ECLI:NL:HR:2004:AQ8491
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van ontnemingsmaatregel wegens onjuiste toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1969 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Amsterdam, door het Hof was verplicht om een bedrag van € 859.197,94 aan de Staat te betalen. Dit bedrag was gebaseerd op het gezamenlijke wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene en zijn mededader. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de verplichting tot betaling had opgelegd zonder vast te stellen welk deel van het voordeel daadwerkelijk aan de betrokkene was toegekomen. De Hoge Raad benadrukte dat de ontnemingsmaatregel er juist op gericht is om het voordeel dat de betrokkene zelf heeft genoten te ontnemen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing naar een aangrenzend Hof om de juiste toerekening van het voordeel vast te stellen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest biedt belangrijke richtlijnen voor de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in gevallen met meerdere daders.