625.
26.Pag. 3604.
27.Pag. 3627.
28.Pag. 3622.
29.Pag. 3623; 3624.
30.Pag. 3623.
31.Pag. 3633.
32.Pag. 3605.
33.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] “encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine, ordner 7, pag. 3570.
34.Pag. 3577.
35.Pag. 3587.
36.Pag. 3592.
37.Pag. 3595.
38.Pag. 3596.
39.Pag. 3605.
40.Pag. 3626.
41.Pag. 3633.
42.Pag. 3633.
43.Pag. 3637.
44.Proces-verbaal van [verbalisant] “bevindingen ondersteuning LFO”, ordner 7, pag. 3514.
45.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] ‘Encrochat-berichten t.a.v productielocatie methamfetamine [plaats] , ordner 6, pag. 2924 t/m 3038.
46.Pag. 3034 t/m 3038.
47.Pag. 2929.
48.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] ‘chats plaatsen caravan bij- en op het terrein laboratorium [plaats] ’, ordner 6, pag. 3048 t/m 3057.
49.Pag. 2964
50.Pag. 3009.
51.Pag. 2930
52.Pag. 2964.
53.Pag. 2960.
54.pag. 2978.
55.Pag 2978.
56.Pag. 2953 en 2955
57.Pag. 2988.
58.Pag. 2978 en 2979.
59.Pag. 3003.
60.Pag. 2976.
61.Pag. 3013.
62.Pag. 2948.
63.Pag. 2971.
64.Pag. 2972.
65.Pag. 3008.
66.Pag. 3011.
67.Pag. 3012.
68.Pag. 3017.
69.Pag. 3019.
70.NFI rapport opbrengstschatting op basis van materialen op de locatie [adres 2] te [plaats] .
71.Pag. 3010.
72.Rapport NFI, inclusief bijlagen, pag. 2907 t/m 2912 (ordner 6).
73.Proces-verbaal van bevindingen Encrochat ‘eerdere locaties’, pag. 3180 (ordner 7).
74.Pag. 3181.
75.Pag. 3181 en 3182.
76.Pag. 3182 en 3183.
77.Pag. 3183.
78.Pag. 3184.
79.Proces-verbaal van bevindingen ‘ [veroordeelde] bespreekt val [plaats] ’, pag. 3188 (ordner 7).
80.Proces-verbaal van bevindingen ‘ondersteuning LFO’, pag. 2810 (ordner 6).
81.Proces-verbaal van bevindingen ‘Milieuaspecten drugslab [plaats] ’, pag. 2857 en 2858 en rapport van Royal HaskoningDHV, pag. 2864 t/m 2868(ordner 6).
82.Proces-verbaal van bevindingen ‘MO drugslab. en afval’, pag. 3140 en 3141 (ordner 7).
83.Zie de conclusie van AG mr. D.J.C. Aben bij HR 20 november 2021, NJ 2022/45 (in het bijzonder overweging 14).
84.Rapport LFO, pag. 2856 (ordner 6).
85.Ordner 5, pag. 2413.
86.Hoge Raad 17 juni 2008; ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
87.Hoge Raad 16 maart 2021; ECLI:NL:HR:2021:376.