Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
7 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende profijtontneming. De zaak betreft de betrokkene, geboren in 1979, die in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 november 2014. Het Gerechtshof had een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel toegewezen, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van cocaïne, marihuana en hasjiesj werd geschat op € 1.157.373,70. De betrokkene werd een betalingsverplichting opgelegd van € 457.949,-. De Hoge Raad herhaalt het uitgangspunt dat bij de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, wanneer er meerdere daders zijn, behoedzaamheid moet worden betracht. Het Hof had de verdeelsleutel gebaseerd op de hoogte van de opgelegde gevangenisstraffen aan de betrokkenen, wat leidde tot een redelijke en evenredige verdeling van het voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de rol van de betrokkene in de criminele organisatie correct heeft ingeschat en dat de toerekening van het voordeel aan de betrokkene voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de betrokkene, waarbij wordt opgemerkt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.